ECLI:NL:RBROT:2024:4296

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
10764606 CV EXPL 23-28654
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over hoogte betalingsverplichting na verstekvonnis

Op 12 april 2024 heeft de kantonrechter in Rotterdam uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen [eiser], handelend onder de naam [naam autobedrijf], en [gedaagde]. De zaak betreft een geschil over de hoogte van een betalingsverplichting die voortvloeit uit een eerder verstekvonnis van 15 februari 2018, waarin [eiser] was veroordeeld tot betaling van € 4.536,56 aan [gedaagde]. [Eiser] stelt dat hij volledig aan deze verplichting heeft voldaan en zelfs € 920,77 te veel heeft betaald, en eist terugbetaling van dit bedrag met rente en kosten, alsook een verklaring voor recht dat hij aan het verstekvonnis heeft voldaan.

[gedaagde] betwist de eis van [eiser] en stelt dat de berekening van [eiser] onjuist is. Tijdens de zitting op 12 april 2024 is vastgesteld dat [eiser] nog een bedrag van € 531,23 aan [gedaagde] verschuldigd is, omdat hij ten onrechte dubbele betalingen in mindering heeft gebracht en eerdere betalingen niet correct heeft verwerkt. De kantonrechter heeft de eis van [eiser] afgewezen, evenals de gevraagde rente en bijkomende kosten, omdat er geen grond voor was na de afwijzing van de hoofdsom.

Daarnaast is [eiser] veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] zijn begroot op € 337,50. De uitspraak is opgemaakt en ondertekend op 23 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10764606 CV EXPL 23-28654
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de kantonrechter op basis van artikel 29a lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op 12 april 2024
in de zaak van
[eiser] ,die handelt onder de naam [naam autobedrijf] ,
woonplaats: Rotterdam,
eiser,
gemachtigde: mr. J.F. van Dijk,
tegen
[gedaagde] ,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.P.A. Roelands (AGIN Timmermans Gerechtsdeurwaarders).
De partijen worden ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.
De kantonrechter is mr. A.M. van Kalmthout en de griffier is mr. J. Ista.
Aanwezig zijn:
  • [eiser] met de gemachtigde;
  • Mevrouw [persoon A] (administratief medewerker) en de heer [persoon B] (statutair bestuurder) namens [gedaagde] , met mr. W. Kistemaker namens de gemachtigde.

1.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
1.1.
Bij verstekvonnis van deze rechtbank van 15 februari 2018 (zaaknummer 6587061 \ CV EXPL 18-179, hierna ‘het verstekvonnis’) is [eiser] veroordeeld om € 4.536,56 met rente en kosten aan [gedaagde] te betalen. Volgens [eiser] heeft hij volledig aan zijn betalingsverplichting voldaan en zelfs € 920,77 teveel betaald. Bij dagvaarding eist hij terugbetaling van dit bedrag met rente en kosten en een verklaring voor recht dat hij volledig heeft voldaan aan het verstekvonnis.
1.2.
[gedaagde] is het niet eens met de eis. De berekening van [eiser] klopt niet en hij moet juist nog een bedrag aan haar betalen, aldus [gedaagde] .
De uitkomst
1.3.
De eis wordt afgewezen. Hierna wordt toegelicht waarom.
Er staat nog een bedrag open, dus [eiser] heeft niet volledig aan het verstekvonnis voldaan
1.4.
[eiser] heeft als productie 9 bij de dagvaarding een brief van 30 mei 2023 aan [gedaagde] overgelegd met een berekening. Op grond van die berekening komt hij uit op een door [gedaagde] aan hem terug te betalen bedrag van € 920,77. Tijdens de zitting is vastgesteld dat die berekening op twee punten onjuist is. Ten eerste is de door [eiser] gestelde dubbele betaling van een factuur van € 544,50 (op 21 augustus 2017 en 18 januari 2018) niet één keer, maar twee keer in mindering gebracht op het door hem verschuldigde bedrag. Ten tweede heeft [eiser] ten onrechte twee betalingen op 7 december 2017 (€ 544,50 en € 363,-) in mindering gebracht, terwijl deze bedragen in de eerdere procedure al in mindering waren gebracht op de hoofdsom. [eiser] heeft tijdens de zitting dan ook erkend dat hij, als hij daarmee rekening houdt, nog € 531,23 aan [gedaagde] verschuldigd is (€ 920,77 – € 544,50 – € 544,50 – € 363,-). Zowel de eis tot betaling van € 920,77 als de geëiste verklaring voor recht dat [eiser] volledig aan het verstekvonnis heeft gedaan, wordt daarom afgewezen.
1.5.
De geëiste rente en overige bijkomende kosten worden eveneens afgewezen, omdat daar door het afwijzen van de hoofdsom geen grond voor bestaat.
[eiser] moet de proceskosten betalen
1.6.
[eiser] moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [gedaagde] op € 270,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 135,-) en € 67,50 aan nakosten. Dat is in totaal € 337,50. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.

2.De beslissing

De kantonrechter:
2.1.
wijst de eis van [eiser] af;
2.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 337,50.
Dit proces-verbaal is op 23 april 2024 opgemaakt en ondertekend door de kantonrechter.
43416