ECLI:NL:RBROT:2024:4329

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
10/025492-22, 10/015980-22, 10/242488-21, 10/137575-23 en 10/227159-23 (ttz. gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag, zware mishandeling, mishandeling, overtreding van de Wegenverkeerswet, vernieling en bedreigingen met verminderde toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2024 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer voor strafzaken tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag, zware mishandeling, en bedreiging. De verdachte, geboren in 1984 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, is in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 januari 2022 met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd en de hals van het slachtoffer, wat resulteerde in een bewezen poging tot doodslag. Daarnaast heeft de verdachte op 5 november 2021 zwaar lichamelijk letsel toegebracht aan een oud-collega door deze met een houten balk te slaan. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 28 november 2021 een andere persoon heeft mishandeld en een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij hij de plaats van het ongeval heeft verlaten. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling en bedreiging van meerdere slachtoffers, waaronder een beveiliger en twee casemanagers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft een terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd, gezien de ernst van de feiten en het recidivegevaar. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij één vordering niet-ontvankelijk werd verklaard en een andere vordering werd toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/025492-22, 10/015980-22, 10/242488-21, 10/137575-23 en 10/227159-23 (ttz. gevoegd)
Datum uitspraak: 27 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [plaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [naam PI] , [detentielocatie] ,
raadsvrouw mr. J.A.J. Brahm, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt de verdachte van de volgende feiten verdacht:
  • 10/025492-22: poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling, dan wel bedreiging;
  • 10/015980-22: feit 1: zware mishandeling, dan wel poging tot zware mishandeling, dan wel mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge, feit 2: mishandeling, feit 3: verlaten plaats ongeval;
  • 10/242488-21: vernieling;
  • 10/137575-23: bedreiging;
  • 10/227159-23: bedreiging.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 10/025492-22 primair ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 10/015980-22 onder 1 primair en onder 2 en 3 ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 10/242488-21 ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 10/137575-23 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 10/227159-23 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de maatregel ter beschikkingstelling met de voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geformuleerd in het rapport van 23 februari 2024, alsmede de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering ten laste gelegde onder 10/242488-21 (vernieling [slachtoffer 1] )
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering primair ten laste gelegde onder 10/025492-22 (poging doodslag [slachtoffer 2] )
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en aangevoerd dat de verklaringen van de aangever als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt, omdat deze op essentiële punten van elkaar verschillen. Zo heeft de aangever ter plaatse verklaard dat de stekende bewegingen in de richting van zijn buik waren, terwijl hij in zijn aangifte heeft verklaard dat de stekende bewegingen in de richting van zijn nek en zijn hoofd waren. Ook het subsidiair ten laste gelegde kan niet worden bewezen, omdat niet kan worden vastgesteld in welke richting de stekende bewegingen zouden zijn gemaakt. De verklaringen van de getuigen maken dit niet anders. Er dient namelijk terughoudend met de getuigenverklaringen te worden omgegaan, omdat deze op elkaar zijn afgestemd.
4.2.2.
Beoordeling
Op 30 januari 2022 heeft er een ruzie plaatsgevonden tussen [slachtoffer 2] (hierna: de
aangever) en de verdachte.
De aangever heeft verklaard dat de verdachte tijdens deze ruzie tegen hem zei dat hij hem
dood zou maken, dat de verdachte een mes uit de keukenla pakte en op hem af is gelopen.
De aangever zag dat de verdachte twee keer met het mes in de richting van zijn nek en
hoofd stak. Doordat de aangever zich heeft afgeweerd, is het de verdachte niet gelukt om
hem daadwerkelijk te steken.
De verklaring van de aangever vindt steun in de verklaring van de getuige [getuige 1] . Ook zij heeft gehoord dat de verdachte ‘ik maak je dood’ riep en zij heeft gezien dat de verdachte twee keer een stekende beweging in de richting van het hoofd van de aangever maakte. Ook getuige [getuige 2] heeft gezien dat de verdachte op de aangever afliep en met het mes naar de aangever zwaaide in de richting van zijn hals. Nadat de aangever zich heeft afgeweerd, heeft de verdachte nog een stekende beweging gemaakt.
