ECLI:NL:RBROT:2024:4198

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
10830306 VZ VERZ 23-10176
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een leidinggevende wegens een verstoorde arbeidsrelatie en toekenning van een transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de gemeente Rotterdam en [verweerster]. De gemeente Rotterdam heeft verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de g-grond, omdat er sprake zou zijn van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding. De verweerster, die sinds 1 juni 2017 in dienst was, heeft zich verzet tegen dit verzoek en heeft een tegenverzoek ingediend om haar in haar functie toe te laten. De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 28 februari 2024, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De gemeente Rotterdam heeft aangevoerd dat de verweerster een ongezonde werksfeer heeft gecreëerd, wat heeft geleid tot een angstcultuur en onveilige werkomstandigheden. Er zijn meerdere meldingen gedaan door medewerkers over de houding en het gedrag van de verweerster, wat heeft geleid tot haar schorsing op 11 april 2023. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de claims van de gemeente en dat er een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan. De verweerster heeft geen blijk gegeven van zelfreflectie en heeft de beschuldigingen niet adequaat kunnen weerleggen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moet worden, omdat herplaatsing niet mogelijk is en de verstoorde relatie niet te herstellen is. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 juni 2024, en de gemeente Rotterdam is verplicht om een transitievergoeding van € 18.862,00 bruto aan de verweerster te betalen. Het verzoek van de verweerster om wedertewerkstelling is afgewezen, evenals haar verzoek om een andere leidinggevende functie. Beide partijen dragen hun eigen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10830306 VZ VERZ 23-10176
datum uitspraak: 3 april 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM,
vestigingsplaats: Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A. Zonneveld,
tegen
[verweerster],
woonplaats: [woonplaats],
verweerster,
gemachtigde: mr. T. Rhijnsburger.
Partijen worden hierna “de gemeente Rotterdam” en “[verweerster]” genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift, binnengekomen op 11 december 2023, met producties;
  • het verweerschrift, met daarin een tegenverzoek, met producties;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [verweerster].
1.2.
Op 28 februari 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren namens de gemeente Rotterdam aanwezig [naam 1], afdelingshoofd en leidinggevende van [verweerster], mr. D.R. Stolwijk, advocaat in loondienst en [naam 2], senior HR adviseur, bijgestaan door de gemachtigde mr. A. Zonneveld. [verweerster] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. T. Rhijnsburger.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] is op 1 juni 2017 in dienst getreden bij de gemeente Rotterdam. Zij is vanaf
1 april 2019 werkzaam bij het Cluster Bestuurs- en Concernondersteuning (BCO) Afdeling [afdeling] in de functie van [functie].
Het afdelingshoofd (en leidinggevende van [verweerster]) is [naam 1] (hierna: [naam 1]).
2.2.
Het laatstverdiende salaris van [verweerster] bedraagt € 6.993,00 bruto per maand, exclusief emolumenten (productie 3 bij verzoekschrift).
2.3.
Op 29 november 2022 heeft een personeelsgesprek plaatsgevonden waarin
[verweerster] door [naam 1] is aangesproken op haar handelen en (niet effectieve) wijze van communiceren. Daarbij is onder meer ter sprake gekomen dat een aantal collega’s zich in gesprekken met [verweerster] onveilig hebben gevoeld. [verweerster] heeft op 16 februari 2023 in reactie op het verslag aangegeven dat zij het niet eens is met de inhoud.
2.4.
Op 19 december 2022 heeft een personeelsschouw plaatsgevonden van diverse functies, waaronder die van [verweerster]. Op 21 februari 2023 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] en [verweerster], waarin de resultaten zijn teruggekoppeld.
[naam 1] heeft aangegeven dat zij heeft geconstateerd dat de communicatie van [verweerster] en haar handelen richting collega’s, de organisatie en [naam 1] zelf niet is verbeterd en dat het tijd was dat [verweerster] zou gaan uitkijken naar een andere werkplek. [verweerster] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet op zoek is naar een andere functie, omdat zij al een hele mooie functie heeft.
2.5.
De vertrouwenspersoon van de gemeente Rotterdam heeft op 29 maart 2023 gemeld dat er (op dat moment) zes medewerkers uit het team van [verweerster] zich bij haar hebben gemeld met meldingen over een onveilige werksfeer en een angstcultuur. Nadat nog drie medewerkers zich hebben gemeld heeft de gemeente Rotterdam [verweerster] op 11 april 2023 geschorst. In totaal hebben veertien medewerkers een melding gedaan over de houding en het gedrag van [verweerster].
