ECLI:NL:RBROT:2024:4204

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
10604383 CV EXPL 23-2612
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid kantonrechter en contractsoverneming in geschil tussen Broeders Vleeshandel B.V. en [persoon A]

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter in Dordrecht, staat de vraag centraal of [persoon A] door contractsoverneming of contractsvernieuwing de contractuele wederpartij van Broeders Vleeshandel B.V. is geworden. Broeders, een groothandel in levend vee, heeft in 2018 een overeenkomst gesloten met de VOF A, waarbij deze zich verplichtte om bepaalde dieren aan Broeders te leveren. [persoon A], zoon van de vennoten van de VOF, is later als vennoot toegetreden, maar heeft in 2019 een eenmanszaak opgericht onder de naam [bedrijf A]. De kern van het geschil draait om de vraag of [persoon A] de rechten en plichten uit de overeenkomst heeft overgenomen, wat hij ontkent. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van contractsoverneming, omdat de vereiste akte ontbreekt en de gedragingen van [persoon A] niet voldoende zijn om te concluderen dat hij de contractuele wederpartij is geworden. De kantonrechter verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de gedaagden 2 tot en met 4, omdat er geen afspraak is gemaakt om de zaak daar te behandelen. In reconventie wordt [persoon A] wel in het gelijk gesteld, omdat Broeders erkent dat hij nog een bedrag van € 11.172,50 tegoed heeft, met wettelijke rente vanaf 2 februari 2022. Broeders wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van [persoon A] worden vastgesteld op € 1.630,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

team kanton
locatie Dordrecht
zaaknummer: 10604383 CV EXPL 23-2612
Vonnis van 15 februari 2024
in de zaak van:
Broeders Vleeshandel B.V.,
vestigingsplaats: Berkel-Enschot,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. J.J.A. Braspenning,
tegen
1. [persoon A]die handelt onder de naam [bedrijf A] ,
woonplaats: [woonplaats] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. A.C.M. Verhoeven,
2. [VOF A] , v.o.f.,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats A] ,
3. [persoon B],
woonplaats: [woonplaats] ,

4. [persoon C] ,

woonplaats: [woonplaats] ,
gedaagden,
die niet zijn verschenen.
Partijen worden hierna ‘Broeders’, ‘ [persoon A] ’ en ‘de VOF’ (gedaagde 2) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaardingen van 6 juli 2023, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord met eis in reconventie van [persoon A] , met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de spreekaantekeningen van mr. Braspenning, met bijlage;
  • de spreekaantekeningen van mr. Verhoeven.
1.2.
Op 12 januari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig: [persoon D] , [persoon E] en [persoon F] namens Broeders, met mr. Braspenning, en [persoon A] met mr. Verhoeven.

2.Het geschil

Wat is de kern?