Daar komt bij dat de verdachte zelf ter plaatse aan de verbalisanten heeft verklaard dat hij ruzie heeft gehad met de aangever en dat hij een mes uit de keukenla heeft gepakt.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 30 januari 2022 twee stekende bewegingen met een mes in de richting van het hoofd en de hals van de aangever heeft gemaakt.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het handelen van de verdachte een poging tot doodslag, zoals primair ten laste gelegd, een poging tot zware mishandeling, zoals impliciet primair ten laste gelegd, dan wel een bedreiging, zoals subsidiair ten laste gelegd, oplevert.
Hoofd en hals zijn kwetsbare onderdelen van het lichaam. Steken met een mes in die richting van zo dichtbij dat het slachtoffer (ook volgens de verklaring van een getuige) alleen erger heeft voorkomen door zich met een arm af te weren, levert een aanmerkelijke kans op de dood op. De verdachte is de agressor geweest in deze situatie. Dit blijkt niet alleen uit de stekende bewegingen die hij met het mes heeft gemaakt, maar ook uit het feit dat hij heeft gezegd dat hij de aangever dood zou maken. Dat de aangever niet in zijn hoofd/hals is geraakt, is enkel te danken aan zijn afweerreactie. De gedragingen van de verdachte waren naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel bij de aangever dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de aangever.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Nu de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen acht, komt zij niet toe aan een bespreking van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
4.3.
Bewijswaardering van het onder 10/015880-22 feit 1 primair ten laste gelegde (zware mishandeling [slachtoffer 3] )
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De verdachte heeft weliswaar geslagen met een houten balk, maar dat was om zichzelf te verdedigen.
4.3.2.
Beoordeling
Op basis van de bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte op 5 november 2021 met een houten balk meermalen op de arm van [slachtoffer 3] heeft geslagen, als gevolg waarvan hij letsel heeft opgelopen.
Voor beantwoording van de vraag of het bij aangever geconstateerde letsel zwaar lichamelijk letsel is, is van belang wat de aard is van het letsel, wat de eventuele noodzaak en de aard van het medisch ingrijpen is en wat het uitzicht is op (volledig) herstel. Uit de FARR-rapportage blijkt dat de aangever een operatie voor een gebroken ellepijp heeft gehad en de genezingsduur werd geschat op ten minste zes weken. Daarmee is sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Van belang is verder of de verdachte ook (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van dat zwaar lichamelijk letsel. Daarbij is van belang of het slaan met de balk de aanmerkelijke kans opleverde dat als gevolg daarvan bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel wordt veroorzaakt. Gezien het feit dat verdachte meermalen heeft geslagen en de manier waarop acht de rechtbank die aanmerkelijke kans bewezen.
4.3.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, te weten het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het beroep op noodweer wordt onder 5.1. besproken.
4.4.
Bewijswaardering van het onder 10/015880-22 feit 2 (mishandeling [slachtoffer 4] ) en feit 3 ten laste gelegde (vernieling auto [slachtoffer 5] )
4.4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van beide feiten dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging opgemerkt dat de verklaringen van de aangever en de getuige op essentiële punten van elkaar verschillen. Zo stelt de aangever dat hij tegen zijn rug is geslagen, terwijl de getuige verklaart dat de aangever tegen zijn achterhoofd is geslagen. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de verdediging opgemerkt dat de verdachte weliswaar tegen een auto is aangereden, maar dat dit niet de auto van de heer [slachtoffer 5] was. De verdachte is vervolgens in paniek weggereden, omdat zijn rijbewijs niet geldig is in Nederland.
4.4.2.
Beoordeling
De aangever [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij zijn auto, voorzien van kenteken [kentekennummer 1] , op 28 november 2021 rond 13:30 uur onbeschadigd in een parkeervak aan de Crooswijksestraat te Rotterdam heeft achtergelaten. Toen hij een half uur later terugkwam zag hij dat zijn auto was beschadigd.
Op diezelfde datum, rond 13:40 uur, was [slachtoffer 4] aanwezig op het parkeerterrein aan de Crooswijksestraat te Rotterdam. Hij zag dat een auto een andere auto, met kenteken [kentekennummer 1] , raakte tijdens het inparkeren. De bestuurder stapte uit en liep op [slachtoffer 4] af. [slachtoffer 4] voelde vervolgens dat hij één of twee keer achterop zijn hoofd en daarna op zijn rug werd geslagen.
Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 3] . Hij zag dat een man agressief uit zijn auto stapte en vervolgens op een andere man afliep. De man sloeg twee keer op het hoofd van de andere man en is vervolgens in zijn auto met kenteken [kentekennummer 2] gestapt. Het kenteken [kentekennummer 2] bleek later op naam van de verdachte te staan. Overigens heeft verdachte niet ontkend dat hij daar toen op dat moment was en schade heeft gereden (maar dat betrof volgens hem een auto met een andere kleur).
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte als bestuurder van een personenauto met kenteken [kentekennummer 2] tegen een andere auto met kenteken [kentekennummer 1] is gereden en daardoor een aanrijding heeft veroorzaakt. Vervolgens heeft hij de plaats van ongeval verlaten, terwijl hij moet hebben geweten dat hij schade aan die auto had toegebracht. Ook acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 4] heeft mishandeld.
4.4.3.
Conclusie
De rechtbank acht de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.5.
Bewijswaardering van het onder 10/137575-23 ten laste gelegde (bedreiging [slachtoffer 6] )
4.5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte ontkent de ten laste gelegde bedreigende woorden te hebben geuit tegen de aangever. Hij heeft alleen zijn handen gebruikt om afstand tussen hem en de aangever te creëren.
4.5.2.
Beoordeling
Op grond van de uitgewerkte bewijsmiddelen in bijlage II kan worden vastgesteld dat het
de verdachte is geweest die de ten laste gelegde bedreigende woorden heeft geuit tegen de
aangever [slachtoffer 6] . De aangifte wordt ondersteund door de getuigenverklaring van
[getuige 4] en het proces-verbaal van bevindingen met volgnummer 11. Daar komt bij dat op
de camerabeelden, omschreven in het proces-verbaal van bevindingen met volgnummer 10
is te zien dat een persoon die voldoet aan het signalement van de verdachte, met een gebalde
vuist een slaande beweging maakt in de richting van de beveiliger.
4.5.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in de zaak met parketnummer 10/137575-23 ten laste gelegde.
4.6.
Bewijswaardering van het onder 10/227159-23 ten laste gelegde (bedreiging [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] )
4.6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat de verdachte de bewoordingen ‘iedereen gaat dood’ niet naar anderen, maar naar zichzelf heeft geuit. De heer [slachtoffer 7] heeft bovendien verklaard dat hij zich niet bedreigd voelde. Ook de getuige, die telefonisch bij het incident aanwezig was, heeft geen bedreigingen gehoord.
4.6.2.
Beoordeling
Op grond van de uitgewerkte bewijsmiddelen in bijlage II, te weten de aangiftes die de
manager van stichting Pameijer/Mozaïek namens de casemanagers [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] heeft
ingediend en de aanvullende verhoren van beide casemanagers, kan worden vastgesteld dat
het de verdachte is geweest die de bedreigende bewoordingen heeft geuit, zoals
tenlastegelegd. Aan de door de verdachte gedane uitlatingen kan op zichzelf reeds een
bedreigend karakter worden toegeschreven. Dat de aangever [slachtoffer 7] zich niet bedreigd
voelde, staat naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aan een veroordeling in de weg.
Overigens hebben, gezien de situatie waarin en naar aanleiding waarvan verdachte riep dat
iedereen zou doodgaan, in elk geval degenen die direct betrokken waren bij het gesprek of
daar door verdachte mede als de oorzaak van zouden kunnen worden gezien, die bedreiging
als wel op hen gericht kunnen opvatten.
4.6.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in de zaak met parketnummer 10/227159-23 ten laste gelegde.
