ECLI:NL:RBROT:2024:4275

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
545737 HA ZA 18-219 en 582454 HA ZA 19-874
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgenaamschap en onwaardigheid van de weduwnaar in het civiel recht

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, zijn twee rechtszaken aan de orde met betrekking tot de onwaardigheid van de weduwnaar om te erven uit de nalatenschap van de erflaatster. De rechtbank heeft op 28 februari 2024 vonnis gewezen in de zaken met de nummers 10/545737 HA ZA 18-219 en 10/582454 HA ZA 19-874. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Veken, stelden dat de weduwnaar, aangeduid als 'vader', onwaardig is om te erven vanwege zijn eerdere veroordeling voor gekwalificeerde mishandeling van de erflaatster. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weduwnaar van rechtswege onwaardig is om te erven, omdat hij een misdrijf heeft gepleegd dat onder artikel 4:3 lid 1 sub b BW valt. De vraag die centraal staat is of de erflaatster de gedragingen van de weduwnaar op ondubbelzinnige wijze heeft vergeven, wat zou leiden tot het vervallen van de onwaardigheid. De rechtbank heeft verschillende getuigenverklaringen en schriftelijke stukken beoordeeld, maar concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de erflaatster de weduwnaar heeft vergeven. De rechtbank oordeelt dat de weduwnaar geen aanspraak kan maken op de nalatenschap, en dat de eisers en een andere gedaagde samen erfgenamen zijn van de erflaatster. Daarnaast zijn de proceskosten aan de zijde van de eisers vastgesteld op € 4.142,81, die door de gedaagden moeten worden vergoed. In de tweede zaak werd geoordeeld dat de gedaagden niet in hun bewijsopdracht zijn geslaagd met betrekking tot een vermeende schenking van een perceel grond in Suriname, en dat de schulden van de weduwnaar als bijzonder verknocht aan hem moeten worden beschouwd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Dordrecht
Vonnis van 28 februari 2024
in de zaak met zaaknummer: 10/545737 HA ZA 18-219

1.[eiser 1] ,

woonplaats: Rotterdam,

2. [eiser 2] ,

woonplaats: Rotterdam,

3. [eiser 3] ,

woonplaats: Den Haag,

4. [eiser 4] ,

woonplaats: Spijkenisse,

5. [eiser 5] ,

woonplaats: Zevenhuizen,
eisers,
advocaat: mr. M. Veken, Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,
woonplaats: Pijnacker,
gedaagden,
advocaat: mr. R.J. Ottens, Noordwijk (tot 15 september 2021 mr. J.W. Damstra, Apeldoorn);
en in de zaak met zaaknummer: 10/582454 HA ZA 19-874

1.[eiser 1] ,

woonplaats: Rotterdam,

2. [eiser 2] ,

woonplaats: Rotterdam,

3. [eiser 3] ,

woonplaats: Den Haag,

4. [eiser 4] ,

woonplaats: Spijkenisse,

5. [eiser 5] ,

woonplaats: Zevenhuizen,
eisers,
advocaat: mr. M. Veken, Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,

3. [gedaagde 3] ,

woonplaats: Pijnacker,
advocaat: mr. R.J. Ottens, Noordwijk (tot 15 september 2021 mr. J.W. Damstra, Apeldoorn).
Partijen worden hierna aangeduid als ‘eisers’ en ‘gedaagden’. Gedaagde 1 wordt aangeduid als ‘vader’.

