In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de gemeente Rotterdam en [verweerster]. De gemeente Rotterdam heeft verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de g-grond, omdat er sprake zou zijn van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding. De verweerster, die sinds 1 juni 2017 in dienst was, heeft zich verzet tegen dit verzoek en heeft een tegenverzoek ingediend om haar in haar functie toe te laten. De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 28 februari 2024, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.
De gemeente Rotterdam heeft aangevoerd dat de verweerster een ongezonde werksfeer heeft gecreëerd, wat heeft geleid tot een angstcultuur en onveilige werkomstandigheden. Er zijn meerdere meldingen gedaan door medewerkers over de houding en het gedrag van de verweerster, wat heeft geleid tot haar schorsing op 11 april 2023. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de claims van de gemeente en dat er een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan. De verweerster heeft geen blijk gegeven van zelfreflectie en heeft de beschuldigingen niet adequaat kunnen weerleggen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moet worden, omdat herplaatsing niet mogelijk is en de verstoorde relatie niet te herstellen is. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 juni 2024, en de gemeente Rotterdam is verplicht om een transitievergoeding van € 18.862,00 bruto aan de verweerster te betalen. Het verzoek van de verweerster om wedertewerkstelling is afgewezen, evenals haar verzoek om een andere leidinggevende functie. Beide partijen dragen hun eigen proceskosten.