ECLI:NL:RBROT:2024:419

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
FT EA 23/984/ FT EA 23/985
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een faillissementsprocedure met betrekking tot een schuldregeling

Op 18 januari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een dwangakkoord heeft aangevraagd. Verzoeker, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast van € 106.096,46, heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn veertien schuldeisers, waarvan dertien schuldeisers instemden met het aanbod. Eén schuldeiser, die een vordering van € 51.253,15 heeft, weigerde echter in te stemmen met de regeling. Verzoeker heeft zijn schuldenlast verlaagd en heeft een regeling aangeboden die 1,76% aan de preferente en 0,88% aan de concurrente schuldeisers biedt tegen finale kwijting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden, gezien zijn financiële situatie en het feit dat hij geen betaald werk heeft.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 18 januari 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 10 oktober 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser] (hierna: [schuldeiser]);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 11 januari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw S. van Delft, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlener);
  • de heer O. Carte, werkzaam bij Aelbrecht (hierna: begeleider);
  • mevrouw W. Balgowind, werkzaam bij Fresh Start Bewindvoering (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Op 15 januari 2024 heeft de schuldhulpverlener nog aanvullende stukken omtrent de arbeidscapaciteit van verzoeker aan de rechtbank toegezonden.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift veertien schuldeisers, waarvan twee preferente en twaalf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben ten tijde van het aanbod een bedrag van € 108.252,03 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 13 juni 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 1,72% aan de preferente schuldeisers en 0,86% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Inmiddels is de schuldenlast van verzoeker lager geworden, namelijk € 106.096,46. Hierdoor is er een betaling van 1,76% aan de preferente schuldeisers en 0,88% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn WIA-uitkering met aanvullende PW-uitkering. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewind voldaan.
Dertien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 51.253,15 op verzoeker, welke 48,3% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser] te kennen gegeven dat verzoeker een voorschot op een WIA-uitkering ontvangt en tot op heden nog geen definitieve beoordeling heeft plaatsgevonden. Hierdoor is het voor [schuldeiser] onduidelijk of het aanbod het maximaal haalbare is. De inkomenspositie van verzoeker zou de komende tijd nog kunnen verbeteren. Ook komt uit de administratie van [schuldeiser] naar voren dat er geen sprake is geweest van een betalingsregeling, waardoor het voor [schuldeiser] onduidelijk is op welke wijze verzoeker zich heeft ingespannen om de schuldenlast te verminderen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 48,3%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk dertien van de veertien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het behandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. De aanvraag WIA-uitkering is op 7 september 2023 door het UWV afgewezen. Verzoeker is tegen deze beslissing in bezwaar gegaan. Verzoeker zal derhalve een PW-uitkering ontvangen die hoger is dan het voorschot WIA-uitkering. Op 15 januari 2023 heeft de rechtbank medische stukken ontvangen van de schuldhulpverlener, waaruit blijkt dat verzoeker met een meervoudige stoornis is gediagnosticeerd en het mede daarom aannemelijk is dat verzoeker niet in staat kan worden geacht om betaalde arbeid te verrichten. Voor de rechtbank is het voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.