4.7.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/025492-22 primair ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 10/015980-22 onder 1 primair en onder 2 en 3 ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 10/137575-23 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 10/227159-23 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/242488-21 bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/242488-21 heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
10/025492-22
hij op 30 januari 2022 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2] opzettelijk
van het leven te beroven, met dat opzet
meermalen, met een mes, stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de hals en het hoofd van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
10/015980-22
1.
hij op 5 november 2021 te Rotterdam
aan [slachtoffer 3] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken arm, heeft toegebracht door die
[slachtoffer 3] met een houten balk meerdere malen, op zijn arm te slaan;
2.
hij op 28 november 2021 te Rotterdam
[slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem meerdere malen op het hoofd
en op zijn rug te slaan,
ten gevolgewaarvan die [slachtoffer 4] ten val is gekomen;
3.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was
geweest bij een verkeersongeval
dat had plaatsgevonden in Rotterdam op/aan de Crooswijksetraat,
op 28 november 2021
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een
ander schade was toegebracht;
10/242488-21
hij, op 13 augustus 2021 te Rotterdam,
opzettelijk en wederrechtelijk autoruiten en een ruit van een voordeur en
ruiten, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk
geval aan een ander toebehoorden heeft vernield;
10/137575-23
hij op 2 juni 2023 te Rotterdam
[slachtoffer 6] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht ,
door meermalen, met gebalde vuist in de richting van het gezicht
van die [slachtoffer 6] te slaan en dreigend de woorden toe te voegen: "Ik
wacht je dadelijk op buiten en ik ga je dood maken", althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking;
10/227159-23
hij op 26 mei 2023 te Rotterdam,
[slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht ,
door die [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] dreigend de woorden toe te voegen "Ga jullie doden,
ga jullie doden", "Iedereen gaat dood" en "Als dingen niet voor mij geregeld
worden zoals ze geregeld moeten zijn, ga ik je iets aandoen.", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlasteleggingen voorkomende schrijffouten of misslagen cursief verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
10/025492-22
poging tot doodslag.
10/015980-22

1.zware mishandeling;

2.
mishandeling;
3.
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
10/242488-21
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
10/137575-23
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
10/227159-23
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
5.1.
De strafbaarheid van het onder 10/015980-22 onder feit 1 ten laste gelegde
5.1.1.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat sprake is geweest van een noodweersituatie. De verdachte werd uitgescholden door de aangever en is toen naar hem toegelopen. De aangever heeft vervolgens een schep gepakt en is op de verdachte afgelopen, waarna de verdachte zich heeft verdedigd met een houten balk.
5.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodweerverweer moet
worden verworpen. De aangever heeft naar eigen zeggen een schep in de richting van de verdachte gegooid, maar dit was nadat hij door de verdachte met een balk werd geslagen.
5.1.3.
Beoordeling
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen komt niet overeen met de verklaring van de aangever dat de verdachte eerst met een balk naar hem heeft uitgehaald en dat hij zich daarna met een schep heeft verdedigd. De verklaring van de aangever wordt op essentiële punten ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 5] .
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de verweten gedraging(en) niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
5.1.4.
Conclusie
Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich in de periode van 13 augustus 2021 tot en met 2 juni 2023 schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op de neef van zijn (ex-)vriendin door meermalen met een mes een stekende beweging in de richting van zijn hoofd/hals te maken. De rechtbank rekent de verdachte dit feit zwaar aan. Het is aan de afweerreactie van het slachtoffer te danken dat hij geen (dodelijk) letsel heeft opgelopen. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een oud collega door met een houten balk op hem in te slaan. Het handelen van de verdachte heeft een grote impact op het slachtoffer (gehad). Naast de impact die dergelijk handelen op het slachtoffer zelf heeft, kan dergelijk gewelddadig optreden op straat bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. In diezelfde maand is de verdachte tegen een geparkeerde auto aangereden en heeft hij degene die daarvan getuige was op straat mishandeld. Vervolgens heeft hij de plaats van het ongeval verlaten. Ook heeft de verdachte meerdere personen, waaronder een beveiliger in het pand van de reclassering en twee casemanagers van stichting Pameijer/Mozaïek met de dood bedreigd. Tot slot heeft hij verschillende ruiten, toebehorend aan [slachtoffer 1] , vernield.
