Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoeker;
- de heer M. van Enkhuizen en mevrouw E. Monteiro, beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
- de heer T. de Jong, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
Rechtbank Rotterdam
Op 3 april 2024 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) bij de Rechtbank Rotterdam. Het verzoek betreft een voorlopige voorziening om te voorkomen dat verweerster, Stichting Woonstad, het vonnis van 17 november 2020 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer legt. Verzoeker heeft aangegeven dat hij hulp heeft gezocht bij de gemeente Rotterdam en dat er budgetbeheer is ingesteld, evenals een aanvraag voor beschermingsbewind. Hij ontvangt een uitkering op basis van de Participatiewet en heeft de huur voor april 2024 voldaan, wat aantoont dat hij in staat is om de lopende huurtermijnen te betalen.
Tijdens de zitting op 12 april 2024 heeft verweerster, vertegenwoordigd door GGN Mastering Credit B.V., aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vervolgens de situatie beoordeeld en vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van verzoeker zwaarder wegen en heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor een periode van zes maanden, met voorwaarden. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De beslissing is op 19 april 2024 openbaar uitgesproken door mr. M. Aukema, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier.