ECLI:NL:RBROT:2024:425

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
C/10/658422 / FA RK 23-3848
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van een jongmeerderjarige door de biologische vader

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 22 januari 2024, wordt de alimentatieplicht van de biologische vader ten aanzien van zijn jongmeerderjarige dochter, [naam 1], vastgesteld. De vader heeft de jongmeerderjarige kort na haar 18e verjaardag erkend, wat leidde tot het verlies van haar aanvullende studiebeurs. De rechtbank oordeelt dat de vader onderhoudsplichtig is en dat hij moet bijdragen aan de kosten van levensonderhoud en studie van [naam 1]. De rechtbank passeert de stelling van de vader dat [naam 1] zelf in haar levensonderhoud kan voorzien, en stelt vast dat hij voldoende draagkracht heeft om in haar behoeften te voorzien. De rechtbank bepaalt dat de vader vanaf 1 november 2022 een bedrag van € 489,- per maand moet betalen, oplopend tot € 604,65 per maand vanaf 1 januari 2024. De rechtbank legt uit dat de ingangsdatum van de alimentatie is vastgesteld op basis van het wegvallen van de aanvullende studiebeurs en de noodzaak voor [naam 1] om te werken. De vader wordt ook verplicht om de alimentatie voorafgaand aan de maand te betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de alimentatie ook moet worden betaald als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/658422 / FA RK 23-3848
Bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie
Beschikking van 22 januari 2024
in de zaak van:
[naam 1],
wonende in [woonplaats 1],
hierna te noemen: [naam 1],
advocaat mr. M. Nentjes,
e n
[naam 2],
wonende in [woonplaats 2],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.C. van Steekelenburg.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van [naam 1] met bijlagen 1 tot en met 11, binnengekomen op 25 mei 2023;
het bericht namens [naam 1] van 31 mei 2023;
het bericht namens [naam 1] van 12 juli 2023;
het verweerschrift van de vader met bijlagen 1 tot en met 9, en
het bericht namens de vader van 15 december 2023, met bijlage.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 18 december 2023. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
[naam 1], bijgestaan door haar advocaat, en
de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
[naam 1] is een kind van de vader en [naam 3] (hierna: de moeder). [naam 1] is geboren op [geboortedatum 1] en staat ingeschreven op het adres van de moeder. Zij volgde tot 1 augustus 2023 een mbo-opleiding en volgt met ingang van 1 augustus 2023 een hbo-opleiding.
2.2.
De moeder is gehuwd met de stiefvader van [naam 1]. De moeder en de stiefvader zijn de ouders van vijf kinderen voor wie zij onderhoudsplichtig zijn.
2.3.
De vader is gehuwd met [naam 4]. Zij zijn de ouders van [naam 5], geboren op [geboortedatum 2] 2021.
Wat ligt voor?
2.4.
[naam 1] wil dat de vader met ingang van 1 november 2022 dan wel 20 februari 2023 een bedrag van € 555,26 per maand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie (alimentatie) aan haar gaat betalen. Haar (biologische) vader heeft haar kort na haar 18e verjaardag erkend. Omdat de vader (mede) onderhoudsplichtig is voor [naam 1], raakte zij haar (maximale) aanvullende studiebeurs kwijt met ingang van de datum van erkenning. Omdat de vader niet wilde meebetalen aan haar kosten voor levensonderhoud en studie, is zij noodgedwongen meer dan een enkel bijbaantje gaan werken. Zij stelt dat zij het verzochte bedrag nodig heeft voor haar kosten van levensonderhoud en studie en dat haar vader dit bedrag kan betalen. Zij wil ook dat de wettelijke indexering van aanvang af van toepassing is op de verzochte bijdrage en dat de vader wordt veroordeeld in de proceskosten. Daarnaast verzoekt [naam 1] bij wijze van voorlopige voorziening dat de vader met ingang van 25 mei 2023 voor de duur van deze procedure een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie aan haar betaalt van € 569,35 per maand.
2.5.
De vader is het niet eens met het verzoek. Hij wil dat het verzoek wordt afgewezen. Hij stelt dat [naam 1] het verzochte bedrag niet nodig heeft omdat zij zelf kan voorzien in haar kosten van levensonderhoud en studie.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de vader aan alimentatie aan [naam 1] moet betalen:
 van 1 november 2022 tot en met 31 juli 2023 € 489,- per maand;
 van 1 augustus 2023 tot en met 31 december 2023 € 569,35 per maand, en
 met ingang van 1 januari 2024 een bedrag van € 604,65 per maand.
De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
ontvankelijkheid
3.2.