Dit betreffen uiterst gewelddadige feiten. De verdachte heeft diverse slachtoffers gemaakt en heeft zich van de gevolgen van de slachtoffers niets aangetrokken. Hij heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen behoeften en belangen. Doordat hij nagenoeg alle strafbare feiten heeft ontkend, is er geen inzicht in zijn motieven.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 december 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een mishandeling.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Psychiatrisch en psychologisch onderzoek
Over de verdachte is een pro Justitia-rapportage opgemaakt door [GZ-psycholoog] (GZ-psycholoog) en door [psychiater] (psychiater). De onderzoekers hebben op 30 november 2023 hun rapportages uitgebracht. Deze rapporten houden – zakelijk weergegeven – het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een licht verstandelijke beperking, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis. Dit was ook zo ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De onderzoekers adviseren om hem het ten laste gelegde, indien bewezen, in een verminderde mate toe te rekenen.
Volgens het psychiatrisch rapport is bij alle ten laste gelegde feiten sprake van roekeloze en overmatige agressie door middel van fysiek geweld of bedreiging of vernieling. Als de verdachte zijn zin niet krijgt, reageert hij met veel achterdocht en agressie. Dit hangt dan weer samen met de beperkingen van de verdachte vanuit zijn licht verstandelijke beperking en zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hij wil autonoom zijn, maar hij is afhankelijk van anderen. Volgens de rapporterend psycholoog heeft de verdachte vanuit zijn licht verstandelijke beperking moeite met het overzien van oorzaak en gevolg en het inschatten van de intenties van anderen. Hij is geneigd om die intenties vijandig in te kleuren. Hij heeft een geringe controle over zijn emoties en reguleert deze voornamelijk door te blowen. Wanneer dit niet voorhanden is, beschikt hij niet over vaardigheden om zichzelf rustig te krijgen en legt hij de verantwoordelijkheid daarvoor bij de ander.
Volgens de onderzoekers bestaat een hoog risico op recidive van geweld als de verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij. De voornaamste risicofactoren zijn gelegen in het feit dat hij dakloos is, hij niet is ingebed in zorg en hij veel financiële stress ervaart. Daarbij is er sprake van veel emotionele instabiliteit en de verdachte heeft weinig vaardigheden om daar efficiënt mee om te gaan. Zijn cannabisverslaving maakt dat hij veel geld nodig heeft en de financiële stress die dit met zich mee brengt maakt hem kwetsbaar.
Het voorgaande brengt met zich mee dat een behandeling noodzakelijk wordt geacht. De behandeling dient zich te richten op het langdurig abstinent blijven van cannabis en het aanleren van effectieve coping. Vanwege zijn lage intelligentie zal de leerbaarheid waarschijnlijk gering zijn. Wel wordt verwacht dat er nog stappen kunnen worden gemaakt op dit gebied, vooral omdat de verdachte vooralsnog weinig behandeling heeft genoten.
Gezien de ernst van de problematiek in combinatie met het hoge recidiverisico wordt door zowel de rapporterend psycholoog als psychiater een intensieve behandeling, in de vorm van een opname in een forensische verslavingskliniek geïndiceerd c.q. noodzakelijk geacht. Tijdens deze behandeling zou gewerkt kunnen worden aan het ombuigen van zijn antisociale cognities en gedrag, behandelen van zijn verslavingsproblematiek en het aanleren van adequate copingvaardigheden. De behandeling moet zijn gericht op het resocialiseren en het opstarten van continuïteit van zorg buiten detentie of een forensische verslavingskliniek. Als hij gestabiliseerd is, kan worden gedacht aan een overplaatsing naar een beschermde woonvorm (met een voldoende beveiligingsniveau). De bejegening en begeleiding zal vanuit een LVB-aanpak het meest effectief zijn.
Gelet op de hardnekkigheid van de problematiek, de doorwerking hiervan in de ten laste gelegde feiten, het hoge recidiverisico, de duur van de behandeling die nodig is om het recidivegevaar terug te dringen en zijn geringe draagkracht en motivatie om mee te werken aan een behandeling lijkt een ISD-maatregel volgens de rapporterend psycholoog het meest passende stevige juridische kader. Ook kan volgens haar worden gedacht aan een tbs-maatregel met voorwaarden. De psychiater adviseert om een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Een behandeling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel wordt niet geschikt geacht of afdoende gevonden om het recidivegevaar terug te dringen.