1.Het (verdere) procesverloop

In de zaken met zaaknummers 10/547537 HA ZA 18-219 en 10/582454 HA ZA 19-874
1.1.
  • het tussenvonnis van 4 mei 2022;
  • de brief van mr. Ottens van 31 mei 2022, met bijlagen;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 3 november 2022;
  • de brief van mr. Ottens van 22 maart 2023, met bijlage;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 23 maart 2023;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 september 2023;
  • de brief van mr. Veken van 22 september 2023, met bijlagen;
  • de conclusie na getuigenverhoor van de zijde van gedaagden van 25 oktober 2023, met bijlage;
  • de conclusie na getuigenverhoor tevens antwoordakte van de zijde van eisers van 20 december 2023;
  • het e-mailbericht van de griffier van 23 februari 2024;
  • het e-mailbericht van mr. Veken van 23 februari 2024;
  • het e-mailbericht van mr. Ottens van 27 februari 2024.
1.2.
Bij e-mail van 23 februari 2024 heeft de griffier de beide advocaten het volgende bericht:
In de zaken [gedaagden] / [gedaagden] zal op 28 februari 2024 door mr. C. van Steenderen-Koornneef vonnis worden gewezen.
Zoals bij u bekend, heeft zij in 2022, na het vertrek van mr. G.A.F.M. Wouters naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint-Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de behandeling van de zaken van hem overgenomen. Zo heeft zij op verzoek van partijen op 3 november 2022, 23 maart 2023 en 19 september 2023, getuigen in enquête en in contra-enquête gehoord.
Ik ga ervan uit dat u geen bezwaar heeft tegen deze rechterswisseling. Graag ontvang ik van u per ommegaande een schriftelijke bevestiging.
1.3.
Bij e-mails van 23 en 27 februari 2024 hebben beide advocaten de griffier laten weten geen bezwaar te hebben tegen de rechterswisseling.

