In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 29 april 2024, zijn de verzoeken van de vrouw om voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure afgewezen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Walburg, verzocht onder andere om de minderjarige aan haar toe te vertrouwen, het gebruik van de echtelijke woning en een zorgregeling vast te stellen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.H.M. Hopmans, voerde gemotiveerd verweer en deed zelfstandig verzoeken om de minderjarige aan hem toe te vertrouwen en het gebruik van de echtelijke woning te verkrijgen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen sinds hun huwelijk op 3 juni 2016 gezamenlijk in de echtelijke woning verblijven en zorg dragen voor hun minderjarige kind, geboren in 2020. De rechtbank oordeelde dat er op dit moment geen noodzaak is voor het treffen van voorlopige voorzieningen, aangezien partijen in staat zijn om gezamenlijk de zorg voor de minderjarige te dragen. De rechtbank benadrukte dat het in het belang van de minderjarige is dat de situatie zoveel mogelijk gelijk blijft en dat beide ouders betrokken blijven bij de verzorging.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er spanningen zijn door de naderende echtscheiding, maar dat beide partijen hebben laten zien dat zij in staat zijn om het belang van de minderjarige voorop te stellen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw en de zelfstandige verzoeken van de man afgewezen en beide partijen aangespoord om te werken aan hun ouderrelatie en oudercommunicatie. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.