ECLI:NL:RBROT:2024:4229

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
C/10/666033 / HA ZA 23-837
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van aandeelhouders en bestuurders in het kader van een aannemingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en twee gedaagden, waarbij de eiser vorderingen heeft ingesteld op basis van onrechtmatige daad. De eiser, wonend in Amsterdam, heeft de gedaagden, waaronder de enige aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap Randstad, aansprakelijk gesteld voor schade die hij zou hebben geleden als gevolg van het niet nakomen van een aannemingsovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden niet aansprakelijk zijn als (middellijk) aandeelhouder van Randstad, noch als bestuurders, omdat er onvoldoende bewijs was dat zij een bijzondere zorgplicht hebben geschonden. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat de gedaagden wisten of moesten begrijpen dat Randstad niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 2.082,00. De uitspraak benadrukt de grenzen van de aansprakelijkheid van aandeelhouders en bestuurders in het ondernemingsrecht, vooral in situaties waarin een vennootschap tekortschiet in haar verplichtingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/666033 / HA ZA 23-837
Vonnis van 1 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
wonend in Amsterdam,
eiser,
advocaat mr. J.H. Burger te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

gevestigd in Capelle aan den IJssel,
2.
[gedaagde 2],
wonend in Reeuwijk,
gedaagden,
advocaat mr. S.R. Markus te Leiden.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde 1] c.s. genoemd. Gedaagden worden afzonderlijk aangeduid met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 8 september 2023, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de brieven van 29 november 2023 van de rechtbank, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brieven van 9 januari 2024 van de rechtbank met een zittingsagenda voor de mondelinge behandeling;
  • de spreekaantekeningen van mr. Burger voor de mondelinge behandeling op 27 maart 2024.
1.2.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op grond van een aannemingsovereenkomst van 4 november 2020 heeft Randstad All-in-Bouw B.V. (hierna: Randstad) bouwwerkzaamheden verricht aan het appartement van [eiser] . De aanneemsom bedroeg aanvankelijk € 64.418,20 en de oplevering zou uiterlijk eind december 2020 plaatsvinden.
2.2.
[gedaagde 2] is bij de oprichting van Randstad op 22 november 2019 tot haar enig bestuurder benoemd. [gedaagde 1] is sinds de oprichting van Randstad de enige aandeelhouder van Randstad. [gedaagde 1] is enig bestuurder van [gedaagde 2] .
2.3.
Op 1 mei 2021 is [gedaagde 2] als bestuurder van Randstad afgetreden en is mevrouw [persoon A] (hierna: [persoon A] ) in plaats van [gedaagde 2] tot bestuurder benoemd. Op 20 juli 2022 is [persoon A] afgetreden en is de heer [persoon B] (hierna: [persoon B] ) tot bestuurder van Randstad benoemd.
2.4.
Op 17 december 2019 is een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [persoon A] . Op 24 juli 2020 is een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [persoon B] . In beide gevallen wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden.
2.5.
Op 16 augustus 2021 hebben [eiser] en Randstad een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij Randstad zich heeft verbonden om € 29.000,00 aan [eiser] te betalen ter beëindiging van een geschil in verband met de aannemingsovereenkomst. Randstad heeft in totaal € 12.500,00 aan [eiser] betaald uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst.
2.6.
Op 4 maart 2022 heeft [eiser] Randstad en [persoon A] gedagvaard in verband met het niet nakomen van de vaststellingsovereenkomst. Bij verstekvonnis van 4 mei 2022 zijn Randstad en [persoon A] hoofdelijk veroordeeld tot, onder meer, betaling van de gevorderde hoofdsom en verbeurde boetes. Randstad en [persoon A] hebben tegen dit vonnis verzet ingesteld.
2.7.
Tijdens de mondelinge behandeling in de verzetprocedure hebben [eiser] en Randstand opnieuw een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van het geschil, waarbij is afgesproken dat Randstad € 23.000,00 aan [eiser] zal betalen. Randstad heeft daarna geen bedrag aan [eiser] betaald.
2.8.
Op de website www.ondernemen-tijdens-schuldsanering.nl is het volgende geplaatst:

Ondernemen tijdens schuldsanering
(…)
Waarom 3 jaar armoede in de schuldsanering als er een beter alternatief is?
(…)
Velen gaan stiekem zwart bijklussen om financieel te kunnen overleven en nemen hiermee een onnodig groot risico om verraden te worden, met daarna nog grotere problemen. Geheel onnodig, want het concept “Ondernemen-tijdens-Schuldsanering” lost dit probleem eenvoudig op. Geheel volgens de wettelijke regels.
