ECLI:NL:RBROT:2024:4227

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
C/10/674001 / HA ZA 24-156
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot voeging in civiele procedure met betrekking tot aansprakelijkheid voor schade aan de Suurhoffbrug

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben de eiseressen, Duraship SARL en ADDIO MARITIEME LOGISTIEK B.V., een incidentele vordering tot voeging ingediend op basis van artikel 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eiseressen vorderen dat hun hoofdzaak wordt gevoegd met een andere aanhangige zaak die ook betrekking heeft op een aanvaring met de Suurhoffbrug. De aanvaring vond plaats op 20 oktober 2021, waarbij het schip genaamd [naam schip 1] schade heeft veroorzaakt aan de brug. Duraship c.s. stelt dat zij niet aansprakelijk is voor de schade, maar dat Rijkswaterstaat en Havenbedrijf Rotterdam verantwoordelijk zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdzaak en de andere procedure een vergelijkbaar feitencomplex hebben en dat er een sterke samenhang is tussen de zaken. Zowel Rijkswaterstaat als Havenbedrijf Rotterdam hebben geen bezwaar gemaakt tegen de voeging. De rechtbank heeft de incidentele vordering toegewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak zal op 5 juni 2024 opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord door de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/674001 / HA ZA 24-156
Vonnis in incident van 24 april 2024
in de zaak van
1. de vennootschap naar buitenlands recht,
DURASHIP SARL,
gevestigd te Grevenmacher (Luxemburg),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ADDIO MARITIEME LOGISTIEK B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
eiseressen in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. H.W. ten Katen te Rotterdam,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon,
DE STAAT DER NEDERLANDEN, RIJKSWATERSTAAT,
(HET MINISTERIE VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU),
gevestigd te Utrecht,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. H.J.S.M. Langbroek te Den Haag,
2. de naamloze vennootschap
HAVENBEDRIJF ROTTERDAM N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Eiseressen worden hierna gezamenlijk Duraship c.s. en ieder afzonderlijk Duraship en Addio genoemd. Gedaagden worden hierna Rijkswaterstaat en Havenbedrijf Rotterdam genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens incidentele vordering tot voeging ex art. 222 Rv van 30 januari 2024 met producties 1 - 21;
  • de conclusie van antwoord in het voegingsincident van Rijkswaterstaat;
  • de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 222 Rv van Havenbedrijf Rotterdam.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert Duraship c.s. om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat Duraship c.s. jegens Rijkswaterstaat en Havenbedrijf Rotterdam niet aansprakelijk is voor schade aan de Suurhoffbrug ten gevolge van de aanvaring met [naam schip 1] ;
II. Rijkswaterstaat te veroordelen tot teruggave van de garantie voor de brugschade aan Duraship c.s.;
III. Rijkswaterstaat en Havenbedrijf Rotterdam te veroordelen, om aan Duraship c.s. tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van €278.379,74 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. Rijkswaterstaat en Havenbedrijf Rotterdam te veroordelen tot betaling van de werkelijke proceskosten van Duraship c.s., nader op te maken bij staat althans Rijkswaterstaat en Havenbedrijf Rotterdam te veroordelen in de proceskosten.
2.2.
Aan de vordering heeft Duraship c.s. – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Op woensdag 20 oktober 2021 heeft een aanvaring plaatsgevonden waarbij het schip genaamd [naam schip 1] (hierna: [naam schip 1] ) tegen de aanvaringsbescherming van de Suurhoffbrug is aangevaren. Duraship is de eigenaar van [naam schip 1] en Rijkswaterstaat is de eigenaar van de Suurhoffbrug. Bij deze aanvaring zijn [naam schip 1] en de aanvaringsbescherming van de Suurhoffbrug beschadigd. Volgens Duraship c.s. is zijzelf niet aansprakelijk, zoals Rijkswaterstaat stelt, maar zijn Rijkswaterstaat en Havenbedrijf Rotterdam hiervoor aansprakelijk. Duraship c.s. vordert daarom van hen vergoeding van de door haar geleden schade.
2.3.
Rijkswaterstaat en Havenbedrijf hebben nog niet voor antwoord geconcludeerd.

3.Het geschil in het incident

3.1.
In het incident vordert Duraship c.s. dat de hoofdzaak wordt gevoegd met de bij deze rechtbank aanhangige zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/672648 / HA ZA 24-96.
3.2.
Aan de incidentele vordering legt Duraship c.s. – samengevat – het volgende ten grondslag. [naam schip 2] heeft op 4 december 2021 onder dezelfde feiten en omstandigheden als [naam schip 1] een aanvaring gehad met de Suurhoffbrug. De eigenaar van [naam schip 2] is Normannia Beteiligungs GmbH (hierna: Normannia). Normannia heeft Rijkswaterstaat en Havenbedrijf Rotterdam eveneens gedaagd voor de rechtbank Rotterdam. De zaken zijn zeer verknocht en daarom, vanuit proceseconomische redenen en om tegenstrijdige vonnissen te voorkomen, verzoekt Duraship c.s. in overeenstemming met Normannia de procedure tussen Normannia, Rijkswaterstaat en Havenbedrijf Rotterdam te voegen met de procedure die aanvangt met de dagvaarding van 30 januari 2024.
3.3.
Rijkswaterstaat heeft geen bezwaar tegen het verzoek om de zaken te voegen en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. Havenbedrijf Rotterdam heeft eveneens geen bezwaar tegen het verzoek om de zaken te voegen en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. Gelet op de referte stelt Havenbedrijf Rotterdam zich op het standpunt dat er géén grond bestaat voor een veroordeling van Havenbedrijf Rotterdam in de proceskosten.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De incidentele conclusie is tijdig en vóór alle weren genomen. Op grond van artikel 222 Rv kan voeging worden gevorderd onder meer indien voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn. Van verknochtheid is sprake wanneer feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere zaak, dan wel daarmee een zodanige samenhang vertonen dat een zo groot mogelijke consistentie van de uitspraken wenselijk is.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de hoofdzaak en de procedure onder zaaknummer / rolnummer C/10/672648 / HA ZA 24-96 voortvloeien uit een vergelijkbaar feitencomplex, zodat de zaken nauw met elkaar samenhangen en de procedures verknocht zijn. Nu Rijkswaterstaat en Havenbedrijf Rotterdam bovendien geen bezwaar hebben tegen het verzoek om beide procedures gezamenlijk te behandelen, zal de door Duraship c.s. gevorderde voeging worden toegewezen.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
voegt de hoofdzaak met de bij deze rechtbank aanhangige zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/672648 / HA ZA 24-96;
5.2.
compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
5 juni 2024voor conclusie van antwoord door Rijkswaterstaat en Havenbedrijf Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024.[3812/3070/3455]