ECLI:NL:RBROT:2024:4281

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
663710 HA ZA 23-701
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen van kinderen uit nalatenschap tegen stiefmoeder betreffende opeisbaarheid en hoogte van geldvorderingen

In deze zaak vorderen vijf kinderen, eisers in conventie, van hun stiefmoeder, gedaagde in conventie, betaling van geldvorderingen uit de nalatenschap van hun overleden vader. De vader is op 22 augustus 2017 overleden en was gehuwd met de stiefmoeder. In zijn testament heeft hij bepaald dat de geldvorderingen van zijn kinderen op zijn echtgenote, de stiefmoeder, onder bepaalde voorwaarden opeisbaar zijn. De kinderen stellen dat deze voorwaarden zijn vervuld en vorderen ieder een bedrag van € 20.000,-. De stiefmoeder betwist de vorderingen en stelt dat de wettelijke verdeling voorop staat, wat volgens haar betekent dat de kinderen pas recht hebben op hun erfdeel na verkoop van de woning waarin de stiefmoeder woont.

De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van de kinderen opeisbaar zijn geworden na de verkoop van de woning in november 2019, meer dan 24 maanden na het overlijden van de vader. De rechtbank wijst de vorderingen van de kinderen toe en veroordeelt de stiefmoeder tot betaling van de gevorderde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie vordert de stiefmoeder opheffing van het beslag dat door de kinderen is gelegd ter verzekering van hun vordering, maar deze vordering wordt afgewezen. De rechtbank veroordeelt de stiefmoeder in de proceskosten, die in totaal € 6.525,61 bedragen, en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/663710 / HA ZA 23-701
Vonnis van 3 april 2024
in de zaak van
[naam 1],
woonplaats: Roosendaal,
[naam 2],
woonplaats: Rotterdam,
[naam 3],
woonplaats: Maasdam, gemeente Hoeksche Waard,
[naam 4],
woonplaats: Puttershoek, gemeente Hoeksche Waard,
[naam 5],
woonplaats: Rotterdam,
eisers in conventie, verweerders in reconventie,
advocaat: mr. W.H. Benard, Dordrecht,
tegen
[naam 6],
woonplaats: Dordrecht, feitelijke verblijfplaats: Barendrecht,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat: mr. P.M. Boiten, Hendrik-Ido-Ambacht.
Partijen zullen hierna ‘de kinderen’ en ‘stiefmoeder’ genoemd worden.

1.De procedure in conventie en in reconventie

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 juli 2023, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overlegging producties.
1.2.
Op 20 februari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. Aanwezig waren de kinderen, bijgestaan door mr. W.H. Benard. Eveneens aanwezig waren de partners van [naam 2] en [naam 5] . [naam 1] werd vergezeld door een stagiaire. Namens stiefmoeder was aanwezig haar advocaat, mr. P.M. Boiten.