2.De (verdere) beoordeling

In de zaak met zaaknummer 10/545737 HA ZA 18-219
Ondubbelzinnige vergeving?
2.1.
Vader is bij vonnis van 6 juli 2005 (onherroepelijk) veroordeeld wegens gekwalificeerde mishandeling jegens erflaatster en wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 4 mei 2022 overwogen en beslist dat vader van rechtswege onwaardig is om te erven, omdat hij een misdrijf heeft gepleegd als bedoeld in artikel 4:3 lid 1 sub b BW.
2.2.
Op grond van artikel 4:3 lid 3 BW vervalt de onwaardigheid wanneer een erflater aan de onwaardige op ondubbelzinnige wijze zijn of haar gedraging heeft vergeven. De wetgever heeft geen vormvoorschriften of materiële eisen gesteld waaraan de vergiffenis moet voldoen.
Ter beantwoording van de vraag of erflaatster de gedragingen van vader, die hebben geleid tot de strafrechtelijke veroordeling, op ondubbelzinnige wijze heeft vergeven, zijn gedaagden toegelaten tot het leveren van bewijs.
2.3.
Gedaagden hebben allereerst een aantal schriftelijke stukken overgelegd, waaronder een foto, een verklaring van de inmiddels overleden [naam 1] , en verklaringen van [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] . Daarna zijn op 3 november 2022 en op 23 maart 2023 op verzoek van gedaagden als getuigen gehoord: [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] , [naam 3] en [naam 12] . Vader heeft zichzelf op 23 maart 2023 als getuige laten horen. Daarnaast hebben gedaagden nog een schriftelijke verklaring van [naam 5] van 16 november 2022 overgelegd.
Op 19 september 2023 zijn op verzoek van eisers als getuigen gehoord: [naam 14] , [naam 15] en [naam 16] . Eisers hebben ook nog een schriftelijke verklaring van [naam 17] , foto’s, informatie uit het medische dossier van erflaatster, rekeningafschriften en een uitspraak van de politierechter van 22 juli 2004 overgelegd.
De rechtbank geeft, voordat de verklaringen worden gewaardeerd, een korte samenvatting van de getuigenverklaringen.
2.4.
[naam 13], (vader), verklaart als partijgetuige dat erflaatster en hij een goed huwelijk hadden. Na de veroordeling in 2005 bleven ze samenwonen.
“Erflaatster zei dat wat er gebeurd is, gebeurd is, maar dat we samen verder zouden gaan.”Getuige verklaart dat hij weliswaar 1 à 1,5 jaar ingeschreven heeft gestaan aan de [adres 1] , maar dat hij daar niet woonde.
[naam 6], (die naar zijn zeggen [gedaagde 3] , de partner van gedaagde 2, als een soort adoptiedochter beschouwt), verklaart als getuige dat hij erflaatster en vader altijd samen zag op verjaardagen, feestdagen of wanneer ze samen op visite kwamen bij gedaagde 2 en [gedaagde 3] . Hij ging ervan uit dat ze samenwoonden, omdat ze altijd samen kwamen en ook weer samen vertrokken. Hij weet niet dat vader is veroordeeld, en evenmin iets van de wens van erflaatster om een echtscheidingsprocedure aanhangig te maken.
[naam 7], (de moeder van [gedaagde 3] ), verklaart dat zij in de periode 2003 tot 2012 erflaatster en vader een aantal keren samen heeft gezien in hun huis aan de [adres 2] . Erflaatster en vader kwamen ook altijd samen op visite bij haar dochter en gedaagde 2. Getuige heeft nooit gemerkt dat er problemen waren tussen erflaatster en vader. Zij weet niet dat vader veroordeeld is, en zij weet ook niets van de wens van erflaatster om van vader te scheiden. Zij verklaart verder dat zij wel eens heeft gehoord dat vader nog andere kinderen had, maar die heeft zij nooit ontmoet.
[naam 8], (broer van vader), verklaart dat hij erflaatster en vader altijd samen heeft gezien op feestjes, trouwpartijen, feestdagen, en tijdens het boodschappen doen. De getuige kwam twee keer per jaar bij erflaatster en vader in hun woning aan de [adres 2] . Hij zag daar spullen van beiden. De getuige weet niet dat zijn broer veroordeeld is door de strafrechter en hij weet ook niet dat erflaatster van zijn broer wilde scheiden. Hij verklaart dat hij [naam 1] niet kent, en niet weet of zijn broer een andere relatie en/of kinderen uit die relatie had.
[naam 9], (zus van [gedaagde 3] ), verklaart dat vader en erflaatster altijd samen op verjaardagen, feestjes, huwelijken en feestdagen kwamen. Zij ging ervan uit dat ze samenwoonden, omdat ze samen kwamen en samen vertrokken. Zij weet niet dat vader in 2005 veroordeeld is, en ook niet dat erflaatster van vader wilde scheiden.
[naam 10], (zus van vader), verklaart dat volgens haar het huwelijk tussen haar broer en erflaatster gelukkig was. In de woning in de wijk [naam wijk] lagen ook spullen van vader. De getuige ging ervan uit dat ze samenwoonden, omdat ze getrouwd waren en altijd samen naar feestjes kwamen. Zij weet niet of haar broer een andere relatie had en/of kinderen uit die relatie had. De getuige weet niet wie [naam 1] is. Zij weet verder niet dat haar broer door de strafrechter is veroordeeld en ook niets van de wens tot echtscheiding van erflaatster.
[naam 11], ( [adres 2] ), verklaart dat vader volgens haar aan de [adres 2] woonde, ze zag hem en zijn zoon in de tuin. De getuige weet niets over het huwelijk van erflaatster en vader, ook weet zij niets over een veroordeling van vader. Zij zag het echtpaar af en toe samen boodschappen doen.
[naam 3], (tante van [gedaagde 3] ), verklaart dat zij wist dat erflaatster getrouwd was, want vader kwam haar weleens van het werk ophalen. De getuige heeft erflaatster ook weleens thuis afgezet. Bij die gelegenheden zag zij daar vader. Tijdens een trouwfeest namen erflaatster en vader volgens de getuige deel aan de gele lintenceremonie. Zij weet niet wat voor soort huwelijk ze hadden, wel zag ze het echtpaar altijd samen.
[naam 12], (zus van [gedaagde 3] ), verklaart dat zij wel in het huis van erflaatster en vader aan De [adres 3] kwam. Zij ging ervan uit dat vader daar ook woonde. Ze kwamen op haar over als een gelukkig stel, maar getuige verklaart niets te weten over hun privéleven. Zij weet niet dat vader strafrechtelijk veroordeeld was en zij weet ook niet dat erflaatster van vader wilde scheiden.
2.5.
[naam 14], (oud-medewerker van UWT, het bedrijf waar erflaatster schoonmaakwerkzaamheden verrichtte), verklaart dat erflaatster bang was voor haar man. De getuige heeft haar een paar keer op de [adres 4] afgezet. Erflaatster woonde volgens de getuige toen bij haar zus. Ook heeft de getuige erflaatster een keer bij een advocaat afgezet, die erflaatster in verband met een echtscheidingsprocedure had ingeschakeld. Erflaatster had de getuige verteld dat zij van haar man wilde scheiden. De getuige vond erflaatster gestrest, zij maakte heel vaak een verdrietige indruk. Bijna dagelijks stond haar man aan de overkant met zijn busje, dan kon de getuige aan haar merken dat zij er last van had en bracht hij of zijn collega haar naar een andere bushalte.
[naam 15], (oud-objectleider bij UWT), verklaart dat erflaatster hem vertelde dat haar man bij een oudere vrouw was gaan wonen. Ook vertelde ze hem dat haar man de sloten van het huis had laten vervangen, zodat zij bij haar zus moest gaan wonen. Volgens de getuige was het geen gelukkig huwelijk. Vaak stond haar man haar op te wachten en dan ging zij met iemand van het werk naar een andere bushalte. Als er niet iemand beschikbaar was, belde erflaatster de getuige.
[naam 16], (oud-werkgever van erflaatster), verklaart dat erflaatster hem vertelde dat zij bang was voor haar man en dat hij haar regelmatig op het werk opwachtte. Hij stond dan aan de overkant van het UWT haar te intimideren. Als reactie op een verzoek om overplaatsing, heeft de getuige erflaatster geadviseerd om aangifte te doen. Haar post ging vanaf september 2015 naar een ander adres. De getuige weet dat erflaatster eind 2015 bezig was met een echtscheiding.
Schriftelijke verklaring van [naam 17], (buurvrouw van erflaatster). [naam 17] verklaart dat voor zover zij weet vader nooit aan de [adres 2] heeft gewoond. Volgens [naam 17] kwam vader bijna dagelijks bij erflaatster langs om haar lastig te vallen, te bedreigen en zelfs te mishandelen. Erflaatster was vaak bij de getuige om zich te verschuilen voor de dreiging. Erflaatster was volgens [naam 17] bang voor vader, want hij mishandelde haar niet alleen, maar bedreigde ook haar leven.
2.6.
