ECLI:NL:RBROT:2024:4209

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
11050507 BM VERZ 24-1432
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming aan bewindvoerder voor uitkering van erfdeel uit nalatenschap

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 23 april 2024, is toestemming verleend aan de bewindvoerder om een vordering uit de nalatenschap van de erflater uit te keren aan de dochter. De zaak betreft de nalatenschap van de erflater, die op 13 december 2002 is overleden. Hij was gehuwd met [persoon A] en had twee kinderen, [persoon B] en [persoon C]. [persoon B] is op 9 oktober 2001 overleden zonder nakomelingen. De erflater heeft in zijn testament zijn echtgenote [persoon A] benoemd tot enige erfgenaam, met de verplichting om aan de dochter [persoon C] een bedrag te betalen dat overeenkomt met de waarde van het erfdeel bij versterf, dat pas opeisbaar is bij het overlijden van de moeder of onder bepaalde omstandigheden.

De moeder is op 1 april 2022 in een zorginstelling opgenomen en is op 12 oktober 2022 onder bewind gesteld. De bewindvoerder heeft verzocht om toestemming om het bedrag van € 11.468,- uit te keren aan de dochter, omdat er volgens haar sprake is van een opeisingsgrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat, gezien de huidige leefsituatie van de moeder in de zorginstelling, zij voldoende vermogen heeft om in haar levensonderhoud te voorzien, zelfs na de uitkering van het erfdeel aan de dochter. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en de bewindvoerder opgedragen om de uitkering te specificeren in de rekening en verantwoording.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 11050507 BM VERZ 24-1432
dossiernummer: BM 11299
uitspraak:
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
[verzoekster] ,in hoedanigheid van bewindvoerster over de goederen van [persoon A] ,
woonplaats: [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. drs. J.C.H. Bierenga, notaris.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit het volgende processtuk:
- het verzoekschrift, ontvangen op 16 april 2024, met bijlagen.
1.2.
De rechtbank heeft besloten om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen.

2.De feiten

2.1.
Op 13 december 2002 is overleden [erflater] (hierna: erflater). Erflater is in gemeenschap van goederen gehuwd geweest met [persoon A] . Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, [persoon B] en [persoon C] . [persoon B] is op 9 oktober 2001 overleden, zonder achterlating van nakomelingen.
2.2.
Erflater heeft bij testament van 13 mei 1993 zijn echtgenote [persoon A] (hierna: moeder) benoemd tot zijn enige erfgenaam, onder de last om aan zijn wettelijke erfgenamen, in dit geval zijn dochter [persoon C] , een bedrag, zodanig groot dat overeenkomt met de waarde van het erfdeel bij versterf, renteloos schuldig te erkennen.
De vordering die de dochter op moeder door het overlijden van erflater heeft verkregen bedraagt € 11.468,-. Dit bedrag is pas opeisbaar bij overlijden van moeder, of bij andere in het testament genoemde omstandigheden zoals:
“dan wel indien mijn echtgenote door volledige uitbetaling van de hoofdsom een verlaagde eigen bijdrage verschuldigd zou worden als bedoeld in de Wet op de Bejaardenoorden”.
2.3.
Moeder is op 1 april 2022 in een zorginstelling opgenomen en zij is op 12 oktober 2022 onder bewind gesteld.

3.Het verzoek en de beoordeling van het verzoek

3.1.
Verzoekster vraagt om haar als bewindvoerster, op grond van artikel 1:441 lid 2 BW, toestemming te verlenen om tot uitkering van de vordering uit hoofde van de nalatenschap van erflater uit het vermogen van moeder aan dochter over te gaan.
3.2.
Aan het verzoek heeft verzoekster ten grondslag gelegd dat op grond van het testament gesteld zou kunnen worden dat er nu sprake is van een opeisingsgrond aangezien moeder is opgenomen in een zorginstelling waarvoor een eigen bijdrage is verschuldigd.
De bewindvoerder is daarnaast van mening dat moeder ruim voldoende vermogen heeft, ook na uitkering van het erfdeel aan dochter, om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien.
3.3.
Gelet op de gestelde feiten en omstandigheden is voldoende komen vast te staan dat sprake is van een opeisingsgrond, weliswaar niet meer op basis van de Wet op de Bejaardenoorden, maar op grond van de huidige regelgeving. Voldoende is ook komen vast te staan dat moeder, gezien haar huidige leefsituatie in een zorginstelling, ook na de uitkering van het bedrag van € 11.468,- aan dochter, ruim voldoende vermogen heeft om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Het verzoek wordt daarom toegewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verleent verzoekster toestemming om, uit hoofde van de nalatenschap van [erflater] , tot uitkering van het bedrag van € 11.468,- uit het vermogen van [persoon A] aan [persoon C] over te gaan;
4.2.
draagt verzoekster op een en ander te specificeren in de rekening en verantwoording.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.R. Roukema, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
452