De vader is als ouder onderhoudsplichtig voor [naam 1]. Zij is daarom ontvankelijk in haar verzoek en de rechtbank kan de alimentatie vaststellen. [1]
ingangsdatum
3.3.
De wet laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [2] Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.4.
De rechtbank hanteert 1 november 2023 als ingangsdatum, omdat de aanvullende studiebeurs vanaf die datum is weggevallen als gevolg van de erkenning van [naam 1] door de vader. [naam 1] heeft zich hierop in eerste instantie rechtstreeks tot de vader gewend, maar dat heeft niet tot een oplossing geleid, waarna [naam 1] deze procedure is gestart.
3.5.
Omdat [naam 1] met ingang van 1 augustus 2023 een hbo-opleiding volgt rekent de rechtbank met de volgende periodes:
 1 november tot en met 31 juli 2023, en
 met ingang van 1 augustus 2023.
behoefte [naam 1]
3.6.
Bij de berekening van de alimentatie wordt eerst gekeken naar de kosten van [naam 1]. Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd.
3.7.
Op grond van artikel 1:392 in verbinding met artikel 1:395a van het Burgerlijk Wetboek geldt de onderhoudsplicht van ouders voor hun jongmeerderjarige kinderen ongeacht hun behoeftigheid. Aan jongmeerderjarige kinderen (in de leeftijd van achttien tot eenentwintig jaar) kan in beginsel niet de eis worden gesteld dat zij in hun eigen onderhoud dienen te voorzien. Op de jongmeerderjarige rust geen verplichting om zijn of haar verdiencapaciteit te benutten en ook niet de verplichting om (bestaande) mogelijkheden door middel van een (bij)baantje een eigen inkomen te verwerven, te benutten. Dat betekent niet dat eigen inkomsten van de jongmeerderjarige geen invloed kunnen hebben op de alimentatie. Deze inkomsten zijn immers wel van belang voor de omvang van de behoefte van de jongmeerderjarige aan een onderhoudsbijdrage. Volgens de alimentatienormen
kunnenstructurele eigen inkomsten van een jongmeerderjarige de behoefte verlagen.
3.8.
Hoewel [naam 1] substantiële inkomsten heeft (gehad) houdt de rechtbank daar geen rekening mee. Omdat door de erkenning door de vader haar aanvullende studiebeurs was weggevallen en de vader niet bereid is gebleken om bij te dragen in haar kosten voor levensonderhoud en studie, was [naam 1] wel genoodzaakt om naast haar studie te gaan werken. Ter zitting heeft [naam 1] verklaard dat zij van plan was het afstudeerjaar (2022-2023) minder te gaan werken omdat de combinatie werken en leren te veel werd en zij zich op haar afstuderen kon focussen. Door het wegvallen van haar aanvullende studiebeurs is zij noodgedwongen juist meer gaan werken. In dit geval vindt de rechtbank dat de eigen inkomsten niet maken dat [naam 1] gedeeltelijk of geheel zelf kan voorzien in haar kosten voor levensonderhoud en studie.
periode 1: 1 november 2022 tot en met 31 juli 2023
3.9.
Voor de hoogte van de behoefte van iemand tussen de 18 en 21 jaar sluit de rechtbank aan bij de normbedragen die worden genoemd in de Wet op de Studiefinanciering 2000. Volgens die wet was een mbo-student in 2022 € 542,- per maand kwijt aan kosten voor levensonderhoud en een bedrag van € 103,- per maand aan lesgeld. In totaal heeft een student dus € 646,- per maand aan kosten.
3.10.
[naam 1] ontvangt een basisbeurs van € 88,- per maand, waarmee zij al een deel van haar kosten kan betalen. Dit bedrag verlaagt haar behoefte aan een bijdrage. De behoefte van [naam 1] bedraagt € 558,- per maand.
periode 2: met ingang van 1 augustus 2023
3.11.
Voor de hoogte van de behoefte van iemand tussen 18 en 21 jaar sluit de rechtbank aan bij de normbedragen die worden genoemd in de Wet op de Studiefinanciering 2000. Volgens die wet was een hbo-student in 2023 € 958,- per maand kwijt aan kosten voor levensonderhoud en een bedrag van € 193,- per maand aan collegegeld. In totaal heeft een student dus € 1.151,- per maand aan kosten.
3.12.
In het hiervoor genoemde normbedrag voor een hbo-student wordt geen onderscheid gemaakt tussen de situatie dat een student thuis of op kamers woont. De vader heeft aangevoerd dat het normbedrag voor [naam 1] lager zou moeten zijn omdat zij thuis woont. De rechtbank is het daarmee eens en vermindert het normbedrag met € 223,- per maand, omdat dat het bedrag aan woonlasten is zoals dat in de bijstandsnorm is verwerkt. De behoefte van [naam 1] bedraagt dan € 928,- per maand.