Enkele regels
Lees hieronder een paar regels voor de toelating in de schuldsanering als het een onderneming betreft van iemand met schulden. (de schuldenaar)
1. In beginsel wordt een eigen bedrijf of beroep niet voortgezet tijdens de schuldsaneringsregeling. Een eigen bedrijf of zelfstandig beroep kan met toestemming van de rechter-commissaris tijdelijk worden voortgezet om bijvoorbeeld lopende zaken af te handelen of een akkoord aan te bieden. Daarna dient de schuldenaar zijn activiteiten te stoppen en betaald werk in loondienst te zoeken.
2. Het starten van een eigen bedrijf/zelfstandig beroep tijdens de looptijd aan de schuldsaneringsregeling is niet toegestaan, tenzij de rechter-commissaris hiertoe toestemming geeft.
Ondernemen-tijdens-Schuldsanering maakt jou wettelijk gezien een werknemer, maar praktisch ben je een ondernemer, die met onze hulp kan gaan ondernemen, zonder de uitkering en de
schuldsanering te verliezen.
Ondernemen tijdens Schuldsanering helpt je financiële situatie te verbeteren.
Ondernemen-tijdens-Schuldsanering richt voor jou een Loondienst BV op. Je komt daar in loondienst. Deze Loondienst BV factureert/ontvangt de door jou gecreëerde omzet. Deze BV
fungeert voor jou als een normale werkgever als je in de schuldsanering zit.
Je bent daar voor de Wet geen ondernemer, maar
een gewone werknemer.
Wij blijven de enige eigenaar van de Loondienst BV, zolang je in de schuldsanering zit.
Een deel van de winst in de Loondienst BV gaat naar je inkomen en verdwijnt daarmee (deels) naar de schuldsanering en een ander deel van de winst wordt gebruikt om de groei en continuïteit van de BV te bewerkstelligen.
Hoe groter de winst in deze BV, hoe sneller je hiermee de oude schulden kunt aflossen.
Deze oplossing is met een eenmanszaak of een eigen BV meestal niet mogelijk. En zeker niet met een loondienstverband bij een normale werkgever. Die werken hier niet aan mee. Ondernemen-tijdens-Schuldsanering lost dit probleem voor je op.
SZNP adviseur
Rob [gedaagde 1] sr.
2.9.
Bij brief van 15 februari 2023 heeft (de advocaat van) [eiser] [gedaagde 1] c.s. aansprakelijk gesteld op grond van artikel 6:166 en 6:162 BW en gesommeerd tot betaling van € 23.500,00.
2.10.
Op 28 februari 2023 is Randstad in staat van faillissement verklaard.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [gedaagde 1] c.s. onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] ;
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, althans [gedaagde 1] of [gedaagde 1] , veroordeelt tot vergoeding van de schade die daarvan het gevolg is, door de rechtbank te bepalen of nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente;
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, althans [gedaagde 1] of [gedaagde 1] , veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met btw en de wettelijke rente;
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, althans [gedaagde 1] of [gedaagde 1] , veroordeelt in de (na)kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De vorderingen zijn gebaseerd op onrechtmatige daad.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, althans tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen, met veroordeling van [eiser] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de (na)kosten van de procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

[eiser] is partij bij de aannemingsovereenkomst

4.1.
[gedaagde 1] c.s. voeren allereerst aan dat niet [eiser] , maar zijn vennootschap [naam vennootschap] . (hierna: [naam vennootschap] ) partij is bij de aannemingsovereenkomst met Randstad en dat alleen al op die grond de vorderingen moeten worden afgewezen. Zij voeren daartoe aan dat de offerte van Randstad is gericht aan [naam vennootschap] en dat [naam vennootschap] is gevestigd op het in de offerte genoemde adres. Het had volgens [gedaagde 1] c.s. op de weg van [eiser] gelegen om stukken, bijvoorbeeld betaalbewijzen, over te leggen ter onderbouwing van zijn stelling dat hij de contractspartij van Randstad is.
4.2.