2.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of [persoon A] door contractsoverneming/contractsvernieuwing vanaf 26 januari 2021 de contractuele wederpartij van Broeders is geworden en zo ja, of hij in strijd met het contract heeft gehandeld waardoor Broeders recht heeft op een schadeloosstelling. De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van contractsoverneming/contractsvernieuwing. Hierna zal worden uitgelegd waarom.
Wat is er gebeurd?
2.2.
[persoon A] , zoon van gedaagden 3 en 4, is op 1 juni 2014 toegetreden als vennoot van de VOF.
2.3.
Broeders, een groothandel in levend vee, heeft in november 2018 met de VOF een overeenkomst gesloten waarbij de VOF zich verplicht de door haar opgelegde/opgezette en gehouden mannelijke dieren vallend onder [kenmerknummer] aan Broeders te leveren (Convenant Bief Select, hierna: convenant).
2.4.
Op 1 april 2019 is [persoon A] voor zichzelf begonnen als vleesveehouder, maar hij is formeel niet uitgetreden uit de VOF. De VOF en [persoon A] houden rundvee onder andere op de locatie met nummer [kenmerknummer] .
2.5.
Op 26 januari 2021 heeft gedaagde 4, namens [bedrijf A] , een e-mail gestuurd aan Broeders. Daarin schrijft zij:
“Goedendag,
Ik wil een verandering doorgeven m.b.t. de afrekening van de Runderen afkomstig van [kenmerknummer] . Ook het banknummer is veranderd.
Dit is de tenaamstelling:
[bedrijf A]
[adres]
[postcode] [plaats] (…)”
2.6.
In 2021 hebben [persoon A] en de VOF runderen aan Broeders geleverd.
2.7.
Bij e-mailbericht van 28 december 2021 heeft [persoon A] aan Broeders het volgende geschreven:
“Beste meneer [persoon F] ,
Naar aanleiding van ons telefonisch contact hierbij de schriftelijke bevestiging van het stoppen van onze samenwerking.
De komende periode heb ik nog 4 combinaties stieren voor jullie. Graag overleg ik met jou wanneer ik deze kan leveren (…)
Met vriendelijke groet,
[bedrijf A] ”
2.8.
Bij e-mailbericht van 30 december 2021 heeft Broeders [persoon A] gewezen op een aantal verplichtingen uit het convenant.
2.9.
De gemachtigden van Broeders en [persoon A] hebben in juni 2023 overeenstemming bereikt om het geschil voor te leggen aan de kantonrechter, locatie Dordrecht, met de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan (artikel 96 Rv.)
De vordering van Broeders (conventie)
2.10.
Broeders eist, samengevat, [persoon A] te veroordelen aan Broeders te betalen:
  • € 94.000,- (excl. BTW) aan schadeloosstelling, met rente;
  • € 1.715,- aan buitengerechtelijke kosten;
  • de proceskosten.
Wanneer geoordeeld wordt dat de VOF de contractuele wederpartij van Broeders is gebleven dan eist Broeders, samengevat, gedaagden hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen:
  • € 94.000,- (excl. BTW) aan schadeloosstelling, met rente;
  • € 1.715,- aan buitengerechtelijke kosten;
  • de proceskosten.
2.11.
Volgens Broeders heeft [persoon A] op 26 januari 2021 de rechten en plichten van de met de VOF in 2018 gesloten overeenkomst overgenomen en is hij aan Broeders gaan leveren. In ieder geval hebben de drie betrokken partijen (Broeders, de VOF en [persoon A] ) ten aanzien van het convenant contractsvernieuwing beoogd. De overeenkomst is vervolgens op 28 december 2021 door [persoon A] opgezegd, zonder de contractuele opzegtermijn van 12 maanden in acht te nemen. Omdat [persoon A] daarna aan derden heeft geleverd, meent Broeders dat zij op grond van artikel 10 van het convenant, recht heeft op een vergoeding van € 250,- per dier dat in strijd met het contract niet aan haar is geleverd. Het gaat volgens Broeders om 372 dieren.
2.12.
[persoon A] voert allereerst aan dat de afspraak die tussen partijen is gemaakt om de zaak voor te leggen aan de kantonrechter, alleen tussen Broeders en [persoon A] , in zijn hoedanigheid van eigenaar van eenmanszaak [bedrijf A] , geldt. Daarnaast maakt hij bezwaar tegen de aanvulling/wijziging van de grondslag van de vordering door Broeders.
2.13.
[persoon A] ontkent dat sprake is geweest van contractsoverneming of contractsvernieuwing. Het e-mailbericht van 26 januari 2021 is alleen een instructie aan Broeders geweest, om een correcte afrekening aan [persoon A] te sturen voor door hem aan Broeders geleverde dieren. Voor zover er wel sprake zou kunnen zijn van een verzoek om mee te werken aan een contractsoverneming, dan is dat verzoek niet gedaan namens de onderneming die partij is bij het convenant, [VOF A] (de VOF).
Wat de gevorderde schadeloosstelling betreft, klopt het aantal door Broeders genoemde runderen niet, en leidt toepassing van het in het convenant opgenomen boetebeding naar de mening van [persoon A] tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat.
De tegenvordering van [persoon A] (reconventie)
2.14.
[persoon A] eist in reconventie, samengevat:
primair
- Broeders te veroordelen om aan hem € 11.172,50 te betalen, met rente;
- Broeders te veroordelen in de proceskosten;
subsidiair
- te verstaan dat de vordering van [persoon A] is verrekend met de in conventie toe te wijzen vorderingen van Broeders.
2.15.
[persoon A] legt aan zijn eis ten grondslag dat hij een opeisbare en onbetwiste vordering op Broeders heeft vanwege een (gedeeltelijk) onbetaalde creditfactuur van 12 januari 2022.
2.16.
Broeders betwist de tegenvordering niet, maar wil deze verrekenen met de vordering die zij uit hoofde van het convenant op [persoon A] heeft. Wel maakt Broeders bezwaar tegen de wettelijke vertragingsrente.

