Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoeker;
- [naam], partner van verzoeker;
- mevrouw C.J.H. van Vlimmeren, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft verzoeker op 5 april 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 12 april 2024 bepaald, maar de verweerster, Stichting Hef Wonen, is niet verschenen. De rechtbank heeft op 19 april 2024 uitspraak gedaan. Verzoeker heeft aangegeven dat hij voldoende inkomsten heeft uit een WIA-uitkering en dat zijn partner ook inkomen heeft, waardoor hij in staat is om de lopende huurtermijnen te voldoen. Verzoeker heeft de huur voor de maanden februari, maart en april 2024 al betaald.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien er een vonnis van 23 juni 2017 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker bestaat. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen. Het belang van verzoeker is om in de huurwoning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, terwijl verweerster het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker zwaarder weegt, omdat hij kan aantonen dat hij de huur kan betalen. De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor een periode van zes maanden, met voorwaarden voor de uitvoering.
Daarnaast heeft de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond. Verzoeker kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen indien nodig. De uitspraak is gedaan door mr. M. Aukema, rechter, en is openbaar uitgesproken op 19 april 2024.