De rechtbank zal, gelet op de artikelen 152, 163 en 164 Rv, de door de getuigen afgelegde verklaringen en de schriftelijke stukken, waarderen. Allereerst merkt de rechtbank op dat de door vader afgelegde verklaring, een verklaring van een partijgetuige is (artikel 164 lid 2 Rv). Dit brengt mee dat de verklaring alleen tot bewijs kan bijdragen ter aanvulling van onvolledig bewijs. Dit houdt in dat aanvullende bewijzen aanwezig moeten zijn die zodanig sterk zijn en zodanige essentiële punten betreffen, dat zij de partijverklaring van vader voldoende geloofwaardig maken.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor bedoelde aanvullend bewijs er niet is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de verklaringen van de andere namens gedaagden gehoorde getuigen, valt op te maken dat erflaatster en vader regelmatig samen aanwezig waren bij bruiloften en andere (feestelijke) gelegenheden. Dat zij samen aanwezig waren beantwoordt echter niet de vraag of erflaatster de gedragingen van vader heeft vergeven. Het is, zoals ook door eisers is opgemerkt, opvallend dat geen van de namens gedaagden gehoorde getuigen (waaronder een broer en zus van vader) op de hoogte was van de strafrechtelijke veroordeling van vader. Zij kunnen dus geen van allen verklaren hoe erflaatster over die veroordeling dacht en of zij vader het gedrag dat aan de veroordeling ten grondslag lag had vergeven. Dat erflaatster en vader samen aanwezig waren op feestjes en, zoals [naam 3] verklaart, tijdens een trouwfeest deelnamen aan een gele lintenceremonie, is op zich onvoldoende om daaraan de conclusie te verbinden dat erflaatster vader ondubbelzinnig heeft vergeven voor zijn mishandeling van haar. Ook uit de schriftelijke verklaring van een buurman, [naam 2] , is niet op te maken dat erflaatster de gedragingen van vader heeft vergeven.
Tegenover de verklaringen van de onder 2.4 genoemde getuigen, staan de verklaringen van oud-collega’s van erflaatster (zie hiervoor onder 2.5). Zij verklaren dat erflaatster bang was van vader, dat hij haar stalkte en intimideerde. In tegenstelling tot de namens gedaagden gehoorde getuigen, waren de oud-collega’s van erflaatster wel op de hoogte van haar echtscheidingsplannen.
Al met al kan uit de getuigenverklaringen niet de conclusie worden getrokken dat erflaatster vader zijn gedragingen, die hebben geleid tot de strafrechtelijke veroordeling in 2005, op ondubbelzinnige wijze heeft vergeven. Bovendien is het feit dat erflaatster een eerste in gang gezette echtscheidingsprocedure niet heeft doorgezet, onvoldoende om van vergeving uit te gaan. Niet weersproken is dat erflaatster kort voor haar overlijden een tweede echtscheidingsprocedure in gang had gezet. Dit betekent dat gedaagden niet zijn geslaagd in het bewijs. Vader is dus onwaardig om uit de nalatenschap van erflaatster voordeel te trekken. Vader komt geen aanspraak toe op de nalatenschap van erflaatster. Dit houdt in dat eisers en gedaagde 2 samen erfgenaam zijn van erflaatster. Zoals in het tussenvonnis van 4 mei 2022 is geoordeeld zullen de erfgenamen de nalatenschap gezamenlijk moeten vereffenen.
Proceskosten
2.8.
In de omstandigheid dat partijen familieleden van elkaar zijn, is het gebruikelijk dat de rechtbank aanleiding ziet om te bepalen dat ieder van hen de eigen kosten draagt. In deze zaak is de rechtbank echter van oordeel dat een proceskostenveroordeling op zijn plaats is. Gedaagden worden daarom als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank begroot de kosten aan de kant van eisers op € 101,81 aan dagvaardingskosten, € 79,- aan griffierecht, € 3.684,- aan salaris voor de advocaat (6 punten x € 614,-) en € 278,- aan nakosten. Dat is in totaal € 4.142,81. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
In de zaak met zaaknummer 10/582454 HA ZA 19-874
Schenking of schuldverrekening?
2.9.