Ter terechtzitting hebben eerdergenoemde onderzoekers hun rapportages toelicht. De rapporterend psycholoog heeft benadrukt dat het positief is dat de verdachte gemotiveerd is voor een ambulante behandeling, maar dat het gezien zijn problematiek noodzakelijk is dat daaraan een klinische fase voorafgaat. Voor de vervolgbehandeling in een ambulant kader is het belangrijk dat hij gemotiveerd blijft. Ook de rapporterend psychiater heeft benadrukt dat een klinische fase noodzakelijk is wegens het hoge recidiverisico. De verdachte dient de kans te krijgen om mee te werken aan een behandeling en daarom wordt een tbs-maatregel met voorwaarden geadviseerd. Het is te hopen dat hij deze kans ook aangrijpt. Het alternatief is een tbs-maatregel met bevel tot verpleging, maar de verwachting is dat dat bij hem tot nog meer weerstand zal leiden.
Rapportage reclasseringReclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 februari 2024. Dit rapport houdt samengevat het volgende in.
Het reclasseringstoezicht is in juni 2023 voortijdig negatief beëindigd en de verdachte bevindt zich, in afwachting van de inhoudelijke behandeling van zijn zaak, in voorlopige hechtenis. Aansluitend aan het Pro Justitia onderzoek heeft de reclassering onderzoek verricht naar de (on)mogelijkheden van een tbs-maatregel met voorwaarden. Het is voor de reclassering niet mogelijk gebleken om in de periode voorafgaand aan de huidige voorlopige hechtenis, op een verantwoorde wijze invulling te kunnen geven aan het reclasseringstoezicht. De verdachte bleek zich bij herhaling niet te houden aan de bijzondere voorwaarden en afspraken. Het recidiverisico wordt zowel door de reclassering als de Pro Justitia rapporteurs ingeschat op ‘hoog’. Bij de verdachte spelen problemen op nagenoeg alle leefgebieden. Er zijn nauwelijks beschermende factoren en de verdachte is onvoldoende bereid gebleken mee te werken aan eerder ingezette interventies.
De verdachte heeft bij de reclassering expliciet aangegeven niet mee te zullen werken aan een klinische behandeling, evenmin in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden. Dit maakt dat de reclassering een traject in het kader van de tbs-maatregel met voorwaarden niet haalbaar acht. Indien de rechtbank ondanks het negatieve advies toch een tbs-maatregel met voorwaarden oplegt, wordt geadviseerd de voorwaarden zoals beschreven in de bijlagen van het rapport op te leggen en wordt bevolen de tbs-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De deskundige mevrouw. [deskundige] heeft het reclasseringsrapport ter terechtzitting nader toegelicht en heeft daarbij benadrukt dat een klinische opname met aansluitend een vorm van beschermd wonen en ambulante behandeling het meest passend is.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekening van het bewezen verklaarde
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in de zaak met parketnummers 10/242488-21 gestart op het moment dat aan hem de dagvaarding is betekend op 9 september 2021. In de zaak met parketnummer 10/025492-22 is de redelijke termijn aangevangen op het moment dat de verdachte in verzekering werd gesteld, te weten op 30 januari 2022.
Tot aan dit vonnis is een periode van respectievelijk ruim 30 maanden en 26 maanden verstreken.
Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaken 24 maanden. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden.
Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten en het aantal feiten een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur is aangewezen. De rechtbank komt tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist, nu zij bij de strafoplegging rekening heeft gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. In plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, zal daarom een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden worden opgelegd.
Tbs-maatregel
Voorts onderschrijft de rechtbank de conclusie dat oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden noodzakelijk is.
Vastgesteld wordt dat het bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met voorwaarden zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr. De stoornissen van de verdachte en het daaruit voortkomende recidiverisico is naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. In het licht van het voornoemde concludeert de rechtbank dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen vereist dat aan de verdachte een tbs-maatregel wordt opgelegd. Op basis van de rapportages staat vast dat de verdachte onder meer klinisch dient te worden behandeld voor zijn stoornissen om het hoge recidivegevaar te kunnen verlagen. Een ambulant behandeltraject, zoals voorgesteld door de raadsvrouw, acht de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de problematiek van de verdachte ontoereikend. Als de verdachte de voorwaarden zou overtreden of zich onttrekt, wordt het voorwaardelijk strafdeel ten uitvoer gelegd, waarna de verdachte onbehandeld terug zal keren in de maatschappij. De rechtbank acht dit een onaanvaardbaar risico.