3.13.
[naam 1] ontvangt een basisbeurs van € 110,- per maand, waarmee zij al een deel van haar kosten kan betalen. Dit bedrag verlaagt haar behoefte aan een bijdrage van de vader. De aanvullende behoefte van [naam 1] bedraagt € 818,- per maand.
3.14.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 3.7 en 3.8 en [naam 1] nu een hbo-opleiding volgt, houdt de rechtbank vanaf 1 augustus 2023 geen rekening met eigen inkomsten.
behoefte [naam 5]
3.15.
De rechtbank stelt de behoefte van [naam 5] vast op het door de vader gestelde en door [naam 1] niet weersproken bedrag van € 870,- per maand. Gelet op de overgelegde berekeningen van de vader (productie 8 en 9) is dit de behoefte van [naam 5] in 2023. Vanwege praktische redenen rekent de rechtbank ook over de maanden november en december 2022 met dit bedrag.
behoefte kinderen van de moeder en de stiefvader
3.16.
De hoogte van de behoefte van minderjarige kinderen hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hebben. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de stiefvader bedraagt in 2022 € 3.149,- per maand. Dat volgt uit de jaaropgave 2022. Het NBI van de moeder bedraagt € 2.377,- per maand. Dat volgt uit jaaropgave 2022. Naast hun eigen inkomsten ontvingen partijen ook nog een kindgebonden budget van € 213,- per maand. Het totale netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) bedraagt € 5.739,- per maand.
3.17.
Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hebben, kan zij berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan de kinderen wordt uitgegeven en wat dus de behoefte van de kinderen is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabel Eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen bij het Rapport alimentatienormen. Uit die tabel volgt dat ouders bij een gezinsinkomen van € 5.739,- per maand, gemiddeld € 1.754,- per maand uitgaven voor hun kinderen in 2022, dus per kind € 292,- per maand. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2023 € 302,- per kind per maand. [3]
draagkracht ouders
3.18.
Bij de berekening van de bijdrage moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen (de ‘draagkracht’). Niet alleen de vader is namelijk onderhoudsplichtig, maar ook de moeder en de stiefvader van [naam 1]. Zij moeten volgens de wet naar draagkracht in de behoefte voorzien van de kinderen waarvoor ze onderhoudsplichtig zijn. [4]
3.19.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Bij die methode kijkt de rechtbank naar wat er van het inkomen van een ouder overblijft nadat de noodzakelijke lasten zijn betaald. Aan de inkomstenkant rekent de rechtbank met het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder. Aan de uitgavenkant rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI en een forfaitair bedrag voor vaste lasten. Dat forfaitaire bedrag is gebaseerd op de bijstandsnorm. Daarnaast kan de rechtbank ook rekening houden met eventuele overige lasten. Die lasten moeten dan niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Alle uitgaven vormen met elkaar het ‘draagkrachtloos inkomen’. Het NBI verminderd met het draagkrachtloos inkomen leidt tot de ‘draagkrachtruimte’. Van de draagkrachtruimte is 70% beschikbaar voor de kinderen. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: voor 2022: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1020)].
draagkracht vader
3.20.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de door de vader overgelegde jaaropgaaf 2022 met een belastbaar loon van € 78.062,-. Daarnaast rekent de rechtbank met een gemiddelde winst uit onderneming van 2021 en 2022 van € 60.365,- (productie 7 aan de zijde van de vader). Het NBI is dan € 7.007,-. [5]
3.21.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vader een draagkracht van € 2.720,- per maand.
3.22.
Hoewel de vader stelt dat zijn inkomen in september 2023 is gewijzigd, rekent de rechtbank voor de periode vanaf 1 augustus 2023 met de draagkracht zoals vermeld onder 3.20 en 3.21. Wanneer de vader had willen betogen dat het gewijzigde inkomen uit arbeid als een wijziging van omstandigheden gezien moet worden had het op zijn weg gelegen om volledige inzage te geven van zijn inkomsten in 2023 en dat heeft hij niet gedaan. De vader heeft enkel één loonstrook van zijn huidige dienstverband overgelegd. De rechtbank beschikt dus niet over een arbeidscontract of over een prognose of voorlopige jaarcijfers van zijn eenmanszaak van 2023. Bovendien is de draagkracht van vader ruimschoots voldoende om in de kosten van [naam 1] en [naam 5] te voorzien. Niet gebleken is dat de wijziging in zijn inkomen van dien aard is dat zijn draagkracht daardoor substantieel zal wijzigen.
draagkracht partner vader
3.23.