2.De beoordeling

Situatieschets

2.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie hebben betrekking op de hoogte, de opeisbaarheid en het verhaal van vorderingen van de kinderen uit de nalatenschap van hun vader op hun stiefmoeder. Hierna wordt eerst de situatie geschetst. Daarna worden achtereenvolgens de vorderingen in conventie en in reconventie vermeld en besproken.
2.2.
De vader van de kinderen, [overledene] (hierna: vader), is overleden op 22 augustus 2017. Vanaf 23 augustus 2008 was hij gehuwd met stiefmoeder. In zijn laatste testament, van 22 augustus 2008, heeft hij onder III bepaald:
“Voor het geval mijn huwelijk met genoemde mevrouw [naam 6] , hierna te noemen “echtgenote”, mocht worden voltrokken, beschik ik als volgt:
A. GEEN WIJZIGING ERFDELEN
Ik wijk niet af van de wettelijke erfopvolging of van de wettelijke regels van plaatsvervulling.
B. WETTELIJKE VERDELING
Ik bepaal dat mijn nalatenschap overeenkomstig de wet zal worden verdeeld, zodat alle tot mijn nalatenschap behorende goederen door mijn echtgenote worden verkregen terwijl de voldoening van de schulden van de nalatenschap voor haar rekening komt.
Ieder van mijn overige erfgenamen verkrijgt een geldvordering ten laste van mijn echtgenote ter grootte van de waarde van zijn erfdeel.
C. BIJZONDERE BEPALINGEN
Voor deze verdeling geldt, in afwijking van het dienaangaande in de wet bepaalde, het volgende.
1. De geldvorderingen van mijn kinderen op mijn echtgenote zijn, naast de gevallen in de wet bepaald, tevens opeisbaar:
a. vier en twintig (24) maanden na mijn overlijden tenzij het tot mijn nalatenschap behorende appartement nog niet is verkocht;
b. indien mijn echtgenote onder curatele wordt gesteld of indien aan haar surséance van betaling wordt verleend;
c. indien mijn echtgenote hertrouwt of een geregistreerd partnerschap aangaat zonder het maken en handhaven van huwelijkse voorwaarden of partnerschaps-voorwaarden. Deze voorwaarden dienen in te houden de uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen zonder toevoeging van enig verrekenbeding dat leidt of kan leiden tot verrekening van door haar ten huwelijk of partnerschap aangebracht vermogen, tenzij zij zekerheid stelt voor de voldoening van de vorderingen;
d. indien mijn echtgenote ter voorziening in haar levensonderhoud aanspraak maakt op een voorziening van overheidswege waarvoor een vermogenstoets wordt gehanteerd.
2. De geldvorderingen van mijn kinderen zullen renteloos zijn, tenzij mijn erfgenamen in onderling overleg anders overeenkomen.
Indien mijn erfgenamen overeenkomen dat de vordering rentedragend zal zijn, is de rente eerst opeisbaar bij het opeisbaar worden van de vordering.”
2.3.
Ten tijde van het opmaken van dit testament woonden vader en stiefmoeder in een appartement aan de [adres 1] te Barendrecht. Later zijn ze samen verhuisd naar de woning aan de [adres 2] te Barendrecht. Daar is vader overleden. Ruim twee jaar later is stiefmoeder verhuisd naar een vakantiewoning, aangeduid met [adres 3] , gelegen op een terrein van EuroParcs De Biesbosch (Resort de Biesbosch B.V.) aan de [adres 4] te Dordrecht (hierna: het chalet).
Stiefmoeder is op 2 augustus 2022 opnieuw in het huwelijk getreden. Thans verblijft zij, naar haar advocaat ter zitting desgevraagd verklaarde, overwegend in de woning van haar echtgenoot aan de [adres 5] te Barendrecht, en zo nu en dan in het chalet.
2.4.
Blijkens de brief “vaststelling werkelijk erfdeel” van 29 mei 2018 zijn de kinderen en stiefmoeder toen overeengekomen dat ieder van de kinderen een vordering op stiefmoeder heeft ter grootte van zijn of haar erfdeel, dat voor elk der kinderen € 20.000,- bedraagt.
Beoordeling in conventie
2.5.
Tegen deze achtergrond vorderen de kinderen dat voor recht wordt verklaard dat de vorderingen van hen op stiefmoeder € 20.000,- per kind bedragen en dat stiefmoeder wordt veroordeeld om dit bedrag binnen twee weken na dit vonnis aan de kinderen te voldoen, met veroordeling van stiefmoeder in de kosten van deze procedure, waaronder de beslagkosten en eventuele nakosten, alsmede de kosten voor afgifte van de geboorteaktes, opgevraagd naar aanleiding van het door stiefmoeder gevoerde verweer. De kinderen leggen hieraan ten grondslag dat de situaties bedoeld in de uit het testament geciteerde onderdelen C, aanhef en onder 1, aanhef en onder a en c (hierna kortweg aan te duiden als: sub a en sub c), zich voordoen. Stiefmoeder heeft die vorderingen gemotiveerd betwist. Op hetgeen door partijen ter onderbouwing van hun stellingen is aangevoerd wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
