ECLI:NL:RBROT:2024:430

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
C/10/665231 / FA RK 23-6569
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van ouderlijk gezag en beëindiging voogdijmaatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2024 een beschikking gegeven over het herstel van het ouderlijk gezag van een vrouw over haar minderjarige kind. De vrouw, die momenteel in detentie verblijft, heeft verzocht om haar gezag te herstellen, aangezien de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (GI) nauwelijks invulling geeft aan de voogdij. De procedure begon met een verzoekschrift van de vrouw op 8 september 2023, gevolgd door verschillende berichten en een mondelinge behandeling op 9 januari 2024. Tijdens deze behandeling waren de man en de GI niet aanwezig, maar de vrouw, haar advocaat, de pleegmoeder en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming waren wel aanwezig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. De vrouw heeft regelmatig contact met de minderjarige en de pleegmoeder en heeft feitelijk al gezag over de minderjarige, ondanks haar detentie. De rechtbank oordeelt dat herstel van het gezag in het belang van de minderjarige is en dat de vrouw in staat is om duurzaam voor de minderjarige te zorgen. De rechtbank heeft daarom besloten om de GI van de voogdij te ontslaan en het ouderlijk gezag van de vrouw te herstellen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door kinderrechter mr. P. Vlaardingerbroek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/665231 / FA RK 23-6569
Beschikking van 23 januari 2024 over herstel in het ouderlijk gezag
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de vrouw,
verblijvende in de [detentieadres 1],
advocaat mr. L.A. Middelkoop te Rotterdam,
t e g e n
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,hierna de GI,
gevestigd te Rotterdam,
belanghebbenden zijn:
[naam 2], hierna: de man,
verblijvende in [detentieadres 2],
advocaat mr. P.M. Biesbroek
en
[naam 3],hierna: de pleegmoeder,
wonende te [woonplaats].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 08 september 2023;
  • het bericht van de vrouw van 9 november 2023;
  • het bericht van de GI van 28 november 2023;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 3 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 9 januari 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • mr. Biesbroek;
  • de pleegmoeder;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 4].
De man en de GI zijn
,niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
1.3.
De minderjarige is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier gebruik van gemaakt. Hij heeft zijn mening schriftelijk kenbaar gemaakt.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Uit de vrouw is geboren de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats].
2.2.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.3.
De vrouw was alleen belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 3 maart 2021 is de GI tot (tijdelijk) voogd over de minderjarige benoemd.

3.De beoordeling

3.1.
De vrouw verzoekt haar gezag te herstellen, voor zover dit niet van rechtswege wordt geacht te zijn geschied, (en) de (tijdelijke) voogdijmaatregel zoals bepaald bij de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 3 maart 2021 te beëindigen.
3.2.
De GI heeft geen verweer gevoerd.
3.3.
De man stemt in met het verzoek.
3.4.
Pleegmoeder maakt geen bezwaar tegen het verzoek.
3.5.
De raad adviseert de rechtbank het verzoek van de vrouw toe te wijzen.
3.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Indien de rechter op grond van artikel 1:253q BW jo. 1:253r BW een voogd benoemt, is het gezag van de ouder(s) geschorst totdat de rechter de ouders of een van hen weer op verzoek van (een van) hen met het gezag belast (artikel 1:253q lid 5 BW). De rechter kan de ouder(s) in zo’n geval slechts opnieuw met het gezag belasten als hij overtuigd is dat de minderjarige wederom aan die ouder mag worden toevertrouwd (artikel 1:277 lid 1 BW).
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:277 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank de ouder van wie het gezag is beëindigd, op zijn (in dit geval: haar) verzoek in het gezag herstellen als:
herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van
de minderjarige, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW in staat is te dragen.
Bij de beantwoording van de vraag of herstel van het ouderlijk gezag is aangewezen, is het belang van de minderjarige het uitgangspunt. Daarbij staat het recht van het kind op een gezonde en evenwichtige groei naar zelfstandigheid centraal.
Ingevolge het tweede lid van het voornoemde artikel 1:277 BW belast de rechtbank de ouder wiens gezag was beëindigd en deze alleen het in het eerste lid van dat artikel bedoelde verzoek doet, niet met het gezag, tenzij de omstandigheden na het nemen van de beschikking waarbij het gezag aan de andere ouder werd opgedragen, zijn gewijzigd of bij het nemen van de beschikking van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.6.2.
Door de vrouw is onweersproken gesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. De vrouw is niet langer onbereikbaar voor de instanties. De vrouw verblijft nog wel in detentie, maar zij zal in juni of juli van dit jaar in voorwaardelijke vrijheid worden gesteld.
3.6.3.
Door de vrouw is onweersproken gesteld dat zij feitelijk nu al haar gezag uitoefent. Zij heeft dagelijks (telefonisch) contact met de minderjarige en pleegmoeder. Ook onderhoudt de vrouw wekelijks, op woensdag, contact met school. Zij denkt mee en regelt de tandarts- en doktersafspraken. Zij weet dan ook wat zich in het (dagelijkse) leven van de minderjarige afspeelt. De GI vult in feite haar voogdij niet uit. Het afgelopen jaar is er al langdurig geen medewerker van de GI actief geweest. Volgens de vrouw heeft de minderjarige geen vaste jeugdbeschermer/voogd en valt hij al bijna een jaar onder “de bureaudienst”, waarbij alleen in urgente gevallen en bij calamiteiten wordt gehandeld door een poule van medewerkers. Dit is ook niet weersproken door de GI.
3.7.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de vrouw goed bereikbaar is en zeer regelmatig contact met de minderjarige en pleegmoeder heeft en dat zij in feite al invulling geeft aan haar ouderlijk gezag. Fysieke nabijheid maakt het weliswaar eenvoudiger om invulling te geven aan het gezag, maar is hiervoor geen vereiste.
Alles tegen elkaar afwegende is de rechtbank van oordeel dat herstel van het gezag in het belang van de minderjarige is, en dat de vrouw in staat is duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw toewijzen en haar, onder ontslag van de GI van de voogdij, herstellen in het ouderlijk gezag over de minderjarige.
3.7.1.
De voogd is van rechtswege verplicht aan de opvolger in het bewind, te weten de vrouw, rekening en verantwoording te doen van het gevoerde bewind over het vermogen van de minderjarige.
3.8.
Proceskosten
3.8.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
ontslaat de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd te Rotterdam, van de voogdij over de minderjarige: [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats];
4.2.
herstelt de vrouw in haar ouderlijk gezag over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats];
4.3.
bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Vlaardingerbroek, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van A.D. Lavieren, griffier, op 23 januari 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.