ECLI:NL:RBROT:2024:4205

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
FT RK 24/308/ FT RK 24/311
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurwoning en schuldsanering

In deze zaak heeft verzoeker op 5 april 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 12 april 2024 bepaald, maar de verweerster, Stichting Hef Wonen, is niet verschenen. De rechtbank heeft op 19 april 2024 uitspraak gedaan. Verzoeker heeft aangegeven dat hij voldoende inkomsten heeft uit een WIA-uitkering en dat zijn partner ook inkomen heeft, waardoor hij in staat is om de lopende huurtermijnen te voldoen. Verzoeker heeft de huur voor de maanden februari, maart en april 2024 al betaald.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis van 23 juni 2017 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker bestaat. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen. Het belang van verzoeker is om in de huurwoning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, terwijl verweerster het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker zwaarder weegt, omdat hij kan aantonen dat hij de huur kan betalen. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor een periode van zes maanden, met voorwaarden voor de uitvoering.

Daarnaast heeft de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond. Verzoeker kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen indien nodig. De uitspraak is gedaan door mr. M. Aukema, rechter, en is openbaar uitgesproken op 19 april 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzen
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 19 april 2024
[verzoeker],
wonende op een bij de deurwaarder bekend geheim adres te Rotterdam,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 5 april 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 5 april 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 12 april 2024.
Ter zitting van 12 april 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • [naam], partner van verzoeker;
  • mevrouw C.J.H. van Vlimmeren, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
Stichting Hef Wonen, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 23 juni 2017 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker wil een oplossing voor zijn schuldenproblematiek. Hij heeft daarom hulp gezocht bij de gemeente Rotterdam. Verzoeker heeft inmiddels inkomsten uit een WIA-uitkering. Bovendien heeft zijn partner inkomsten uit een loonbetrekking. Daarmee zijn er voldoende inkomsten om de lopende huurtermijnen te betalen Verzoeker heeft bovendien de huur van de maanden februari 2024, maart 2024 en april 2024 betaald.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 23 juni 2017 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 20 maart 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 9 april 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 23 juni 2017 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft aangetoond dat hij de huur over de maanden februari 2024, maart 2024 en april 2024 heeft voldaan. Bovendien heeft verzoeker aangetoond dat er voldoende inkomsten zijn om de lopende huurtermijn te voldoen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 23 juni 2017 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 5 april 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024.