3.De beoordeling

In conventie
Bevoegdheid kantonrechter, locatie Dordrecht
3.1.
Artikel 96 Rv biedt partijen de mogelijkheid om zelf te bepalen aan welke kantonrechter zij een zaak ter beoordeling voorleggen. Ten aanzien van [persoon A] vloeit de bevoegdheid van de kantonrechter, locatie Dordrecht, voort uit de daarover tussen de gemachtigden van Broeders en [persoon A] gemaakte afspraak. Uit de overgelegde mailwisseling blijkt niet dat tussen Broeders en gedaagden 2 tot en met 4 een dergelijke afspraak is gemaakt. Dat [persoon A] één van de vennoten is van gedaagde 2 en dat de VOF daardoor volgens Broeders kennis heeft van deze procedure, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een gezamenlijk verzoek als bedoeld in artikel 96 Rv en hieruit volgt ook niet de instemming van alle partijen. De conclusie is dan ook dat de kantonrechter onbevoegd is om van de vordering van Broeders ten aanzien van gedaagden 2 tot en met 4 kennis te nemen en daarover te beslissen.
Bezwaar tegen de eiswijziging
3.2.
[persoon A] heeft tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen de aanvulling/eiswijzing door Broeders. De kantonrechter verwerpt dit bezwaar. Artikel 130 Rv bepaalt dat een eisende partij bevoegd is om tijdens een procedure zijn eis of de gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen. Afwijking van dat beginsel is alleen dan aan de orde wanneer de wijziging in strijd zou zijn met de eisen van een goede procesorde, maar daarvan is hier niet gebleken. De enkele omstandigheid dat [persoon A] zich over de gewijzigde grondslag alleen tijdens de mondelinge behandeling heeft kunnen uitlaten is daarvoor ontoereikend.
Convenant
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat tussen Broeders en de VOF in november 2018 een convenant tot stand is gekomen en ook niet dat [persoon A] geen partij was bij het sluiten van dat convenant. Wel verschillen ze van mening over het antwoord op de vraag of [persoon A] later door contractsoverneming of contractsvernieuwing partij is geworden bij het convenant.
Contractsoverneming/contractsvernieuwing
3.4.
Bij contractsoverneming is sprake van een situatie waarbij een partij, die aanvankelijk partij is bij een overeenkomst, deze rechtsverhouding met de wederpartij overdraagt aan een derde, waardoor vanaf het moment van de overdracht in beginsel alle rechten en verplichtingen overgaan op die derde. De overdracht vindt plaats bij een tussen de overdragende partij en die derde opgemaakte akte. Voor de overdracht aan een derde is de medewerking van de wederpartij vereist (artikel 6:159 BW).
Broeders stelt dat [persoon A] door contractsoverneming haar wederpartij is geworden. Zij baseert zich daarbij vooral op het e-mailbericht van 26 januari 2021. Voor zover van contractsoverneming geen sprake is geweest, beroept Broeders zich subsidiair op derden bescherming op grond van artikel 3:36 BW. Broeders stelt in dat verband dat zij op grond van verklaringen en gedragingen van [persoon A] mocht aannemen dat sprake was van een rechtsbetrekking met [persoon A] . Meer subsidiair beroept zij zich op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, omdat [persoon A] , de VOF en Broeders na 26 januari 2021 ook steeds zo gehandeld hebben alsof er contractsoverneming zou zijn geweest. [persoon A] leverde volgens Broeders conform het convenant de bewuste dieren en kreeg conform het convenant betaald. Ook van belang is dat [persoon A] zelf de samenwerking met Broeders heeft opgezegd en niet de VOF. Als [persoon A] geen partij was, dan was er volgens Broeders geen rechtsgrond om de samenwerking op te zeggen.
Wanneer geconcludeerd zou worden dat geen sprake is van contractsoverneming, dan is volgens Broeders sprake van contractsvernieuwing. Het e-mailbericht van 26 januari 2021 en de daarna verrichte (rechts)handelingen van partijen, moeten naar de mening van Broeders zo worden uitgelegd dat partijen contractsvernieuwing beoogden.
3.5.
