ECLI:NL:RBROT:2024:4231

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
ROT 23/3534
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van exploitatievergunning, Alcoholwetvergunning en Aanwezigheidsvergunning kansspelautomaten wegens slecht levensgedrag vennoot en ernstige nalatigheid van andere vennoten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 mei 2024 uitspraak gedaan over de intrekking van de exploitatievergunning, Alcoholwetvergunning en Aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten van een horecagelegenheid, geëxploiteerd door eisers. De burgemeester van Rotterdam had deze vergunningen ingetrokken op basis van slecht levensgedrag van een vennoot en ernstige nalatigheid van de andere vennoten. Eisers, die de horecagelegenheid exploiteerden, hebben bezwaar gemaakt tegen deze intrekking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking was gebaseerd op een incident waarbij een vennoot, onder invloed van alcohol, gewelddadig gedrag vertoonde. De voorzieningenrechter had eerder geoordeeld dat de intrekking niet gerechtvaardigd was, omdat de eisers adequaat hadden ingegrepen na het incident en de vennoot uit de vennootschap hadden gezet. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van stelselmatig slecht gedrag en dat de eisers niet ernstig nalatig waren geweest. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de burgemeester vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor de vergunningen weer aan eisers zijn verleend. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3534

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. R. Moghni),
en

de burgemeester van Rotterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. S.B.H. Fijneman).

Inleiding

1.1.
Bij besluit van 26 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de exploitatievergunning, Alcoholwetvergunning en Aanwezigheidsvergunning kansspelautomaten ingetrokken van de door eisers geëxploiteerde eetgelegenheid [naam horecagelegenheid] (hierna: [naam horecagelegenheid] ).
1.2.
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 5 september 2022 (zaaknummer 22/4030) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van eisers tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende bezwaar toegewezen.
1.3.
Met het bestreden besluit van 26 april 2023 op het bezwaar van eisers is verweerder bij het primaire besluit gebleven. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser [eiser 2] , de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
[naam horecagelegenheid] werd geëxploiteerd door het gezin [familienaam] . [eiser 1] (moeder) was de hoofdeigenaar en [eiser 2] en [persoon A] (zonen) waren vennoten. [persoon B] (vader) was werknemer in loondienst.
2.2.
Bij besluit van 26 augustus 2022 heeft verweerder de exploitatievergunning, Alcoholwetvergunning en Aanwezigheidsvergunning kansspelautomaten van [naam horecagelegenheid] ingetrokken. De intrekking is gebaseerd op het slecht levensgedrag van [persoon A] en op de ernstige nalatigheid van de twee overige vennoten, omdat zij niet hebben ingegrepen terwijl het volgens verweerder duidelijk was dat de exploitatie van [naam horecagelegenheid] niet kon worden toevertrouwd aan [persoon A] . In de nacht van 16 op 17 juni 2022 heeft exploitant [persoon A] namelijk, terwijl hij onder invloed was van alcohol, onder meer een mes met kracht door [naam horecagelegenheid] gegooid. Daarnaast is in de auto van [persoon A] een verboden wapen, namelijk een boksbeugel, aangetroffen. Volgens verweerder wijzen de feiten er verder op dat het voor de familie duidelijk was dat [persoon A] gedrag vertoonde dat onacceptabel is voor een exploitant van een horeca-inrichting. De medevennoten hadden volgens verweerder eerder in moeten grijpen.
2.3.