2.6.
[verweerster] heeft de gemeente Rotterdam op 16 mei 2023 in kort geding gedagvaard.
[verweerster] heeft daarbij gevorderd haar toe te laten tot haar werkzaamheden. Bij vonnis van
15 juni 2023 heeft de kantonrechter de gevorderde wedertewerkstelling afgewezen. [verweerster] is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan.
2.7.
De gemeente Rotterdam heeft zich op het standpunt gesteld dat [verweerster] niet meer kan terugkeren in haar functie van [functie]. Zij heeft [verweerster] gewezen op drie mogelijk passende vacatures, namelijk die van gebiedscoördinator, coordinerend beleidsadviseur en beleidsadviseur en heeft gewezen op mogelijkheden voor een outplacementtraject of een mobiliteitsdienstverband (een tijdelijke opdracht). [verweerster] is daarmee niet akkoord gegaan, omdat zij zich niet kan vinden in de voorwaarde van plaatsing in een niet-leidinggevende functie. Ook over de voorwaarden van een outplacementtraject hebben partijen geen overeenstemming kunnen bereiken.
2.8.
[verweerster] heeft op 6 oktober 2023 een e-mailbericht verzonden naar [naam 3] (gemeentesecretaris) en [naam 4] (concerndirecteur) met als onderwerp “ongekend onrecht en onmenselijke maat”. [verweerster] heeft daarmee een signaal willen geven over pesterijen en intimidatie vanuit de directie HRO. [verweerster] heeft daarbij dringend verzocht in te grijpen, niet alleen voor eigen eerherstel, maar ook om de hardnekkige angst- en pestpatronen binnen HRO te doorbreken.
2.9.
[verweerster] heeft op 3 december 2023 een e-mail verzonden naar de gemeentesecretaris en [naam 5] (wethouder) met als onderwerp “ongekend onrecht en onmenselijke maat”. [verweerster] stelt daarin onder meer dat de HRO directieleden niet integer, onrechtvaardig en onmenselijk met HR medewerkers omgaan en dat sprake is van pesterijen en intimidatie. [verweerster] heeft daarbij aangegeven dat door [naam 1] fraude is gepleegd en dat [naam 6] (afdelingshoofd) medeplichtig is. [verweerster] heeft voorts dringend verzocht een onderzoek te starten naar de directie HRO, te beginnen met [naam 1], omdat zij verantwoordelijk zou zijn voor het grootste verderf, omdat er inmiddels zeventien collega’s door haar pesterijen en intimidaties onterecht uit hun functies zijn gezet.
3. Het geschil
In het verzoek
3.1.
De gemeente Rotterdam verzoekt samengevat:
- de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden tegen de kortst mogelijke termijn;
- bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur van de periode
tussen de datum van het verzoekschrift en de datum van de beschikking;
- te bepalen dat, indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub i BW, [verweerster] geen vergoeding zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 8 BW, toekomt;
- de eventuele tegenvorderingen en/of tegenverzoeken van [verweerster] af te wijzen;
- te bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.2.
De gemeente Rotterdam heeft - samengevat weergegeven - het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
[verweerster] heeft als leidinggevende van het team HRO gezorgd voor een ongezonde werksfeer, een angstcultuur en onveilige werkomstandigheden. Door de houding en het gedrag van [verweerster] zijn individuele werknemers en de verhoudingen binnen het team verstoord. Er zijn door haar toedoen groepen tegenover elkaar komen te staan en de algemene bedrijfsvoering is in het geding gekomen. [verweerster] geeft op geen enkele wijze blijk van zelfreflectie en wijst steevast anderen als de schuldige van de situatie aan.
3.3.
Alle feiten en omstandigheden tezamen rechtvaardigen volgens de gemeente Rotterdam de conclusie dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Subsidiair stelt de gemeente Rotterdam dat sprake is van disfunctioneren in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub d BW. Meer subsidiair is sprake een combinatie van de primair en subsidiair aangevoerde ontslaggronden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub i BW, die zodanig is dat van de gemeente Rotterdam niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.4.
