In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het bezit van een vuurwapen en bijbehorende munitie. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, maar de rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De zaak draaide om een incident op 7 juli 2022, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte op een scooter naar een garagebedrijf reed. De medeverdachte haalde een vuurwapen uit de buddyseat van de scooter en bedreigde iemand. Na de bedreiging werden de verdachte en de medeverdachte door de politie gesignaleerd, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte wetenschap had van het wapen of dat hij het in zijn bezit had. Het DNA van de verdachte was weliswaar op het wapen aangetroffen, maar er was ook DNA van twee andere personen aanwezig, en het was niet bewezen dat het DNA van de verdachte op het wapen was gekomen op de tenlastegelegde datum. De rechtbank concludeerde dat de enkele omstandigheid dat de medeverdachte bij de aanhouding achterop de scooter van de verdachte zat, onvoldoende was om tot een veroordeling te komen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.