Bij uitspraak van 5 september 2022 (zaaknummer 22/4030) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van eisers tot het treffen van een voorlopige voorziening hangende bezwaar toegewezen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het de verwachting is dat op het moment dat [persoon A] niet meer op de exploitatievergunning staat, de burgemeester het slechte levensgedrag van [persoon A] niet langer ten grondslag zal leggen aan de intrekking van de exploitatievergunning. De voorzieningenrechter heeft deze intrekkingsgrond daarom niet meegenomen in haar beoordeling. De voorzieningenrechter heeft verder geoordeeld dat de vader op de avond van 16 op 17 juni 2022 voldoende heeft ingegrepen. Daar komt bij dat dit incident voor eisers aanleiding is geweest om [persoon A] te schrappen als vennoot. Verder speelden er weliswaar privéproblemen, verweerder heeft echter niet duidelijk gemaakt dat deze problemen in [naam horecagelegenheid] tot negatieve of onveilige situaties hebben geleid. Het is ook niet duidelijk geworden welke rol de exploitanten of werknemers van [naam horecagelegenheid] hebben gehad bij een eerder geweldsincident op het terras van [naam horecagelegenheid] op 26 september 2021. In het kader van de belangenafweging heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat eisers op de dag van het incident hebben laten zien dat zij het gedrag van [persoon A] niet tolereren. Daarnaast hebben zij [persoon A] geschrapt als vennoot en geldt er voor hem een gebiedsverbod voor [naam horecagelegenheid] tot en met 16 september 2022. Eisers hebben aangegeven dat hij ook daarna niet meer welkom is in [naam horecagelegenheid] . Niet is gebleken dat er tot de intrekking van de exploitatievergunning (ruim twee maanden later) nog incidenten zijn geweest in [naam horecagelegenheid] waarbij eisers niet adequaat zouden hebben opgetreden. De voorzieningenrechter heeft daarom aanleiding gezien om het belang van eisers zwaarder te laten wegen dan het belang van de burgemeester. Gelet op de verwevenheid van de intrekkingen ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding om ten aanzien van de Alcoholwetvergunning en de Aanwezigheidsvergunning kansspelautomaten een voorlopige voorziening te treffen.
2.4.
Op 2 september 2022 hebben eisers per e-mail aan verweerder doorgegeven dat [persoon A] als vennoot is uitgetreden. Naar aanleiding van deze wijziging heeft verweerder op 30 september 2022 de eerder aan [naam horecagelegenheid] verleende vergunningen gewijzigd. De exploitatievergunning, Alcoholwetvergunning en Aanwezigheidsvergunning kansspelautomaten staan vanaf dat moment alleen op naam van eisers en niet langer op naam van [persoon A] .
2.5.
[persoon B] en [eiser 2] zijn op 1 november 2022 gehoord door de Algemene Bezwaarschriftencommissie (hierna: commissie). Op 1 november 2022 heeft de commissie de burgemeester geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren en het besluit van 26 augustus 2022 in te trekken.
De commissie heeft gemotiveerd dat, hoewel het vertoonde gedrag van [persoon A] niet past bij hetgeen van een exploitant verwacht mag en kan worden, sprake is geweest van één incident, zodat de meest vergaande maatregel van intrekking voor onbepaalde tijd niet evenredig is te achten. Volgens de commissie is niet gebleken van stelselmatig gedrag en is de gedraging op zichzelf beschouwd ook niet zodanig aanzienlijk dat ter bescherming van het woon- en leefklimaat en de openbare orde enkel een intrekking voor onbepaalde tijd is geboden. Daarbij komt dat uit het overzicht van wijzigingen van de Kamer van Koophandel is gebleken dat [persoon A] op 27 augustus 2022 uit de vennootschap onder firma is getreden met als gevolg dat de vennootschap onder firma nu uit [eiser 2] en [eiser 1] bestaat. Verweerder heeft bij besluit van 3 september 2022 (
de rechtbank begrijpt: 30 september 2022) gewijzigde vergunningen verleend waarbij [persoon A] niet langer op de vergunningen staat. Daarmee is niet langer sprake van een situatie waarbij [persoon A] als beheerder of exploitant nog op enige wijze betrokken is bij de exploitatie of horeca-inrichting, waardoor de weigeringsgrond van artikel 2:28, vierde lid, aanhef en onder b, van de APV, in samenhang bezien met artikel 2:28, vijfde lid, aanhef en onder c, van de APV, ten tijde van de heroverweging in bezwaar niet meer aan de orde is.