De rechtbank verwerpt dit verweer. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat het van meet af aan duidelijk was dat de aannemingsovereenkomst zag op de verbouwing van zijn privéwoning en dat alle betalingen door [eiser] vanaf zijn privérekening zijn gedaan. Volgens [eiser] is in de offerte weliswaar abusievelijk [naam vennootschap] vermeld, maar dat is de enige verwijzing naar [naam vennootschap] . [eiser] maakt naar eigen zeggen niet altijd strikt onderscheid tussen zakelijke en persoonlijke post. Deze verklaring is door [gedaagde 1] c.s. niet gemotiveerd weersproken en wordt verder bevestigd door de door [eiser] overgelegde stukken. Zo is in de eerste vaststellingsovereenkomst (zie 2.5) vermeld dat tussen Randstad en [eiser] een geschil is ontstaan over “de tussen hen op of omstreeks 4 november 2020 gesloten overeenkomst van aanneming van werk”. Ook in de gerechtelijke procedure is een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen tussen [eiser] en Randstad. Randstad zag [eiser] dus zelf ook als de contractspartij. De rechtbank komt dan ook toe aan de (verdere) beoordeling van de vorderingen.
[gedaagde 1] c.s. zijn niet aansprakelijk als (middellijk) aandeelhouder van Randstad
4.3.
[eiser] stelt dat op [gedaagde 1] c.s. als (voormalig) directeur en grootaandeelhouder van Randstad een bijzondere en/of verzwaarde zorgplicht rust vanwege het bedrijfsmodel van [gedaagde 1] , het door hem uitgewerkte concept (zie onder 2.8) en zijn betrokkenheid als (middellijk) aandeelhouder, bestuurder en/of opdrachtnemer. [gedaagde 1] c.s. hebben volgens [eiser] zodanig onzorgvuldig (althans in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid) gehandeld tegenover [eiser] als individuele schuldeiser van Randstad dat dit als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Hij stelt daartoe – samengevat – het volgende.
4.4.
[gedaagde 1] is enig aandeelhouder van een groot aantal vennootschappen. Via onder meer de Stichting Zelfstandige Professionals Nederland en www.ondernemen-tijdens-schuldsanering.nl stellen [gedaagde 1] c.s. mensen te helpen die onder bewind zijn gesteld en/of in de schuldsanering zijn beland. [gedaagde 1] c.s. richten daarbij vennootschappen op en benoemen als (middellijk) aandeelhouder bestuurders van wie [gedaagde 1] c.s. wisten en in elk geval behoorden te weten dat zij privé een aanzienlijke schuldenlast hebben, geen verhaal bieden voor schuldeisers en in de regel niet capabel zijn om het bestuur te voeren van een vennootschap, dan wel om leiding te geven binnen een onderneming. Vervolgens laten [gedaagde 1] c.s. na om in te grijpen zodra redelijkerwijs duidelijk is dat een vennootschap (zoals Randstad) haar verplichtingen niet nakomt en een bestuurder niet deugdelijk functioneert. [gedaagde 1] c.s. zijn op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor alle aan [eiser] toegebrachte schade.
4.5.
[gedaagde 1] c.s. hebben ter zitting aangevoerd dat [persoon A] , die toen al samenwerkte met [persoon B] , [gedaagde 1] naar aanleiding van een advertentie heeft benaderd, dat zij en [persoon B] wilden ondernemen en dat zij al een aantal opdrachten hadden gekregen. [gedaagde 1] heeft toen aangeboden een vennootschap, Randstad, op te richten waar [persoon A] bestuurder van kon worden. Als tegenprestatie voor het oprichten van een vennootschap worden tegen betaling administratieve diensten afgenomen van [gedaagde 1] Backoffice en Advies B.V. , zo ook bij Randstad. Gelet op de afwikkeling van een commanditaire vennootschap waar [persoon A] bij betrokken was, is [gedaagde 1] eerst zelf tot bestuurder van Randstad benoemd, tot de afwikkeling van de commanditaire vennootschap was afgerond. Tot die tijd zijn [persoon A] en [persoon B] bij [gedaagde 1] in loondienst geweest. Dat zou maar voor een paar maanden zijn, maar dat werd langer. Daarna is [persoon A] tot bestuurder benoemd. Toen er loonbeslag onder [persoon A] en [persoon B] werd gelegd, heeft [gedaagde 1] ervoor gezorgd dat zij onder bewind werden gesteld. Omdat Randstad (mede) ten behoeve van [persoon B] was opgericht en hij ook de feitelijke beleidsbepaler was, is [persoon B] na het aftreden van [persoon A] als bestuurder benoemd. Toen duidelijk werd dat [persoon B] contracten sloot zonder [gedaagde 1] daarover te informeren, heeft [gedaagde 1] daarover met [persoon B] gesproken. Direct de stekker uit de onderneming trekken voelde als onverantwoord, aldus [gedaagde 1] c.s.
4.6.