De vader heeft onweersproken gesteld dat zijn partner vanwege het volgen van een opleiding / studie geen eigen inkomen heeft en dat zij daarom slechts beschikt over de minimale draagkracht van € 25,- per maand.
draagkracht moeder
3.24.
Voor het bepalen van de draagkracht van de moeder rekent de rechtbank op basis van de overgelegde jaaropgaaf 2022 met een belastbaar loon van € 31.112,- (productie 3 van de vader). Het NBI is dan € 2.590,-. [6]
3.25.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de moeder een draagkracht van € 555,- per maand.
3.26.
De rechtbank rekent ook voor de periode vanaf 1 augustus 2023 met de hierboven vermelde draagkracht, omdat de rechtbank niet over recentere inkomensgegevens van de moeder beschikt.
draagkracht stiefvader
3.27.
Voor het bepalen van de draagkracht van de stiefvader rekent de rechtbank op basis van de overgelegde jaaropgaves 2022 met een totaal belastbaar loon van € 53.286,-. (productie 5 van de vader). Het NBI is dan € 3.149,-. [7]
3.28.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de stiefvader een draagkracht van € 829,- per maand.
3.29.
De rechtbank rekent ook voor de periode vanaf 1 augustus 2023 met de hierboven vermelde draagkracht, omdat de rechtbank niet over recentere inkomensgegevens van de moeder beschikt.
periode 1: 1 november 2022 tot en met 31 juli 2023
verdeling draagkracht vader
3.30.
De vader is onderhoudsplichtig voor [naam 1] en [naam 5] en hun gezamenlijke behoefte is 558 + 870 = € 1.428 per maand. Omdat de vader ruimschoots voldoende draagkracht heeft om in alle kosten van zowel [naam 1] en als van [naam 5] te voorzien, zal de rechtbank zowel in de draagkrachtvergelijkingen voor [naam 1] als in die voor [naam 5] rekenen met de volledige draagkracht van de vader [8] .
verdeling draagkracht van de moeder
3.31.
De moeder is onderhoudsplichtig voor [naam 1] en de vijf kinderen van haar en de stiefvader. Zij heeft onvoldoende draagkracht om in hun gezamenlijke behoefte van 558 + 292 + 292 + 292 + 292 +292 = € 2.018,- per maand te kunnen voorzien. Gelet op het tekort aan draagkracht en het duidelijke verschil in behoefte verdeelt de rechtbank de draagkracht naar rato van de behoefte van de kinderen voor wie zij onderhoudsplichtig is. Zij heeft dan een draagkracht beschikbaar voor [naam 1] van 558/2018 x 555 = € 153,- per maand.
verdeling draagkracht van de stiefvader
3.32.
De stiefvader is onderhoudsplichtig voor [naam 1] en de vijf kinderen van hem en de moeder. Hij heeft onvoldoende draagkracht om in hun gezamenlijke behoefte van € 2.018,- per maand te kunnen voorzien. Onder verwijzing naar 3.31 verdeelt de rechtbank zijn draagkracht naar rato van de behoefte van de kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is. De stiefvader heeft dan een draagkracht beschikbaar voor [naam 1] van 558/2018 x 829 = € 229,- per maand.
verdeling kosten [naam 5]
3.33.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.34.
Voor [naam 5] zijn de vader en de partner van de vader onderhoudsplichtig en zij hebben samen een draagkracht van 2.720 + 25 =€ 2.745,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [naam 5] te betalen, die namelijk € 870,- per maand zijn. Dit betekent dat de vader een deel van 2.720/2.745 x 870 = € 862,- per maand moet dragen en de partner van de vader 25/2.745 x 870 = € 8,- per maand.
verdeling kosten [naam 1]
3.35.
De vader, de moeder en de stiefvader hebben samen een draagkracht van 2720 + 153 + 229 = € 3.102,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [naam 1] te betalen, die namelijk € 558,- per maand zijn. Dit betekent dat de vader een deel van 2.720/3.102 x 558 = € 489,- per maand moet dragen, de moeder 153/3.102 x 558 = € 28,- per maand en de stiefvader 229/3.102 x 558 = € 41,- per maand.
3.36.
Vervolgens bekijkt de rechtbank of de draagkracht van de vader betaling van beide aandelen toelaat. De aandelen samen zijn 862 + 489 = € 1.351,- per maand, terwijl de draagkracht van de vader € 2.720,- per maand is. Dit maakt dat de draagkracht van de vader het toelaat dat hij een alimentatie van € 489,- per maand aan [naam 1] moet betalen.
periode 2: vanaf 1 augustus 2023
verdeling draagkracht vader
3.37.