Ten aanzien van de ernstige nalatigheid van eisers sluit de commissie zich aan bij het oordeel van de voorzieningenrechter en overweegt aanvullend dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat er al enige tijd problemen waren rondom [persoon A] , die een negatieve weerslag hebben gehad op de exploitatie van de horeca-inrichting en waardoor klanten gevaar hebben gelopen. Ook kan niet op basis van objectiveerbare gegevens worden vastgesteld dat [persoon A] al veel vaker dronken werkzaam is geweest in de horeca-inrichting. [persoon B] heeft dit als zodanig niet verklaard en de enkele verklaring van [persoon A] is daartoe onvoldoende. Volgens de commissie is er geen sprake van een situatie op grond waarvan eisers voorafgaand aan het incident op 17 juni 2022 redelijkerwijs hadden kunnen en moeten ingrijpen. Naar aanleiding van dat incident hebben eisers ingegrepen; zij hebben aangifte gedaan tegen hun zoon, omdat zijn gedrag ontoelaatbaar werd geacht. Daarna hebben zij ook stappen ondernomen om [persoon A] als zijnde vennoot uit te schrijven uit het register van de Kamer van Koophandel en hebben zij een verzoek gedaan om de vergunningen te wijzigen. Uit het dossier volgt verder dat aan [persoon A] een gebiedsverbod is opgelegd tot en met 16 september 2022. Gelet op het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat eisers geen ernstige nalatigheid kan worden verweten, waardoor niet is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 2:28, zesde lid, onder c, van de APV.
2.6.
Bij het bestreden besluit van 26 april 2023 heeft verweerder de bezwaren van eisers, in afwijking van het advies van de commissie, ongegrond verklaard. Verweerder heeft allereerst verwezen naar het primaire besluit. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de commissie geen expliciet standpunt heeft ingenomen over de kwalificatie slecht levensgedrag. Verweerder ziet in hetgeen de commissie wel overweegt geen aanleiding om in herbeoordeling van haar eerdere standpunt over slecht levensgedrag terug te komen. De gedragingen van [persoon A] zijn van dien aard dat die het oordeel slecht levensgedrag kunnen rechtvaardigen. Volgens verweerder is er geen sprake van een eenmalig incident. Het is voldoende aannemelijk dat [persoon A] niet alleen ten tijde van het incident op 17 juni 2022, maar vaker onder invloed was van alcohol tijdens zijn aanwezigheid in [naam horecagelegenheid] . Hetgeen in bezwaar is aangevoerd, geeft geen aanleiding voor gerede twijfel aan de verklaring van [persoon A] ten overstaan van de politie dat hij geregeld in de inrichting werkte terwijl hij onder invloed van alcohol was. Verweerder heeft verder meegewogen dat in de auto waarin [persoon A] reed een boksbeugel is aangetroffen. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het feit dat [persoon A] sinds 3 september 2022 (
de rechtbank begrijpt: 30 september 2022) niet meer op de vergunning staat voor [naam horecagelegenheid] , onverlet laat dat het oordeel slecht levensgedrag ten aanzien van [persoon A] van belang is voor eventuele toekomstige vergunningaanvragen. Het belang bestaat eruit dat [persoon A] , gezien zijn levensgedrag, niet gekwalificeerd is om een horecabedrijf te exploiteren dan wel de taak als beheerder of leidinggevende in een horecabedrijf te vervullen.