Een tbs-maatregel met bevel tot verpleging wordt op dit moment (nog) niet proportioneel en noodzakelijk geacht, omdat de verdachte nog niet eerder effectief is behandeld voor zijn stoornissen. Om een tbs-maatregel met voorwaarden op te kunnen leggen dient de verdachte zich bereid te verklaren tot naleving van die voorwaarden. De verdachte heeft zich hiertoe niet uitdrukkelijk bereid verklaard, hetgeen mogelijk een gevolg is van de problematiek die bij hem speelt. De rechtbank biedt de verdachte de kans om te laten zien dat hij zich aan de voorwaarden kan houden. De eventuele omzetting naar een tbs-maatregel met verpleging, indien hij zich niet houdt aan de voorwaarden, is daarbij een flinke stok achter de deur.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet beperkt is tot de duur van vier jaren. Wel is het zo dat, behoudens omzetting, een tbs-maatregel met voorwaarden maximaal negen jaar kan duren.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Nu de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen veroorzaakt, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Gelet op de noodzaak van behandeling van verdachte direct aansluitend aan zijn gevangenisstraf, ter beperking van het gevaar voor recidive, zal de rechtbank - op grond van artikel 38, zesde lid, Sr - bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 5] ter zake van het onder 10/015980-22 feit 3 ten laste gelegde. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.487,91 aan materiële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 3] ter zake van het onder 10/015980-22 feit 1 ten laste gelegde. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 880,05 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.250,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] integraal voor toewijzing vatbaar zijn, nu de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het ten laste gelegde feit.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen primair niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair dienen de vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van [slachtoffer 5]
De gevorderde materiële schade is weliswaar een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit, maar onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [slachtoffer 5] deze schade heeft geleden. Het betreft een leaseauto die in eigendom toebehoort aan de leasemaatschappij. Ook de factuur staat op naam van de leasemaatschappij. Een leasecontract of een onderbouwde toelichting waarin de rechtbank kan lezen hoe ingeval van door derden veroorzaakte schade de kosten worden verdeeld is er niet. De benadeelde partij [slachtoffer 5] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Ten aanzien van [slachtoffer 3]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] door het onder 1 onder 10/015980-22 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdediging niet voldoende gemotiveerd is weersproken, zal de vordering worden toegewezen voor een bedrag van € 880,05 aan materiële schade.
Verder staat vast dat de verdachte door het onder 1 onder 10/015980-22 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht aan [slachtoffer 3] . Hij heeft door de bewezen verklaarde zware mishandeling zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank zal de immateriële schade die daar het gevolg van is conform de vordering vaststellen op € 1.250,00. De rechtbank heeft hierbij gelet op de ernst van het letsel (benadeelde heeft een operatie gehad en heeft daarna nog lang beperkingen ondervonden van het letsel) en de door de benadeelde partij geschetste psychische gevolgen hiervan.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 november 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 3] een schadevergoeding betalen van € 2.130,05, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2021 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38, 38a, 45, 57, 285, 287, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/025492-22 primair ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 10/015980-22 onder 1 primair en het onder 2 en 3 ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 10/242488-21 ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 10/137575-23 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 10/227159-23 ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:
  • de ter beschikking gestelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
  • de ter beschikking gestelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
  • de ter beschikking gestelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. De ter beschikking gestelde meldt zich op afspraken met de reclassering, de reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is. De ter beschikking gestelde laat één of meer vingerdrukken afnemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. De ter beschikking gestelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de ter beschikking gestelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden. De ter beschikking gestelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. De ter beschikking gestelde werkt mee aan huisbezoeken, geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners. De ter beschikking gestelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering en werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de ter beschikking gestelde, als dat van belang is voor het toezicht;
  • als de reclassering dat nodig vindt en de ter beschikking gestelde daarmee instemt, kan de ter beschikking gestelde voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum of een andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de ter beschikking gestelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging van nog eens maximaal zeven weken, tot een maximaal van veertien weken per jaar;
  • de ter beschikking gestelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
  • de ter beschikking gestelde laat zich opnemen in een forensische kliniek, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start aansluitend aan de huidige detentie. De opname duurt zolang de behandelaren en de reclassering dat nodig vinden. De ter beschikking gestelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan het innemen van medicijnen en de controle daarop onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de ter beschikking gestelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • de ter beschikking gestelde zal aansluitend aan zijn klinische opname, indien geïndiceerd, verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Het verblijf duurt zolang de reclassering en de zorginstelling dat nodig vinden. De ter beschikking gestelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • de ter beschikking gestelde laat zich behandelen door een forensische ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering en/of de zorginstelling dat nodig vinden. De ter beschikking gestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan het innemen van medicijnen en de controle daarop onderdeel zijn van de behandeling, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • de ter beschikking gestelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de ter beschikking gestelde wordt gecontroleerd;
  • de ter beschikking gestelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe de ter beschikking gestelde wordt gecontroleerd;
  • de ter beschikking gestelde zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;
  • de ter beschikking gestelde geeft inzicht in zijn financiën en werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen. Desgewenst werkt hij mee aan schuldhulpverlening/bewindvoering in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De ter beschikking gestelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
  • de ter beschikking gestelde geeft de reclassering openheid over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten uit zijn (sociale) netwerk te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn (sociale) netwerk.
