ECLI:NL:RBROT:2024:4207

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
FT RK 24/290/ FT RK 24/291
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering en huurrecht

Op 3 april 2024 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) bij de Rechtbank Rotterdam. Het verzoek betreft een voorlopige voorziening om te voorkomen dat verweerster, Stichting Woonstad, het vonnis van 17 november 2020 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer legt. Verzoeker heeft aangegeven dat hij hulp heeft gezocht bij de gemeente Rotterdam en dat er budgetbeheer is ingesteld, evenals een aanvraag voor beschermingsbewind. Hij ontvangt een uitkering op basis van de Participatiewet en heeft de huur voor april 2024 voldaan, wat aantoont dat hij in staat is om de lopende huurtermijnen te betalen.

Tijdens de zitting op 12 april 2024 heeft verweerster, vertegenwoordigd door GGN Mastering Credit B.V., aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vervolgens de situatie beoordeeld en vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van verzoeker zwaarder wegen en heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor een periode van zes maanden, met voorwaarden. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De beslissing is op 19 april 2024 openbaar uitgesproken door mr. M. Aukema, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 19 april 2024
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 3 april 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 3 april 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 12 april 2024.
Ter zitting van 12 april 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer M. van Enkhuizen en mevrouw E. Monteiro, beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer T. de Jong, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
GGN Mastering Credit B.V. heeft, namens Stichting Woonstad (hierna: verweerster), voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank stukken toegezonden. Zij hebben daarbij aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 17 november 2020 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker wil een oplossing voor zijn schuldenproblematiek. Hij heeft daarom hulp gezocht bij de gemeente Rotterdam. Inmiddels is budgetbeheer ingesteld en beschermingsbewind aangevraagd. Daarmee wordt gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen worden betaald. Verzoeker heeft inkomsten uit een Participatiewet-uitkering. Hij heeft daarmee voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te betalen. Verzoeker heeft bovendien de huur van april 2024 betaald.

3.Het verweer

Verweerster heeft bij brief van 10 april 2024 haar standpunt aan de rechtbank kenbaar gemaakt. Verweerster refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 17 november 2020 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 13 maart 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 4 april 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 17 november 2020 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft de huur van april 2024 voldaan. Hij heeft bovendien aangetoond dat hij een uitkering ontvangt op grond van de participatiewet. Daarmee heeft hij voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te betalen. Budgetbeheer is ingesteld en beschermingsbewind is aangevraagd. Hiermee wordt gewaarborgd dat de vaste lasten zullen worden voldaan. Verzoeker heeft positieve ontwikkelingen in gang gezet. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 17 november 2020 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 3 april 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024.