Verweerder stelt verder dat eisers wel ernstige nalatigheid kan worden verweten. Voor het incident op 17 juni 2022 was aanleiding om in te grijpen ten aanzien van [persoon A] . Daarbij komt dat het onacceptabel is wanneer een exploitant in zijn horeca-inrichting werkt of daar aanwezig is terwijl hij onder invloed is van alcohol. De verklaring van de vader wijst erop dat het duidelijk is voor de familie dat [persoon A] gedrag vertoont dat onacceptabel is voor een exploitant van een horeca-inrichting. Het had voor hen zonder meer duidelijk moeten zijn dat de exploitatie van [naam horecagelegenheid] niet aan [persoon A] kan worden toevertrouwd, en dat ook zijn aanwezigheid in [naam horecagelegenheid] terwijl hij op de vergunning staat als exploitant, problematisch is. De medevennoten hadden volgens verweerder eerder moeten ingrijpen. Pas na het nemen van het primaire besluit is verzocht [persoon A] te verwijderen van de vergunning van [naam horecagelegenheid] . Tot slot wijst verweerder in het verweerschrift op de omstandigheid dat toezichthouders op 19 februari 2023 hebben geconstateerd dat [persoon A] als beheerder/leidinggevende in [naam horecagelegenheid] aanwezig was. Hieruit blijkt dat de resterende vennoten de ernst van wat is voorgevallen, en daarmee hun verantwoordelijkheden, nog steeds miskennen, aldus verweerder.
2.7.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder (desgevraagd) aangegeven dat het incident op het terras van [naam horecagelegenheid] op 26 september 2021 niet aan eisers wordt tegengeworpen.

Juridisch kader

3. Op grond van artikel 2:28, vierde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (APV), voldoen de exploitant en de beheerder aan de volgende eisen:
a. zij hebben de leeftijd van achttien jaar bereikt of indien aan de inrichting een alcoholwetvergunning is verstrekt de leeftijd van eenentwintig jaar;
b. zij zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;
c. zij mogen niet onder curatele staan;
d. zij beschikken over voldoende kennis en inzicht met betrekking tot sociale hygiëne indien voor de inrichting een alcoholwetvergunning is verstrekt.
Op grond van artikel 2:28, vijfde lid, aanhef en onder c, van de APV, weigert de burgemeester de exploitatievergunning of trekt deze in, onverminderd de artikelen 1:6 en 1:8, indien de exploitant van de inrichting niet voldoet aan de in het vierde lid gestelde eisen.
Op grond van artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder c, van de APV, kan de burgemeester onverminderd de artikelen 1:6 en 1:8 de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, intrekken, wijzigen of schorsen, indien de exploitant of de beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit de openbare inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn openbare inrichting strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd, waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed.
Op grond van artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder l, van de APV kan de burgemeester onverminderd de artikelen 1:6 en 1:8 de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, intrekken, wijzigen of schorsen, indien een beheerder van de inrichting niet voldoet aan de in het vierde lid gestelde eisen.

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang
4. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eisers procesbelang hebben bij de behandeling van hun beroep, omdat [naam horecagelegenheid] sinds april 2023 niet meer door eisers wordt geëxploiteerd. Eisers hebben aangegeven niet alleen procesbelang te hebben omdat in bezwaar ten onrechte geen proceskostenvergoeding is toegewezen, maar ook omdat zij voornemens zijn een nieuwe horecaonderneming te starten en de onderhavige intrekking gevolgen kan hebben voor de door hun aangevraagde vergunning in Capelle aan den IJssel. De rechtbank is van oordeel dat eisers, gelet op het voorgaande, belang hebben bij een inhoudelijke toetsing van het bestreden besluit. Het beroep is dan ook ontvankelijk.
Gronden van beroep
5. Eisers betwisten (ernstig) nalatig te zijn geweest. Zij zien niet in, zoals ook de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, wat zij nog meer hadden kunnen doen om het gedrag van [persoon A] te voorkomen. Eisers waren niet bekend met het feit dat [persoon A] , op de nacht van 16 op 17 juni 2022 na, onder invloed werkzaamheden zou hebben verricht. [persoon A] heeft dit verklaard om schade te berokken aan de onderneming en zijn familie. Eisers hebben tijdens het incident kordaat opgetreden jegens [persoon A] , hierna aangifte tegen hem gedaan, hem vervolgens uit de vennootschap laten uitschrijven en ook van de vergunningen laten afhalen. De door de vader tegenover de politie afgelegde verklaring dat zijn zoon helaas vennoot is in de v.o.f. en geen goed werknemer is, had enkel betrekking op dat incident. De negatieve uitlatingen die de vader over het gedrag van [persoon A] van vóór het incident heeft gedaan, zien enkel op omstandigheden in de privésfeer. Eisers zijn met de commissie van oordeel dat de omstandigheden aangaande [persoon A] , hoewel sprake was van een incident, niet de conclusie kunnen dragen dat sprake is geweest van slecht levensgedrag, omdat niet is gebleken van stelselmatig gedrag. Verder missen de overige door verweerder genoemde incidenten feitelijke grondslag en kunnen deze niet aan eisers worden toegeschreven. Daarom is niet voldaan aan de criteria voor slecht levensgedrag, ook kan eisers geen ernstige nalatigheid worden verweten.