Herplaatsing ligt volgens de gemeente Rotterdam niet in de rede. Door de gemeente Rotterdam zijn inspanningen verricht door [verweerster] niet-leidinggevende functies aan te bieden,
Een terugkeer in een leidinggevende functie acht de gemeente Rotterdam op dit moment uitgesloten.
3.5.
[verweerster] is het niet eens met het verzoek en heeft daartoe - samengevat weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
[verweerster] stelt zich primair op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst in stand dient te blijven. [verweerster] heeft zich met hart en ziel ingezet voor haar functie en zij heeft altijd goede feedback gekregen en goede resultaten met het team behaald. De gemeente Rotterdam heeft in november 2022 plotseling ingezet op een vertrek van [verweerster]. [verweerster] is overvallen met een schorsing en zij is abrupt van haar functie gehaald. Voor zover de gemeente Rotterdam [verweerster] ongeschikt vindt voor haar functie hadden ze haar een verbetertraject moeten aanbieden. [verweerster] heeft zeventien jaar ervaring als leidinggevende en zij is in staat om haar functie als leidinggevende weer uit te voeren.
3.6.
[verweerster] stelt dat de gemeente Rotterdam niet aan haar herplaatsingsverplichting heeft voldaan. [verweerster] heeft recht op een officieel en serieus herplaatsingstraject. Zij acht enkel plaatsing in een leidinggevende functie passend.
3.7.
In het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden maakt [verweerster] aanspraak op betaling van een transitievergoeding.
In het tegenverzoek
3.8.
Het verzoek van [verweerster] strekt primair tot het veroordelen van de gemeente Rotterdam om [verweerster] in haar eigen functie toe te laten op straffe van een dwangsom en subsidiair tot het veroordelen van de gemeente Rotterdam om aan [verweerster] een passende leidinggevende functie aan te bieden op straffe van een dwangsom, met veroordeling van de gemeente Rotterdam in de kosten van het geding.
3.9.
Het verweer van de gemeente Rotterdam strekt tot afwijzing van het verzoek.
3.10.
De overige stellingen van partijen worden - voor zover van belang - bij de beoordeling betrokken.

4.De beoordeling

In het verzoek
4.1.
Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
Redelijke grond voor ontbinding
4.2.
In artikel 7:669 lid 1 BW is bepaald dat de werkgever de arbeidsovereenkomst kan opzeggen indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Die eisen gelden volgens artikel 7:671b lid 1 sub a BW ook voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter. In artikel 7:669 lid 3 BW is omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
Er is sprake van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding
4.3.
De gemeente Rotterdam heeft primair aangevoerd dat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsverhouding te laten voortduren. Gelet op de door zowel de gemeente Rotterdam als [verweerster] gegeven voorbeelden is een voldoende consistent beeld ontstaan dat partijen in ieder geval vanaf maart 2023 tegenover elkaar zijn komen te staan en dat niet kan worden ingezien hoe zij nog tot een (noodzakelijke) goede samenwerking kunnen komen.
4.4.
De gemeente Rotterdam heeft verwezen naar de door [naam 1] opgestelde samenvatting van de verklaringen van negen medewerkers uit het team van [verweerster] die in deze procedure is overgelegd. De samenvatting van de verklaringen bevat een veelheid aan concrete en gedetailleerde voorbeelden die zijn gebaseerd op de samenwerking en de contacten met [verweerster]. Het is daarom niet aannemelijk dat deze aantijgingen volledig uit de lucht gegrepen zijn om [verweerster] op valse gronden te (laten) ontslaan of om in te zetten op een beëindiging. Door de collega’s wordt onder meer melding gemaakt van een angstcultuur en onveilige werkomstandigheden. Meer in het bijzonder valt op dat collega’s hebben aangegeven dat zij niet durven zeggen wat ze denken, omdat ze daarbij worden afgekapt en daarop worden afgerekend, dat [verweerster] geen tegenspraak of kritiek duldt, dat zij “verdeel en heers” speelt en dat zij met een glimlach mensen volledig afbrandt. [verweerster] zou eerst mensen aan het huilen maken om ze vervolgens als redder te omarmen, zij spoort mensen aan om in therapie te gaan, hetgeen als onveilig wordt ervaren en [verweerster] heeft een kleine groep collega’s om haar heen verzameld die haar verafgoden en alles voor haar doen. Daarnaast volgt uit de verklaringen dat er diverse collega’s op omvallen staan en er veel stress en heel weinig werkplezier of geluk wordt ervaren. Verder is ten aanzien van de persoonlijkheid van [verweerster] aangegeven dat zij eist dat mensen zich kwetsbaar opstellen, terwijl zij dat zelf niet doet, dat zij vertrouwelijke informatie vervolgens tegen je gebruikt in een voor haar gevoelige situatie. [verweerster] is verbaal erg sterk (en “kletst je zo onder de tafel”), terwijl zij zelf op geen enkele wijze openstaat voor feedback of kritiek. Tenslotte is met betrekking tot de visie van [verweerster] aangegeven dat zij plannen van haar team blokkeert, dat zij geen idee heeft wat er allemaal mogelijk is met de expertise uit haar team, terwijl zij zichzelf presenteert als de echte strateeg en geen informatie deelt. Dit betreft serieuze kritiek op het functioneren van [verweerster].
