ECLI:NL:RBROT:2024:4322
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Uitzondering op de boedel in schuldsanering voor kind-slachtoffers van de kinderopvangtoeslagaffaire
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een tegemoetkoming van € 10.000,00, ontvangen door appellant [persoon A] als kind-slachtoffer van de kinderopvangtoeslagaffaire, buiten de boedel van de schuldsanering mag blijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke schuldsaneringsregeling op [persoon A] van toepassing is verklaard op 29 juni 2021, waarbij R.I. de Jong als bewindvoerder is aangesteld. De rechter-commissaris had eerder, op 9 november 2023, het verzoek om de tegemoetkoming buiten de boedel te laten, afgewezen. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, stellende dat de tegemoetkoming bedoeld is om hem te helpen bij het opbouwen van een toekomst en niet ten goede moet komen aan zijn schuldeisers.
De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat, hoewel in beginsel alle goederen die de schuldenaar tijdens de schuldsanering verkrijgt in de boedel vallen, er in dit specifieke geval een uitzondering gerechtvaardigd is. De rechtbank verwijst naar de Memorie van Toelichting bij de Wet hersteloperatie toeslagen, waaruit blijkt dat de tegemoetkoming bedoeld is als steun voor kind-slachtoffers en niet om schulden te compenseren. De rechtbank concludeert dat het onredelijk zou zijn om de tegemoetkoming in de boedel te laten vallen, gezien de intentie van de wetgever en de financiële situatie van [persoon A].
Uiteindelijk heeft de rechtbank de beschikking van de rechter-commissaris vernietigd en bepaald dat de tegemoetkoming buiten de boedel blijft, zodat [persoon A] deze zelf mag houden. De uitspraak benadrukt het belang van de wetgeving ter ondersteuning van kind-slachtoffers van de kinderopvangtoeslagaffaire en de noodzaak om hen de ruimte te geven om hun toekomst op te bouwen.