Onder verwijzing naar 3.30 neemt de rechtbank ook in de periode vanaf 1 augustus 2023 de volledige draagkracht van de vader mee in de draagkrachtvergelijking.
verdeling draagkracht van de moeder
3.38.
De moeder is onderhoudsplichtig voor [naam 1] en de vijf kinderen van haar en de stiefvader. Zij heeft onvoldoende draagkracht om in hun gezamenlijke behoefte van 818 + 302 + 302 + 302 + 302 + 302= € 2.328,- per maand te kunnen voorzien. Onder verwijzing naar 3.31 verdeelt de rechtbank haar draagkracht naar rato van de behoefte van de kinderen voor wie zij onderhoudsplichtig is. De moeder heeft dan een draagkracht beschikbaar voor [naam 1] van 818/2328 x 555 = € 195,- per maand.
verdeling draagkracht van de stiefvader
3.39.
De stiefvader is onderhoudsplichtig voor [naam 1] en de vijf kinderen van hem en de moeder. Hij heeft onvoldoende draagkracht om in hun gezamenlijke behoefte van € 2.328,- per maand te kunnen voorzien. Onder verwijzing naar 3.31 verdeelt de rechtbank zijn draagkracht naar rato van de behoefte van de kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is. De stiefvader heeft dan een draagkracht beschikbaar voor [naam 1] van 818/2.328 x 829 = € 291,- per maand.
verdeling kosten [naam 5]
3.40.
Voor [naam 5] is de situatie ongewijzigd. Het aandeel van de vader in zijn kosten blijft € 862,- per maand.
verdeling kosten [naam 1]
3.41.
De vader, de moeder en de stiefvader hebben samen een draagkracht van 2720 + 195 + 291 = € 3.206,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [naam 1] te betalen, die namelijk € 818,- per maand zijn. Dit betekent dat de vader een deel van 2.720/3.206 x 818 = € 694,- per maand moet dragen, de moeder 195/3.206 x 818 = € 50,- per maand en de stiefvader 291/3.206 x 818 = € 74,- per maand.
3.42.
Vervolgens bekijkt de rechtbank of de draagkracht van de vader betaling van beide aandelen toelaat. De aandelen samen zijn 862 + 694 = € 1.556,- per maand, terwijl de draagkracht van de vader € 2.720,- per maand is.
3.43.
Gelet op het verzoek van [naam 1] betekent dit dat de vader met ingang van 1 augustus 2023 een alimentatie van € 569,35 per maand aan [naam 1] moet betalen.
indexering
3.44.
Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2024 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2024 met de wettelijke indexering van 6,2%.
alimentatie vooruitbetalen
3.45.
De vader moet de alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die [naam 1] in die maand maakt en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas aan het eind van de maand wordt betaald.
verzoek op grond van artikel 223 Rv
3.46.
[naam 1] verzoekt te bepalen dat de vader met ingang van 25 mei 2023 en voor de duur van deze procedure aan haar een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie van € 569,35 per maand moet voldoen. Gelet op de hierboven berekende bijdragen die de vader met ingang van 1 november 2022 aan [naam 1] moet betalen, heeft [naam 1] geen belang meer bij een beslissing op dit verzoek. De rechtbank zal haar verzoek om een voorlopige bijdrage daarom afwijzen.
uitvoerbaar bij voorraad
3.47.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de alimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.48.
Partijen moeten ieder de eigen proceskosten betalen, omdat het gaat om een procedure tussen een ouder en een kind.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de vader aan [naam 1] een bijdrage in diens kosten van levensonderhoud en studie moet betalen:
 van 1 november 2022 tot en met 31 juli 2023 € 489,- per maand;
 van 1 augustus 2023 tot en met 31 december 2023 € 569,35 per maand, en
 met ingang van 1 januari 2024 een bedrag van € 604,65 per maand;
4.2.
bepaalt dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. K.M. Braun, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage(n):
behoefte van de kinderen van de moeder en de stiefvader;
draagkracht van de vader;
draagkracht van de moeder, en
draagkracht van de stiefvader.
1.)
2.)
3.)
4.)

Voetnoten

1.Artikel 1:392 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Bijlage 1: behoefte van de kinderen van de moeder en de stiefvader
4.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 1:395a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
5.Bijlage 2: draagkracht van de vader
6.Bijlage 3: draagkracht van de moeder
7.Bijlage 4: draagkracht van de stiefvader
8.HR 13 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0451,