4.5.
Uit de samenvatting van de verklaringen rijst een beeld op van een leidinggevende die een onveilige werkomgeving heeft gecreëerd als gevolg waarvan zowel de verhoudingen als de individuele medewerkers beschadigd zijn geraakt. De gemeente Rotterdam moest als goed werkgeefster de signalen onderzoeken en daarop acteren. De verklaringen worden door [verweerster] in deze procedure ook niet zozeer ontkend, maar zij heeft daarbij een andere beleving. Hoewel zij ter zitting heeft aangevoerd dat zij de mensen die hun visie hebben gegeven niet van liegen wil betichten, wijzen de reacties van [verweerster] (productie 38 bij verzoekschrift) op de verklaringen die in het hoger beroep zijn overgelegd in een andere richting. [verweerster] kwalificeert de verklaringen in termen als ‘aannames’, ‘onwaarheden’, ‘beschuldigingen’, ‘meningen’, ‘verwijten’, ‘misinformatie’, ‘verwachtingen’, ‘algemeenheden en ‘lelijkheid zonder enige vorm van bewijsvoering, feiten en eerlijkheid’, waarvan in ieder geval een deel van de mensen zou zijn aangespoord door [naam 1] om een verklaring af te leggen. Het is uiteraard haar goed recht zich te verdedigen, maar de toonzetting en de wijze waarop [verweerster] heeft gemeend dit te doen wijst op een grondige verstoring van de arbeidsverhouding.
4.6.
Voor een goede voortzetting van de arbeidsrelatie is het noodzakelijk dat [verweerster] in voldoende mate het vertrouwen heeft van zowel haar team als de directie, dat zij met haar collega’s in voldoende mate kan samenwerken en dat er wederzijds vertrouwen is.
Uit het standpunt van de gemeente Rotterdam blijkt duidelijk dat er wat haar betreft geen enkel draagvlak meer is voor een samenwerking met [verweerster] en continuering van haar dienstverband. De door [verweerster] zelf overgelegde (positieve) verklaringen van collega’s leggen onvoldoende gewicht in de schaal, te meer omdat haar nu juist wordt verweten dat zij ´verdeel en heers’ speelt. Dat [verweerster], zoals door haar is aangevoerd, altijd goed heeft gefunctioneerd, dat een gedeelte van het team haar graag ziet terugkeren en dat zij zelf staat te popelen om weer aan het werk te gaan doet aan het voorgaande ook niet af; dit brengt geen verandering in het weggevallen draagvlak. Op de vraag hoe [verweerster] een en ander voor zich ziet, antwoordde zij tijdens de mondelinge behandeling dat zij graag met haar teamleden in gesprek wil gaan, hetgeen, gelet op de ernst van de aantijgingen jegens haar als een gepasseerd station moet worden aangemerkt, en het door de gemeente Rotterdam gestelde gebrek aan zelfinzicht bevestigt. Gelet op de hiervoor onder 4.4. besproken verklaringen van haar teamleden had [verweerster] op zijn minst bij haarzelf te rade moeten gaan hoe zij zou kunnen bijdragen aan herstel van de arbeidsrelatie.
4.7.
De gemeente Rotterdam heeft zich voldoende ingespannen om de verstoorde arbeidsrelatie te herstellen en zij heeft getracht om gezamenlijk tot een oplossing te komen, maar dat moet gelet op de uiteenlopende visies als mislukt worden beschouwd. Gelet op de kritiek op het functioneren van [verweerster], en dan met name haar wijze van communicatie waarop zij eerder is aangesproken is het begrijpelijk dat de gemeente Rotterdam niet meer wilde inzetten op verbetering van het functioneren of op het herstel van vertrouwen.
