In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 januari 2024 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek om machtiging tot wijziging van de rente over de erfdelen van minderjarigen. Verzoekster, de ouder van de minderjarigen, heeft het verzoek ingediend na het overlijden van haar echtgenoot, die drie kinderen heeft achtergelaten, waarvan er twee minderjarig zijn. De echtgenoot had op 6 april 2001 een testament opgesteld waarin verzoekster en de kinderen als erfgenamen zijn benoemd. De kinderen hebben recht op een erfdeel van één vierde van de nalatenschap, waarover verzoekster een rente van 6% verschuldigd is. Verzoekster vraagt om goedkeuring om deze rente te verlagen naar 0%, omdat de hoge rente zou leiden tot een negatieve nalatenschap bij haar overlijden, wat niet in het belang van de minderjarigen zou zijn.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de levensverwachting van verzoekster en de financiële gevolgen van het handhaven van de rente van 6%. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het inwilligen van het verzoek in het belang van de minderjarigen is, omdat het hen zou beschermen tegen een mogelijke negatieve nalatenschap en erfbelasting. De gevraagde machtiging is verleend, waarmee de rechtbank de verzoekster toestemming heeft gegeven om de rente over de vorderingen van de minderjarigen te wijzigen van 6% naar 0%. Deze beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting.