In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2024 een beschikking gegeven over het herstel van het ouderlijk gezag van een vrouw over haar minderjarige kind. De vrouw, die momenteel in detentie verblijft, heeft verzocht om haar gezag te herstellen, aangezien de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (GI) nauwelijks invulling geeft aan de voogdij. De procedure begon met een verzoekschrift van de vrouw op 8 september 2023, gevolgd door verschillende berichten en een mondelinge behandeling op 9 januari 2024. Tijdens deze behandeling waren de man en de GI niet aanwezig, maar de vrouw, haar advocaat, de pleegmoeder en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming waren wel aanwezig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. De vrouw heeft regelmatig contact met de minderjarige en de pleegmoeder en heeft feitelijk al gezag over de minderjarige, ondanks haar detentie. De rechtbank oordeelt dat herstel van het gezag in het belang van de minderjarige is en dat de vrouw in staat is om duurzaam voor de minderjarige te zorgen. De rechtbank heeft daarom besloten om de GI van de voogdij te ontslaan en het ouderlijk gezag van de vrouw te herstellen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door kinderrechter mr. P. Vlaardingerbroek.