4.8.
Uit het optreden van partijen tijdens de mondelinge behandeling is ook meer dan duidelijk geworden dat een ernstige vertrouwensbreuk is ontstaan. Zowel de gemeente Rotterdam als [verweerster] menen dat over en weer ongefundeerde beschuldigingen worden geuit en wat door de ene partij wordt aangevoerd wordt door de andere partij (met verwijten) weersproken. Illustratief voor het gebrek aan vertrouwen is daarnaast het feit dat [verweerster]
e-mails heeft gestuurd naar de gemeentesecretaris en de wethouder met het verzoek om in te grijpen bij HRO, te beginnen met [naam 1], terwijl de aantijgingen van [verweerster] tegen haar vooralsnog niet vast zijn komen te staan. Ook uit het feit dat [verweerster] al geruime tijd is vrijgesteld van haar werkzaamheden blijkt dat tussen partijen een impasse is ontstaan, zonder uitzicht op enige verbetering.
Conclusie
4.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen luidt de conclusie dat van de gemeente Rotterdam niet langer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
De kantonrechter ziet in dit geheel voldoende grond om te oordelen dat sprake is van een voldragen g-grond.
Herplaatsing
4.10.
Voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst is verder vereist dat [verweerster] niet binnen een redelijke termijn kan worden herplaatst in een andere passende functie (artikel 7:669 lid 1 BW). Aan die eis is in dit geval voldaan. Gelet op de ernstige en duurzame verstoring in de arbeidsrelatie ligt het niet voor de hand dat [verweerster] kan worden herplaatst in een andere leidinggevende functie en dat kan ook niet van de Gemeente Rotterdam worden verwacht.
Slotsom
4.11.
Nu sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding en herplaatsing niet in de rede ligt zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden op de g-grond. De overige door de gemeente Rotterdam aangevoerde gronden behoeven daarmee geen bespreking meer.
Rekening houdend met de opzegtermijn van twee maanden en onder aftrek van de proceduretijd wordt de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 juni 2024.
Transitievergoeding
4.12.
[verweerster] heeft in het verweerschrift onder punt 40. opgenomen dat de gemeente Rotterdam meer subsidiair, in het geval van een ontbinding de transitievergoeding moet betalen, maar zij heeft onder het petitum geen daartoe strekkend verzoek geformuleerd.
De kantonrechter begrijpt daaruit wel dat [verweerster] aanspraak maakt op toekenning van een transitievergoeding. De gemeente Rotterdam heeft ter zitting aangegeven dat zij geen verweer voert tegen een dergelijk verzoek. [verweerster] heeft dan ook recht op een transitievergoeding, omdat aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan en de arbeidsovereenkomst niet wordt ontbonden op grond van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster]. Op basis van de duur van de arbeidsovereenkomst en hoogte van het loon, inclusief 8% vakantietoeslag en 7,55% eindejaarsuitkering (percentage 2024) bedraagt de transitievergoeding € 18.862,00 bruto. Dit bedrag moet de gemeente Rotterdam aan [verweerster] betalen.
Intrekkingstermijn
4.13.
De gemeente Rotterdam krijgt geen termijn om het verzoek in te trekken (artikel 7:686a lid 6 BW).
In het tegenverzoek
4.14.
De door [verweerster] primair verzochte wedertewerkstelling in haar eigen functie zal worden afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden en sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Het is niet meer opportuun om [verweerster] voor korte tijd toe te laten tot haar werkzaamheden. De subsidiair verzochte wedertewerkstelling in een andere leidinggevende functie zal eveneens worden afgewezen, gelet op hetgeen onder 4.10 ten aanzien van de herplaatsing is overwogen.
In beide verzoeken
4.15.
Overeenkomstig het verzoek van de gemeente Rotterdam bepaalt de kantonrechter dat partijen de eigen proceskosten dragen. Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij heeft gemaakt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.16.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
In het verzoek
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst per
1 juni 2024;
5.2.
veroordeelt de Gemeente Rotterdam om aan [verweerster] een transitievergoeding van € 18.862,00 bruto te betalen;
In het tegenverzoek
5.3.
wijst het verzoek van [verweerster] (op alle onderdelen) af;
In beide verzoeken
5.4.
bepaalt dat partijen de eigen proceskosten dragen;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
829