De kantonrechter beantwoordt de vraag of [persoon A] op grond van contractsoverneming de contractuele wederpartij van Broeders is geworden ontkennend. Artikel 6:159 BW stelt voor contractsoverneming een constitutief vereiste, namelijk een tussen de overdrager en overnemer opgemaakte akte. Dit formele vereiste houdt verband met de verstrekkende gevolgen die een contractsoverneming voor met name de overnemer kan hebben, zoals contractuele aansprakelijkheid. Een dergelijke akte ontbreekt hier. Dit betekent dat het dus vooral gaat om de vraag wat Broeders uit de gedragingen van [persoon A] heeft mogen afleiden.
De kantonrechter is van oordeel dat niet te snel uit verklaringen en gedragingen van [persoon A] een bedoeling om het contract over te nemen mag worden afgeleid. Anders dan Broeders meent, kan het e-mailbericht van 26 januari 2021, waarin gedaagde 4 aan Broeders een naamswijziging en wijziging van een bankrekeningnummer doorgeeft, niet worden opgevat als een verzoek om mee te werken aan een contractsoverneming. Bovendien is het bericht afkomstig van [bedrijf A] , een zelfstandige onderneming die te onderscheiden is van [persoon A] en de VOF, en die geen partij was bij het convenant. Andere omstandigheden op grond waarvan Broeders er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat sprake was van contractsoverneming of contractsvernieuwing door [persoon A] zijn niet gebleken. Broeders erkent dat zij ook ná 26 januari 2021 zaken heeft gedaan met de VOF. Haar verweer dat die zaken zien op een ander UBN, heeft [persoon A] voldoende gemotiveerd weersproken. Uit de overgelegde e-mailwisseling blijkt dat Broeders verschillende relatienummers gebruikte voor [persoon A] en de VOF. Ook het bericht van [persoon A] van 28 december 2021, waarbij hij het stoppen van de samenwerking van [bedrijf A] met Broeders bevestigt, vormt geen bewijs dat sprake zou zijn geweest van contractsoverneming. De conclusie is dan ook dat het beroep op artikel 3:36 BW niet opgaat. Omdat vaststaat dat geen sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen aan de kant van Broeders, zijn de vorderingen op deze grondslag niet toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor het beroep van Broeders op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, aangezien de omstandigheden waarop Broeders haar beroep baseert dezelfde zijn. De slotsom luidt dat [persoon A] geen partij is geworden bij het convenant. Daarom zal de vordering van Broeders worden afgewezen.
In reconventie
3.6.
Broeders erkent dat [persoon A] nog een bedrag van € 11.172,50 tegoed heeft vanwege een creditfactuur, maar betwist dat [persoon A] aanspraak kan maken op wettelijke rente. De vordering is al per 20 januari 2022 dan wel bij brief van 4 maart 2022 verrekend, aldus Broeders. De kantonrechter volgt Broeders hierin niet. Omdat de vordering van Broeders wordt afgewezen, kan de vordering van [persoon A] niet worden verrekend. [persoon A] , die onweersproken heeft aangevoerd dat het restantbedrag van de creditfactuur uiterlijk 2 februari 2022 betaald had moeten worden, kan daarom aanspraak maken op de wettelijke vertragingsrente vanaf die datum. Dit betekent dat de vordering van [persoon A] wordt toegewezen.
In conventie en in reconventie
Proceskosten
3.7.
Broeders moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [persoon A] op € 1.630,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 815,-).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.8.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

4.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
4.1.
wijst de vordering van Broeders ten aanzien van [persoon A] af;
4.2.
verklaart zich onbevoegd om van de vordering van Broeders ten aanzien van gedaagden 2 tot en met 4 kennis te nemen en daarover te beslissen;
In reconventie
4.3.
veroordeelt Broeders om aan [persoon A] te betalen € 11.172,50 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over dat bedrag, vanaf 2 februari 2022 tot de dag dat volledig is betaald;
In conventie en in reconventie
4.4.
veroordeelt Broeders in de proceskosten, die aan de kant van [persoon A] worden vastgesteld op € 1.630,-;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken.
452