ECLI:NL:RBROT:2024:4326

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
10-241453-23 / 24-000237 (530 Sv)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten van rechtsbijstand in schadevergoedingszaak na seponering strafzaak

Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, geboren in 1971 en werkzaam als vuilniswagenchauffeur, had een verzoek ingediend om vergoeding van kosten die hij had gemaakt voor zijn verdediging in een strafzaak die tegen hem was aangespannen. De strafzaak was geseponeerd omdat de verzoeker ten onrechte als verdachte was aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de Staat in beginsel de kosten moet dragen die voortvloeien uit een onvoldoende onderbouwde strafvervolging, maar dat de rechter ook rekening kan houden met de feitelijke omstandigheden van het geval. De verzoeker had geen schriftelijke bewijsstukken overgelegd van afspraken met zijn werkgever, die de kosten van rechtsbijstand zou dragen, maar de rechtbank achtte het aannemelijk dat er mondelinge afspraken waren gemaakt. De rechtbank concludeerde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, en kende de verzoeker een totale vergoeding toe van € 6.244,52, bestaande uit € 5.564,52 voor de noodzakelijke verdediging en € 680,= voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10-241453-23
Raadkamernummer: [nummer] (530 Sv)
Beschikkingvan de rechtbank Rotterdam, enkelvoudige raadkamer, op het verzoek als bedoeld in de artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] , verzoeker,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
voor deze zaak domicilie kiezende te Oostmaaslaan 71, 3006 AH Rotterdam ten kantore van zijn advocaat mr. A.S. ten Doesschate.

Procedure

Het verzoek is op 03 januari 2024 ingediend.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift en van het raadkamerdossier, waaronder het dossier van de onder bovengenoemd parketnummer ingeschreven strafzaak tegen de verzoeker.
Het verzoek is op 05 april 2024 door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. N. van der Meij en de raadsvrouw zijn gehoord.
De raadsvrouw verklaart door de niet verschenen verzoeker uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om hem bij de behandeling in raadkamer te vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft naar aanleiding van de ter zitting besproken standpunten en verwijzingen naar hierbij relevante jurisprudentie, verzoeker per e-mail van 10 april 2024 verzocht om binnen een termijn van twee weken de rechtbank nader te informeren over de afspraken die hij met zijn werkgever heeft gemaakt ten aanzien van de vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. De officier van justitie is in de gelegenheid gesteld om na ontvangst van deze informatie hierop binnen een termijn van een week te reageren.
De rechtbank heeft respectievelijk op 23 en 24 april 2024 per e-mail de standpunten van de verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, en van de officier van justitie ontvangen. Met akkoord van partijen zal de rechtbank het verzoek zonder nadere zitting beoordelen.

Inhoud verzoek en standpunten

Verzocht is dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend voor:
  • kosten voor de noodzakelijke verdediging, gevoerd in de strafzaak tegen de verzoeker als verdachte van € 5.564,52;
  • kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in verband met het opstellen en indienen van het verzoekschrift ter hoogte van het forfaitaire bedrag van € 680,=.
Namens de verzoeker is aangevoerd dat met de gemeente Rotterdam destijds is afgesproken dat zij als werkgever de kosten van rechtsbijstand zou dragen, nu het ongeval dat aanleiding vormde tot het strafrechtelijk onderzoek plaatsvond in het kader van de werkzaamheden die de verzoeker verrichtte als vuilniswagenchauffeur. De gemeente heeft geen verzekering voor dergelijke kosten en de raadsvrouw heeft bij aanvang van haar werkzaamheden met de gemeente besproken dat verzoeker in voorkomend geval gebruik zou maken van de mogelijkheid van artikel 530 Sv. Daarbij is afgesproken dat een eventueel daaruit voortvloeiende vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand ten goede zal komen aan de gemeente. De afspraken tussen de verzoeker en de gemeente zijn niet schriftelijk vastgelegd.
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 4 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1428) volgt dat bij de beoordeling van het onderhavige verzoek niet van belang is wie de kosten van rechtsbijstand uiteindelijk draagt. Nu de zaak tegen de verzoeker is geseponeerd omdat hij ten onrechte als verdachte is aangemerkt, moet worden aangenomen dat gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van een vergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Daartoe is aangevoerd dat geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan de verzoeker een vergoeding toe te kennen, omdat de werkgever van de verzoeker de kosten voor rechtsbijstand heeft gedragen. Op basis van de door verzoeker verstrekte informatie kan niet/onvoldoende worden vastgesteld of er op basis van een rechtsverhouding door de werkgever is betaald en of dit een voorwaardelijke betaling betreft, waarbij deze kosten in geval van toewijzing van het verzoek ten laste komen van de verzoeker.

Feiten

Bij schriftelijke kennisgeving van 10 oktober 2023 heeft de officier van justitie de verzoeker bericht dat de strafzaak tegen hem is geseponeerd. De reden hiervoor was dat verzoeker ten onrechte als verdachte is aangemerkt.