2.6.
Stiefmoeder heeft betoogd dat in het testament de wettelijke verdeling voorop staat en daarmee de wens van vader om stiefmoeder verzorgd achter te laten en in de gelegenheid te stellen om haar bestaande leefpatroon voort te zetten. Tegen deze achtergrond moet volgens stiefmoeder de bepaling sub a zo worden begrepen dat vader heeft bedoeld dat de vorderingen uitbetaald zouden moeten worden als er liquide middelen vrijkomen door de verkoop van de woning die onderdak biedt aan stiefmoeder. Daarbij heeft zij ter zitting doen toelichten dat haar huidige echtgenoot terminaal ziek is en dat zij vreest na diens overlijden weer in het chalet te moeten gaan wonen.
2.7.
De rechtbank kan stiefmoeder in dit verweer niet volgen. Hiertoe is met name redengevend dat het voorbijgaat aan de in het testament expliciet “in afwijking van het dienaangaande in de wet bepaalde” getroffen regeling sub a, waarin niets verwijst naar de bedoeling om het onderdak van stiefmoeder veilig te stellen en (pas) de laatste eigen woning van stiefmoeder maatgevend te laten zijn, zoals stiefmoeder kennelijk betoogt. Bovendien is in het in hetzelfde onderdeel van het testament sub d bepaalde al (mede) voorzien in de situatie dat stiefmoeder die laatste eigen woning moet verlaten wegens opname in een zorginstelling, zodat het niet in de rede ligt die situatie, of de in de wet al geregelde situatie van opeisbaarheid bij overlijden, als uitgangspunt of oogmerk van de regeling sub a te begrijpen, zoals stiefmoeder lijkt te betogen.
In de passage sub a wordt - integendeel - gesproken over “het tot mijn nalatenschap behorende appartement”, waarbij partijen het er wel over eens zijn dat dit na de gezamenlijke verhuizing van vader en stiefmoeder moet worden gelezen als “de tot mijn nalatenschap behorende woning”, namelijk die aan de [adres 2] te Barendrecht. Die woning is inderdaad tot de nalatenschap van vader gaan behoren, hetgeen niet geldt voor het chalet. Daarmee is die woning geen “willekeurige” onroerende zaak, zoals stiefmoeder nog heeft betoogd, maar de specifieke en unieke onroerende zaak waarop de regeling sub a betrekking heeft. Van andersluidende afspraken tussen partijen is niet gebleken en in het bijzonder volgen zij niet uit eerdere eenzijdige berichten van stiefmoeder dat zij de bedragen betaalt zodra haar huis verkocht is – daarbij kennelijk doelend op het chalet – nog daargelaten dat zij inmiddels verklaard heeft te vrezen dat zij het chalet weer nodig gaat hebben.
2.8.
Gelet op de verhoudingen die het testament kennelijk wenste te regelen en op de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt, komt het vorenstaande erop neer dat de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten ziet voor de door stiefmoeder voorgestane uitleg en dat daarom de vorderingen van de kinderen opeisbaar zijn geworden ten tijde van de verkoop van de woning aan de [adres 2] in november 2019 en dus meer dan 24 maanden na het overlijden van vader. Dit betekent dat de vorderingen van de kinderen met betrekking tot de verklaring voor recht en de veroordeling van stiefmoeder tot betaling toewijsbaar zijn, evenals de wettelijke rente daarover vanaf 2 augustus 2022, nu stiefmoeder eerst op 2 mei 2022 tot betaling is aangesproken en haar daarbij een termijn van drie maanden is gegeven.
Beoordeling in reconventie
2.9.
Stiefmoeder heeft in reconventie opheffing gevorderd van het door de kinderen ter verzekering van hun vordering op het chalet gelegde beslag. Gelet op het hiervoor overwogene moet deze vordering worden afgewezen, omdat er terecht beslag is gelegd. Ter zitting is nog aan de orde gekomen of de deurwaarder met het onder Resort De Biesbosch B.V. gelegde derdenbeslag buiten het door de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 3 juli 2023 verleende verlof tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van stiefmoeder op het chalet is getreden. Deze kwestie kan hier onbesproken blijven, aangezien slechts opheffing van het op het chalet gelegde beslag (in enkelvoud) is gevorderd en geen opheffing van enig tweede beslag of specifiek van het derdenbeslag, terwijl evenmin een verzoek tot eiswijziging ter rolle is gedaan.