In het tussenvonnis van 4 mei 2022 is, met betrekking tot de door eisers gestelde schenking van het perceel in Suriname aan gedaagden 2 en 3, geoordeeld dat er behoudens tegenbewijs van moet worden uitgegaan dat het perceel aan gedaagden 2 en 3 is geschonken. Daarbij is geoordeeld dat de tot dan toe door gedaagden overgelegde verklaringen en het kostenoverzicht 2004-2016 vooralsnog onvoldoende waren om als vaststaand aan te nemen dat het perceel notarieel aan gedaagden 2 en 3 is overgedragen waarbij schulden over en weer zijn verrekend.
Gedaagden hebben van de gelegenheid om tegenbewijs te leveren gebruik gemaakt door een aantal schriftelijke verklaringen over te leggen en door het laten horen van de hiervoor onder 2.4. genoemde getuigen.
2.10.
Met uitzondering van [naam 7] , de moeder van gedaagde [gedaagde 3] , is geen van de getuigen bekend met een overdracht door vader van een perceel grond in Suriname. De meeste getuigen, waaronder de broer van vader, verklaren niets te weten van een perceel grond in Suriname. [naam 9] , een zus van [gedaagde 3] , verklaart wel dat zij het perceel grond in Suriname kent, maar zij weet niet of dat perceel aan haar zus en zwager is geschonken. Over het verrekenen van schulden tussen vader en gedaagden 2 en 3 heeft geen van de getuigen iets verklaard. Alleen [naam 5] , stelt in een schriftelijke verklaring van 16 november 2022 dat het hem bekend is dat vader een bedrag van € 91.000,- had geleend van gedaagde 2, en dat vader ter vereffening van die schuld zijn perceel heeft overgedragen aan gedaagde 2. Uit deze verklaring blijkt echter niet op welke wijze [naam 18] met de schenking en verrekening bekend is geworden. De verklaring en de daarin opgenomen toevoeging dat
“hij op verschillende momenten gehoord heeft waarom voormelde rechtshandeling heeft plaatsgevonden”,vormt onvoldoende bewijs van de stelling van gedaagden dat het perceel in Suriname aan gedaagden 2 en 3 is overgedragen waarbij schulden over en weer zijn verrekend.
2.11.
Met betrekking tot de vermeende schulden van vader, bevestigen volgens gedaagden alle getuigen dat via [gedaagde 3] grote bedragen zijn uitgeleend aan vader en dat de getuigen het geld hebben terugontvangen van [gedaagde 3] . Anders dan gedaagden is de rechtbank van oordeel dat met de schriftelijke verklaringen en de afgelegde getuigenverklaringen, niet dan wel onvoldoende is aangetoond dat de overdracht van het perceel heeft plaatsgevonden om schulden te verrekenen. Zo verklaart de moeder van [gedaagde 3] de kosten van de receptie voor het huwelijk van haar dochter en gedaagde 2 te hebben betaald, waarbij de afspraak zou zijn gemaakt dat vader en erflaatster de helft van die kosten zouden betalen, maar dit zegt niets over enige schuld van vader aan gedaagden 2 en 3. Hetzelfde geldt voor de verklaring van [naam 6] , die verklaart dat hij € 30.500,- heeft geleend aan vader en aan gedaagde 2. Die verklaring toont niet aan dat vader een schuld van € 30.500,- had aan gedaagden 2 en 3. Ook de verklaringen door [naam 8] en [naam 9] vormen onvoldoende bewijs. [naam 8] verklaart dat hij van een bedrag van € 10.000,-, dat hij contant aan zijn broer zou hebben gegeven, een bedrag van € 3.500,- van [gedaagde 3] heeft teruggekregen, maar deze verklaring legt – afgezet tegen de andere verklaringen – geen gewicht in de schaal.
Conclusie
2.12.
De conclusie is dat de getuigenverklaringen de verklaring van vader niet dan wel onvoldoende op essentiële punten onderschrijven in die zin dat zij als aanvullend bewijs kunnen dienen voor de verklaring van vader dat hij € 91.000,- van gedaagden 2 en 3 zou hebben geleend, en dat die schuld is verrekend door het overdragen van het perceel in Suriname. Geoordeeld wordt daarom dat gedaagden niet in hun bewijsopdracht zijn geslaagd. Omdat vader geen aanspraak toekomt op de nalatenschap van erflaatster, stond het hem evenmin vrij om als ‘langstlevende’ schenkingen te doen. De rechtbank heeft kennis genomen van de door eisers op 24 januari 2019 ingeroepen vernietigbaarheid van de door vader aan gedaagden 2 en 3 gedane schenking van het perceel in Suriname (artikel 3:45 BW). De helft van de waarde van het perceel in Suriname, dat door deskundige Latour is getaxeerd op een bedrag van € 160.000,-, behoort tot de nalatenschap van erflaatster.