Intrekkingsgrond slecht levensgedrag
6. De rechtbank constateert dat verweerder, zoals ook onder 2.4 is overwogen, (op verzoek van eisers) op 30 september 2022 de exploitatievergunning, Alcoholwetvergunning en Aanwezigheidsvergunning kansspelautomaten van [naam horecagelegenheid] heeft gewijzigd. [persoon A] was niet langer medevennoot van [naam horecagelegenheid] en staat door de wijziging van de vergunningen niet langer als exploitant vermeld op de vergunningen. Omdat [persoon A] ten tijde van het bestreden besluit niet langer beheerder of exploitant was van [naam horecagelegenheid] , is de rechtbank van oordeel dat verweerder de weigeringsgrond van artikel 2:28, vierde lid, aanhef en onder c, van de APV, door het gedrag van [persoon A] , niet langer aan [persoon A] of eisers kon tegenwerpen. De beroepsgrond slaagt.
Intrekkingsgrond ernstige nalatigheid
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder eisers ten onrechte het verwijt heeft gemaakt dat zij ernstig nalatig zijn geweest, zoals bedoeld in artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder c, van de APV. De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel van de voorzieningenrechter. Hoewel het incident in de nacht van 16 op 17 juni 2022 zeer ernstig te noemen is, is sprake geweest van een eenmalig incident, waarbij de vader van [persoon A] op adequate wijze heeft ingegrepen. Hij heeft [persoon A] aangesproken op zijn gedrag, de politie gebeld en aangifte tegen hem gedaan. Verder kan niet op basis van objectiveerbare gegevens worden vastgesteld dat [persoon A] vaker dronken werkzaam of aanwezig zou zijn geweest in [naam horecagelegenheid] . Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat voor het incident in juni 2022 al enige tijd problemen waren rondom de persoon van de heer [persoon A] , die een negatieve weerslag hebben gehad op de exploitatie van de horeca-inrichting en waardoor de klanten gevaar hebben gelopen. De rechtbank acht de verklaring van de vader dat [persoon A] vaak drinkt en geen goed werknemer is, hiervoor niet voldoende. De rechtbank volgt verweerder daarom niet in zijn standpunt dat eisers eerder hadden moeten ingrijpen. Eisers hebben [persoon A] (na het nemen van het primaire besluit) ook geschrapt als vennoot. De enkele omstandigheid dat [persoon A] op 19 februari 2023, terwijl hij geen vennoot meer was, is aangetroffen in [naam horecagelegenheid] , maakt niet dat eisers ernstig nalatig zijn geweest. Daarbij is van belang dat [persoon A] geen gebiedsverbod meer had. Ook blijkt uit de door verweerder ter zitting gegeven toelichting over wat de toezichthouders hebben geconstateerd niet onomstotelijk dat [persoon A] zichzelf als beheerder/leidinggevende van [naam horecagelegenheid] zou hebben voorgesteld of gepresenteerd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eisers geen ernstige nalatigheid kan worden verweten, zodat niet is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder c, van de APV.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, omdat geen grondslag bestaat voor de intrekking van de genoemde vergunningen. Aan de in de APV gestelde toepassingsvoorwaarden wordt immers niet voldaan. De rechtbank zal, gelet op de nu geldende feiten en omstandigheden, zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.998,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 624,- en een wegingsfactor 1, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.998,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.