Verdere beoordeling in conventie en in reconventie
Proceskosten
2.10.
Stiefmoeder wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en reconventie veroordeeld. De rechtbank stelt deze kosten in conventie aan de kant van de kinderen tot vandaag vast op € 258,28 aan dagvaardingskosten (2 x € 129,14), € 987,- aan griffierecht (€ 1.301,- verminderd met het griffierecht van het beslag-verzoekschrift van € 314,-), € 530,33 aan beslagkosten ( € 169,56 + € 268,10 + € 92,67) en € 3.858,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief € 1.929,-).
In de met de conventie samenhangende reconventie worden deze kosten aan de kant van de kinderen tot vandaag vastgesteld op € 614,- aan salaris voor de advocaat (1/2 x 2 punten x tarief € 614,-). Voor kosten die de kinderen maken na deze uitspraak moet stiefmoeder een bedrag betalen van € 278,-.
Dit is totaal € 6.525,61. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals hierna bepaald.
2.11.
De rechtbank ziet geen grond om stiefmoeder tevens te veroordelen in de door de kinderen gemaakte kosten van € 78,50 (5 x € 15,70) voor het opvragen van geboorteaktes.
Weliswaar zijn door stiefmoeder pas in een laat stadium twijfels geuit of de kinderen inderdaad kinderen van vader zijn en daarom als eisers kunnen optreden, maar de kosten zouden niet lager zijn geweest indien die twijfels, wat daar verder van zij, al eerder waren geuit, bijvoorbeeld bij het maken van de in de brief van 29 mei 2018 neergelegde afspraken.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.12.
Stiefmoeder heeft verzocht het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren omdat zij, zoals reeds overwogen, vreest na het overlijden van haar huidige echtgenoot weer in het chalet te moeten gaan wonen. De kinderen hebben hiertegenover betoogd dat geen enkele informatie beschikbaar is over de huwelijkse voorwaarden tussen stiefmoeder en haar huidige echtgenoot, noch over de inhoud van een eventueel testament van die huidige echtgenoot, noch over het standpunt van de eventuele erfgenamen van die echtgenoot over een eventueel beroep van stiefmoeder op de zogeheten andere wettelijke rechten bedoeld in de artikelen 4:28 en 4:29 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
De advocaat van stiefmoeder is in de gelegenheid gesteld hierover tijdens de schorsing telefonisch navraag te doen bij stiefmoeder. Na de schorsing heeft hij verklaard dat hij haar wel heeft gesproken, maar niet hierover, omdat hij dat niet passend vindt, nu haar echtgenoot nog leeft.
De rechtbank ziet evenwel niet in waarom stiefmoeder haar zorgen over haar huisvesting wanneer haar terminaal zieke echtgenoot overlijdt niet juist met die echtgenoot en eventuele erfgenamen zou hebben besproken of bespreken. Het is naar algemene ervaringsregelen niet ongebruikelijk dat echtgenoten, zeker wanneer zij ouder of ziek worden en het eerder nog niet is gebeurd, met elkaar bespreken hoe zij de ander, ook in financiële zin, willen achterlaten, zoals dat kennelijk ook is gebeurd bij het opstellen van het testament van vader.
De keuze van de advocaat van stiefmoeder om hier geen navraag naar te willen doen, komt voor rekening van stiefmoeder. Daarmee is de door haar gestelde vrees dat zij weer in het chalet moet gaan wonen echter geheel niet onderbouwd. Om die reden en in aanmerking genomen dat uit het hiervoor overwogene voortvloeit dat de kinderen al vanaf november 2019 recht hebben op hun erfdeel, zal het vonnis, zoals gebruikelijk, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing in conventie en in reconventie

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat de vorderingen van de vijf kinderen op stiefmoeder € 20.000,- per kind bedragen;
3.2.
veroordeelt stiefmoeder om binnen twee weken na de datum van dit vonnis aan elk van de vijf kinderen een bedrag van € 20.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over die bedragen vanaf 2 augustus 2022 tot de dag dat volledig is betaald;
in reconventie
3.3.
wijst de vordering van stiefmoeder af;
in conventie en in reconventie
3.4.
veroordeelt stiefmoeder in de proceskosten, die aan de kant van de kinderen worden vastgesteld op € 6.525,61, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.
3092