Schulden nalatenschap
2.13.
In het tussenvonnis van 4 mei 2022 is voorlopig geoordeeld dat de door gedaagden opgevoerde schulden zoals een schuld aan de Belastingdienst en een schuld aan de curator als bijzonder verknocht aan vader worden beschouwd. Gelet op de onvoldoende onderbouwd weersproken stelling van eisers dat erflaatster en vader na de veroordeling van vader niet meer samenwoonden, is het aannemelijk dat de financiën van erflaatster en vader strikt gescheiden waren en erflaatster niet op de hoogte had kunnen zijn van de schulden die vader sinds 2005 zou hebben laten ontstaan. En dit is in lijn met de hierboven gedane bewijswaardering m.b.t. de ondubbelzinnige vergeving. De rechtbank oordeelt daarom nu definitief dat de door gedaagden opgevoerde schulden als bijzonder verknocht aan vader worden beschouwd.
Zoals in het tussenvonnis is opgenomen hebben eisers wel ingestemd met de door gedaagden genoemde hypothecaire schulden van € 131.293,20 en € 34.033,52.
Inboedel en sieraden
2.14.
Aan inboedel en sieraden moet bij de vaststelling van de hoogte van de nalatenschap een bedrag € 2.000,- worden opgenomen.
Uitkering ongevallenverzekering en Dela
2.15.
Omdat geoordeeld is dat vader onwaardig is om te erven, behoort de uitkering ongevallenverzekering en het door Dela aan de curator in het faillissement van de besloten vennootschap van vader uitkeerde bedrag toe aan de nalatenschap.
Opnames bankrekening erflaatster
2.16.
Zoals in het tussenvonnis van 4 mei 2022 is opgenomen, heeft de rechtbank kennis genomen van het voorstel van eisers om het totaalbedrag van de door eiser sub 5 gedane opnames van € 2.172,89 in mindering te brengen op hun geldvordering dan wel op hun erfdeel.
Vereffening
2.17.
Eisers en gedaagde 2 moeten gezamenlijk de nalatenschap vereffenen, rekening houdend met bovengenoemde oordelen van de rechtbank. Daarna kan de nalatenschap worden verdeeld.
2.18.
Eisers hebben gevorderd om (na vereffening) de verdeling vast te stellen van de nalatenschap van erflaatster overeenkomstig een nog door eisers te formuleren voorstel, te formuleren nadat de rechtbank vonnis heeft gewezen op de punten met betrekking tot het perceel grond in Suriname en de vorderingen van de curator op vader. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de jarenlange procedures en de in dit vonnis gegeven oordelen, eisers en gedaagde 2 in staat moeten zijn een resterend positief saldo van de nalatenschap met elkaar te gaan verdelen.
Proceskosten
2.19.
Gelet op de gezamenlijke behandeling met de zaak met zaaknummer 10/547537 HA ZA 18-219, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
In de zaken met zaaknummers 10/547537 HA ZA 18-219 en 10/582454 HA ZA 19-874
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.20.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De rechtbank:
In de zaak met zaaknummer 10/547537 HA ZA 18-219
3.1.
verklaart voor recht dat
[gedaagde 1]van rechtswege onwaardig is om uit de nalatenschap van
[naam 19]te erven;
3.2.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, die aan de kant van eisers worden begroot op € 4.142,81 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
In de zaak met zaaknummer 10/582454 HA ZA 19-874
3.3.
verklaart voor recht dat de helft van de getaxeerde waarde (€ 160.000,- : 2= € 80.000,-) van het onroerend goed, te weten het perceel grond, deel uitmakende van de gronden [locatie 1] en [locatie 2] en bekend als [perceel] , toekomt aan de nalatenschap van erflaatster;
3.4.
verklaart voor recht dat de vorderingen van de curator op vader (die als bijzonder verknocht aan vader moeten worden beschouwd), zoals door de rechtbank Rotterdam vastgesteld bij verstekvonnis van 22 juni 2016 (zaaknummer C/10501992), buiten de gemeenschap van goederen vallen waarin erflaatster en vader waren gehuwd;
3.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
In de zaken met zaaknummers 10/547537 HA ZA 18-219 en 10/582454 HA ZA 19-874
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef, rechter en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.
3092