De rechtbank oordeelt dat [eiser] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat [gedaagde 1] c.s. als aandeelhouder een bijzondere zorgplicht hebben geschonden ten opzichte van [eiser] . De advocaat van [eiser] heeft ter zitting verklaard dat de oprichting van Randstad volgens [eiser] op zichzelf geen onrechtmatige daad van [gedaagde 1] c.s. oplevert. De onrechtmatige daad bestaat er volgens [eiser] uit dat [gedaagde 1] c.s., toen de vennootschap eenmaal was opgericht, als (indirect) aandeelhouder niet hebben voldaan aan de door [eiser] gestelde verhoogde zorgplicht. [gedaagde 1] c.s. hadden volgens [eiser] controle op Randstad moeten uitoefenen, zeker omdat er gaandeweg steeds meer alarmbellen afgingen. Een aandeelhouder is echter niet verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken binnen de onderneming en is overigens ook niet aansprakelijk voor de schulden van de onderneming waarin hij aandelen houdt. Bijzondere omstandigheden die dit anders maken, zijn door [eiser] niet, althans onvoldoende onderbouwd gesteld.
4.7.
De stelling van [eiser] dat [gedaagde 1] c.s. onzorgvuldig hebben gehandeld door het feitelijke bestuur aan [persoon B] over te laten, terwijl zij wisten van de financiële situatie van [persoon B] , is daarvoor onvoldoende en ook onvoldoende onderbouwd. [gedaagde 1] heeft weliswaar ter zitting verklaard dat [persoon B] op hem impulsief en onrustig overkwam en dat [gedaagde 1] [persoon A] als geschiktere bestuurder zag, maar [gedaagde 1] c.s. hebben ook aangevoerd dat iemand met financiële problemen op zichzelf in staat kan zijn om aannemingswerkzaamheden te verrichten en dat Randstad aanvankelijk goed draaide. Bovendien, zo heeft [gedaagde 1] c.s. naar voren gebracht, heeft Randstad door het sluiten van de aannemingsovereenkomst jegens [eiser] geen betalingsverplichtingen op zich genomen, maar een verplichting om aannemerswerkzaamheden te verrichten.
4.8.
Het verwijt dat [gedaagde 1] c.s. [persoon A] en daarna [persoon B] als bestuurder van Randstad hebben benoemd, kan [eiser] naar het oordeel van de rechtbank ook niet baten, omdat dit, als het al onrechtmatig is, niet heeft geleid tot de door [eiser] gestelde schade. De schade is volgens [eiser] geleden doordat de aannemingsovereenkomst niet correct is nagekomen. Tussen partijen is niet in geschil dat Randstad toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, maar toen [persoon A] en [persoon B] werden benoemd als bestuurders, was de aannemingsovereenkomst door Randstad al niet (correct) nagekomen. [eiser] heeft ter zitting nog gesteld dat hij schade heeft geleden doordat hij kosten heeft moeten maken om de schade vergoed te krijgen, maar ook daarvoor geldt dat het gestelde causaal verband tussen de benoeming van [persoon A] en [persoon B] als bestuurder van Randstad en de door [eiser] gestelde schade ontbreekt, althans onvoldoende is onderbouwd. Dit geldt ook voor het verwijt van [eiser] aan [gedaagde 1] c.s. dat zij hadden moeten ingrijpen door zichzelf geheel terug te trekken of Randstad te ontbinden en tot vereffening over te gaan. Zoals de advocaat van [gedaagde 1] c.s. ter zitting heeft aangevoerd, had ontbinding van de vennootschap de schade niet voorkomen, omdat die toen al was geleden.
4.9.
Ook heeft [eiser] nog aangevoerd dat Randstad geen jaarvergaderingen hield en geen jaarrekeningen deponeerde en ook dat de administratie van Randstad sinds mei 2022 niet meer is bijgewerkt, maar [eiser] heeft, ook toen hij daar ter zitting naar werd gevraagd, onvoldoende toegelicht welke rechtsgevolgen hij daaraan verbindt. Hierbij is van belang dat de overeenkomst al was gesloten en al niet was nagekomen voordat het eerste verlengde boekjaar van Randstad was verstreken.
4.10.
De conclusie is dat de vorderingen in zoverre niet kunnen worden toegewezen.
[gedaagde 1] is niet aansprakelijk als bestuurder van Randstad
4.11.
