Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het (verdere) procesverloop
- het tussenvonnis van 25 oktober 2023 en de daarin genoemde stukken;
- de akte, tevens incidentele vordering tot aanhouding, van de zijde van [persoon A] van 22 november 2023, met bijlagen;
- de antwoordakte, tevens antwoordakte op de incidentele vordering tot aanhouding, van de zijde van [vereffenaar] q.q. van 20 december 2023, met bijlagen.
2.De (verdere) beoordeling
In het incident
f 22.037,10dat door [persoon B] aan hem en zijn echtgenote is overgemaakt.
f22.037,10 is betaald in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster, en door [persoon A] is toegeëigend.
f22.037,10 (€ 10.000,-) aan [persoon A] en zijn echtgenote, van € 20.000,- aan [naam stichting] en van € 50.000,- aan de dochter van [persoon A] , ontkennend. [persoon A] heeft geen duidelijke verklaring gegeven voor deze betalingen. Het had op zijn weg gelegen om aan te tonen dat hij het bedrag van
f22.037,10 heeft doorbetaald aan [naam stichting] (en aan [persoon C] ) en dat de ‘lening’ van € 50.000,- door zijn dochter is terugbetaald aan [naam stichting] . Verder had hij moeten verklaren wat er met het door [persoon B] aan [naam stichting] betaalde bedrag van € 20.000,- is gebeurd. Zoals in het tussenvonnis van 25 oktober 2023 is overwogen, is verder onduidelijk wat [naam stichting] met het van [persoon B] ontvangen bedrag van € 144.033,- heeft gedaan. Aan de hand van deze posten schat de rechtbank een gedeelte van de schade op een bedrag van € 224.033,-. Wat de andere posten betreft, beschikt de rechtbank over onvoldoende gegevens om de schade vast te stellen of over voldoende aanknopingspunten om deze verder te schatten. De rechtbank komt daarom deels terug op haar eerdere beslissing en verwijst de vordering voor wat betreft de andere posten naar de schadestaatprocedure, ook zonder dat dit uitdrukkelijk is gevorderd. De rechtbank ziet wel aanleiding om een voorschot ter grootte van het geschatte schadedeel toe te kennen.