Beoordeling

Uit de feiten volgt dat de strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Gronden van billijkheid
De rechtbank leest – voor zover hier van belang – het door de raadsvrouw en door de officier van justitie aangehaalde arrest van de Hoge Raad aldus, dat hierin is bepaald dat de omstandigheid dat een derde de ten behoeve van de verzoeker gemaakte kosten van rechtsbijstand heeft betaald, (als zodanig) niet in de weg staat aan een vergoeding van deze kosten aan de verzoeker op basis van artikel 530 Sv. Uitgangspunt bij de onderhavige beoordeling is dat de Staat in beginsel de kosten moet dragen die voortvloeien uit een – achteraf gebleken – onvoldoende onderbouwde strafvervolging. Dit neemt niet weg dat de rechter feitelijke omstandigheden bij een hiertoe strekkend verzoek kan meewegen in zijn oordeel of in een concreet geval gronden van billijkheid bestaan om de gestelde schade geheel of gedeeltelijk aan de verzoeker te vergoeden. De rechtbank deelt daarmee niet het door de raadsvrouw ingenomen algemene standpunt dat op basis van de door haar aangehaalde jurisprudentie “het niet uitmaakt door wie de advocatenkosten zijn gedragen”. In dat kader heeft de raadsvrouw op verzoek van de rechtbank nadere informatie verschaft over de gemaakte afspraken tussen de verzoeker en zijn werkgever omtrent de kosten van rechtsbijstand.
Anders dan door de officier van justitie is aangevoerd, ziet de rechtbank in de omstandigheid dat door de verzoeker geen schriftelijke bewijsstukken zijn overgelegd van de bedoelde afspraken met zijn werkgever, geen doorslaggevende grond om af te wijken van het reeds genoemde uitgangspunt dat de door de verzoeker gevorderde kosten in beginsel voor rekening komen van de Staat. Op basis van de mededelingen van de raadsvrouw acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de verzoeker op basis van een mondelinge afspraak gehouden is om een vergoeding van gemaakte advocatenkosten ten goede te brengen aan zijn werkgever. De rechtbank acht daarmee gronden van billijkheid aanwezig voor een vergoeding van kosten van rechtsbijstand.
Kosten voor noodzakelijke verdediging in strafzaak
Verzocht is om vergoeding van het honorarium van de raadsvrouw voor werkzaamheden ten behoeve van de behandeling van de strafzaak tegen de verzoeker ter hoogte van € 5.564,52. Daaraan is een urenspecificatie ten grondslag gelegd. De door de raadsvrouw opgevoerde tijdsbesteding, te weten 13.40 uren, is gelet op de aard, de omvang en de complexiteit van de zaak niet als bovenmatig aan te merken.
De gedeclareerde kosten voor rechtsbijstand zullen dan ook geheel, te weten voor een bedrag van € 5.564,52 (inclusief kantoorkosten) voor vergoeding in aanmerking worden gebracht.
Kosten rechtsbijstand voor opstellen en indienen verzoekschrift
Verzocht is om vergoeding van kosten voor het opstellen en indienen van het op grond van artikel 530 Sv ingediende verzoekschrift.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, worden gronden van billijkheid aanwezig geacht om aan de verzoeker voor de kosten voor het opstellen en indienen van de op grond van artikel 530 Sv ingediende verzoekschrift de forfaitaire vergoeding toe te kennen.
Besluit
Resumerend zal aan de verzoeker op grond van artikel 530 Sv een totale vergoeding van
€ 6.244,52 (€ 5.564,52+ € 680,=) worden toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
t.a.v. het onder RK-nummer 24-000237 ingeschreven verzoek:
kent aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 6.244,52 (zegge: zesduizend tweehonderdvierenveertig euro en tweeënvijftig eurocent).
Deze beschikking is gegeven door:
mr. J.M.L. van Mulbregt, rechter,
in tegenwoordigheid van M. Looij-Jacobs, griffier,
en uitgesproken op 30 april 2024.

Bevelschrift van de rechter in de rechtbank Rotterdam

Bij beschikking van deze rechtbank van 30 april 2024 (RK-nummer: 24-000237) is op de voet van artikel 530 Sv aan
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
een vergoeding uit ’s Rijks kas toegekend van € 6.244,52 (zegge: zesduizend tweehonderdvierenveertig euro en tweeënvijftig eurocent).
Bevolen wordt dat de griffier na het onherroepelijk worden van de beschikking overgaat tot uitbetaling van dit bedrag door overmaking op IBAN-rekeningnummer NL 98 ABNA 0596177577 ten name van Stichting Beheer Derden gelden Sjöcrona Van Stigt Advocaten.
Dit bevelschrift is afgegeven op 30 april 2024 door mr. J.M.L. van Mulbregt, in de hoedanigheid van rechter in deze rechtbank.