Volgens [eiser] wist [gedaagde 1] , als toenmalig enig bestuurder van Randstad, bij het sluiten van de aannemingsovereenkomst al dat Randstad niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en in elk geval had [gedaagde 1] dat moeten begrijpen. Bovendien was het gezien de feiten en omstandigheden in deze zaak ook toen al redelijkerwijs te verwachten dat Randstad geen verhaal zou bieden. Het ernstige verwijt dat [gedaagde 1] volgens [eiser] persoonlijk kan worden gemaakt, blijkt verder uit zijn handelwijze, althans zijn nalatigheid, gedurende de looptijd van de aannemingsovereenkomst en daarna.
4.12.
Zoals hiervoor onder 4.8 is overwogen, staat tussen partijen vast dat Randstad toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de aannemingsovereenkomst. Uitgangspunt is dat indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden kan, naast aansprakelijkheid van de vennootschap, ook aanleiding bestaan voor aansprakelijkheid van een bestuurder van die vennootschap.
4.13.
Volgens vaste rechtspraak kan de bestuurder van een vennootschap aansprakelijk zijn jegens benadeelde schuldeisers van die vennootschap als de bestuurder van deze benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een persoonlijk ernstig verwijt is in beginsel sprake indien (onder meer):
de bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de daardoor ontstane schade (hierna: de eerste situatie).
de bestuurder wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (hierna: de tweede situatie).
4.14.
De rechtbank oordeelt dat [eiser] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat een van deze situaties zich hier voordoet, waardoor geen onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] is komen vast te staan. De vorderingen zijn dan ook niet toewijsbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.15.
Weliswaar is Randstad toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet vastgesteld worden dat [gedaagde 1] ten tijde van het aangaan van de aannemingsovereenkomst al wist of moest voorzien dat Randstad niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden voor de ontstane schade.
4.16.
Dat Randstad niet in staat bleek om uiterlijk eind december 2020 conform de overeenkomst tot oplevering over te gaan, leidt niet automatisch tot het oordeel dat duidelijk was dat Randstad bij het aangaan van de aannemingsovereenkomst niet aan deze verbintenis zou kunnen voldoen en dat [gedaagde 1] dat wist of had moeten weten. Tegenover het gemotiveerde betoog van [gedaagde 1] – zoals ook vermeld onder 4.7 – dat [persoon B] goed in staat was om aannemingswerkzaamheden uit te voeren en dat Randstad met het sluiten van de aannemingsovereenkomst geen financiële verplichtingen is aangegaan, heeft [eiser] zijn stellingen over de situatie ten tijde van het sluiten van de aannemingsovereenkomst onvoldoende nader onderbouwd.
4.17.
Daarbij komt dat [eiser] ook onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat [gedaagde 1] ten tijde van het aangaan van de aannemingsovereenkomst wist of redelijkerwijze moest begrijpen dat Randstad geen verhaal zou bieden voor de gestelde schade. Volgens [eiser] kan hij niet aantonen wat de financiële situatie was bij het aangaan van de overeenkomst, omdat er geen jaarrekeningen van Randstad waren, maar [gedaagde 1] heeft ter zitting verklaard dat het eerste boekjaar tot eind 2020 is verlengd. Op grond hiervan kan niet worden geoordeeld dat [gedaagde 1] ten tijde van het sluiten van de aannemingsovereenkomst wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat Randstad geen verhaal zou bieden voor de gestelde schade. Bovendien hebben [gedaagde 1] c.s. terecht opgemerkt dat de meeste mensen die een overeenkomst met een aannemer sluiten geen studie maken van de solvabiliteit van de aannemer. [eiser] heeft niet gesteld dat hij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft gevraagd of gezocht naar financiële informatie over Randstad.
4.18.
Ten aanzien van de hiervoor vermelde tweede situatie geldt dat het door [eiser] veronderstelde causaal verband tussen het vermeende onrechtmatig handelen of nalaten gedurende de looptijd van de aannemingsovereenkomst en daarna, en de door [eiser] gestelde schade onvoldoende is onderbouwd en dus niet is komen vast te staan. De rechtbank verwijst daarvoor naar wat is overwogen onder 4.8. Of het door [eiser] gestelde handelen of nalaten van [gedaagde 1] als bestuurder onrechtmatig was, hoeft daarom niet beoordeeld te worden. Ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomsten (zie 2.5 en 2.7) was [gedaagde 1] geen bestuurder meer van Randstad en ook in dat verband kan hij dus niet aansprakelijk worden gehouden.
4.19.
De conclusie is dat ook de vorderingen uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid worden afgewezen.
[eiser] moet de proceskosten betalen
4.20.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 1.228,00 (2,0 punten × tarief € 614,00)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.082,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 2.082,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 92,00 extra betalen aan [gedaagde 1] c.s., plus de kosten van betekening,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.S. van Westen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.
[3242/3194]