geeft aan Reclassering Nederland opdracht de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] , te betalen een bedrag van
€ 2.130,05 (zegge: tweeduizendenhonderddertig euro en vijf eurocent), bestaande uit € 880,05 (zegge: achthonderdtachtig euro en vijf eurocent) aan materiële schade en € 1.250,00 (zegge: duizendentweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 3] te betalen
€ 2.130,05 (zegge: tweeduizendenhonderddertig euro en vijf eurocent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 2.130,05 (zegge: tweeduizendenhonderddertig euro en vijf eurocent), niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
31 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Hameete, voorzitter,
en mrs. N.M. Ketelaar en T.J. Roest Crollius, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Beenakker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10/025492-22
hij op of omstreeks 30 januari 2022 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de hals en/of het
hoofd van die [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1
Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 januari 2022 te Rotterdam
[slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, stekende bewegingen te maken in de richting van de hals en/of het hoofd
van die [slachtoffer 2] ;
10/015980-22
1.
hij op of omstreeks 5 november 2021 te Rotterdam
aan [slachtoffer 3]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken arm, heeft toegebracht door die
[slachtoffer 3] met een houten balk meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht)
op zijn arm te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 november 2021 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 3]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 3] met een
houten balk (met kracht) meerdere malen, althans eenmaal, op zijn arm geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 november 2021 te Rotterdam
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meerdere malen, althans
eenmaal, met een houten balk (met kracht) op zijn arm te slaan,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken arm ten gevolge heeft
gehad;
2.
hij op of omstreeks 28 november 2021 te Rotterdam
[slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem meerdere malen (met kracht) op het hoofd
en/of op zijn rug te slaan, tengevolge waarvan die [slachtoffer 4] ten val is gekomen;
3.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was
geweest bij een verkeersongeval
dat had plaatsgevonden in Rotterdam op/aan de Crooswijksetraat,
op of omstreeks 28 november 2021
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een
ander (te weten [slachtoffer 5] )
letsel en/of schade was toegebracht;
10/242488-21
hij, op of omstreeks 13 augustus 2021 te Rotterdam,
opzettelijk en wederrechtelijk autoruiten en/of een ruit van een voordeur en/of
ruiten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk
geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar
gemaakt en/of weggemaakt;
10/137575-23
hij op of omstreeks 2 juni 2023 te Rotterdam
[slachtoffer 6] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door meermalen, althans eenmaal, met gebalde vuist in de richting van het gezicht
van die [slachtoffer 6] te slaan en/of (vervolgens) dreigend de woorden toe te voegen: "Ik
wacht je dadelijk op buiten en ik ga je dood maken", althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking;
10/227159-23
hij op of omstreeks 26 mei 2023 te Rotterdam,
[slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] dreigend de woorden toe te voegen "Ga jullie doden,
ga jullie doden", "Iedereen gaat dood" en/of "Als dingen niet voor mij geregeld
worden zoals ze geregeld moeten zijn, ga ik je iets aandoen.", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking.