ECLI:NL:RBROT:2024:4180

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
10-025306-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige nichtjes door verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn twee minderjarige nichtjes, van 14 en 17 jaar oud. De verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd, waaronder het betasten van de borsten en het geslachtsdeel van een van de slachtoffers, en het dwingen van beide slachtoffers om zijn geslachtsdeel aan te raken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en de verplichting tot ambulante behandeling.

De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de benadeelde partij 1 een schadevergoeding van € 1.550,00 en benadeelde partij 2 een schadevergoeding van € 1.500,00 toegewezen kreeg, met toepassing van de wettelijke rente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de ontkenning van de verdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en heeft de strafmaat bepaald op basis van vergelijkbare zaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-025306-23
Datum uitspraak: 2 april 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadsvrouw mr. I. Saey, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het onderdeel ‘(blote)’ in het tenlastegelegde onder feit 2;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 22 maart 2023 en eveneens als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de beide slachtoffers.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring. De verdachte ontkent de ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd. Met betrekking tot feit 1 geldt daarbij dat alleen [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte aan haar borsten en haar vagina heeft gezeten, zodat voor deze gedragingen ook het wettig bewijs ontbreekt. De verdachte moet daarom voor beide feiten worden vrijgesproken.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn nichtjes [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De eerst op zitting door de verdachte afgelegde verklaring dat hij die avond door teveel drank een ‘black-out’ had en zijn nichtjes onbetrouwbare verklaringen hebben afgelegd omdat ze geld van hem willen, vindt de rechtbank niet aannemelijk. Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die de rechtbank doen twijfelen aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Dat alleen [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte haar borsten en vagina heeft aangeraakt, maakt voorgaand oordeel niet anders. De verklaring van [slachtoffer 1] vindt namelijk voldoende steun in de verklaring van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] verklaart dat toen ze die avond terugkwam vanuit de keuken in de woonkamer (waar de verdachte en haar zusje [slachtoffer 1] nog zaten) zag dat er iets niet klopte en dat zij daarnaar vroeg. Uit beide verklaringen blijkt dat de verdachte daarop toegeeft dat hij [slachtoffer 1] haar hand had gepakt en deze naar zijn geslachtsdeel had gebracht. Daarbij komt dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gedetailleerd en consistent zijn en elkaar ook onderling op cruciale punten ondersteunen. Zowel in de eerste verklaringen tegenover de politie enkele uren na het incident als in de verklaringen die zij maanden na het incident hebben afgelegd verklaren zij op gelijke wijze over het ontuchtige handelen van de verdachte. De verklaringen vinden bovendien steun in de WhatsAppberichten die de verdachte diezelfde avond naar [slachtoffer 2] heeft gestuurd, kort nadat zij en [slachtoffer 1] de woning van de verdachte hadden verlaten. In deze berichten zegt de verdachte dat hij zich heeft laten gaan door de drank, dat hij geen remmingen heeft, dat hij spijt heeft en dat ze niks moeten zeggen omdat hij anders in problemen komt. Uit de chatberichten blijkt dat de verdachte zich bewust was van de strafbaarheid van zijn handelen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende (steun)bewijs bevat voor de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde ontuchtige handelingen. Op basis van de beschikbare verklaringen kan niet worden vastgesteld dat de verdachte zijn geslachtsdeel had ontbloot toen hij de hand van [slachtoffer 2] hier naartoe bracht, zodat hij onder feit 2 van dit bestanddeel partieel zal worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 25 december 2021 te Rotterdam, met [slachtoffer 1] , geboren op
[geboortedatum 2]2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- de hand van die [slachtoffer 1] op zijn broek boven op zijn geslachtsdeel heeft gelegd en
- de borsten van die [slachtoffer 1] heeft betast en
- zijn handen tussen de benen van die [slachtoffer 1] heeft gedaan waarbij hij tegen haar vagina
aankwam;
2
hij op 25 december 2021 te Rotterdam, door een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, een en ander hierin bestaande, dat verdachte onverhoeds
- de hand van die [slachtoffer 2] naar zijn geslachtdeel heeft gebracht;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;

2.feitelijke aanranding van de eerbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn twee minderjarige nichtjes van (destijds) 14 en 17 jaar oud. Dergelijke ontuchtige handelingen zijn vaak zeer traumatisch voor de slachtoffers, zeker wanneer deze feiten worden begaan door een familielid. Uit het dossier en de schriftelijke slachtofferverklaring die namens [slachtoffer 2] op zitting is voorgelezen, blijkt ook dat de slachtoffers erg veel last hebben (gehad) van het handelen van de verdachte. Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van zijn nichtjes geschonden, waarbij hij kennelijk slechts oog heeft gehad voor het bevredigen van zijn eigen seksuele behoeftes. De rechtbank rekent dit alles de verdachte aan en acht bij de straftoemeting ook van belang dat hij hiermee is doorgegaan nadat hij door het oudste slachtoffer feitelijk was betrapt op het plegen van ontuchtige handelingen met haar jongere zus. De verdachte heeft op geen enkel moment enige verantwoordelijkheid getoond voor zijn handelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 maart 2023, gezien dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 maart 2023. De verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan de totstandkoming van het rapport. De reclassering adviseert op basis van het dossier een (deels) voorwaardelijke straf, met daaraan verbonden een meldplicht bij de reclassering en de voorwaarde om mee te werken aan ambulante behandeling.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. Naar het oordeel van de rechtbank zou dit geen recht doen aan de ernst van de feiten, mede gelet op de hiervoor besproken proceshouding van de verdachte. Vanwege de ouderdom van de bewezen feiten, zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf opleggen dan is gevorderd door de officier van justitie.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan door de officier van justitie is gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de verdachte een contactverbod op te leggen met de beide slachtoffers, omdat de verdachte al langere tijd geen contact meer heeft met zijn nichtjes en zij ook niet om een contactverbod hebben verzocht. Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , bijgestaan door hun raadsman mr. M.A. Oosterveen, ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een vergoeding van € 79,03 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een vergoeding van € 2.500,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de volledige toewijzing van beide vorderingen met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt tot matiging van de vorderingen en stelt zich op het standpunt dat de reiskosten die door [benadeelde partij 1] zijn gevorderd voor het reizen van en naar het politiebureau voor het afleggen van verklaringen volgens vaste rechtspraak niet in aanmerking komen voor vergoeding.
8.3.
Beoordeling
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De aard en de ernst van het bewezenverklaarde ontuchtig handelen brengen mee dat de nadelige gevolgen voor [benadeelde partij 2] zozeer voor de hand liggen, dat reeds daarom een aantasting in de persoon van de benadeelde partij kan worden aangenomen. De immateriële schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 december 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Omdat de kosten voor het reizen van en naar het politiebureau voor het afleggen van een verklaring niet in aanmerking komen voor vergoeding en op zitting is gebleken dat de benadeelde partij minder dan de gestelde vijftien keer behandelafspraken had met haar psycholoog, zullen de totale reiskosten naar billijkheid worden geschat op € 50,00.
De aard en de ernst van de bewezenverklaarde aanranding brengen mee dat de nadelige gevolgen voor [benadeelde partij 1] zozeer voor de hand liggen, dat reeds daarom een aantasting in de persoon van de benadeelde partij kan worden aangenomen. De immateriële schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 december 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 2] een schadevergoeding betalen van € 1.500,00 en de benadeelde partij [benadeelde partij 1] een schadevergoeding betalen van € 1.550,00. Beide schadevergoedingen worden vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt in beide gevallen oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 246 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
veroordeelde meldt zich binnen de hem opgelegde termijn bij Reclassering Nederland te Rotterdam en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
veroordeelde laat zijn gedrag nader duiden en behandelen door polikliniek De Waag of ambulant behandelcentrum Fivoor te Rotterdam, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Deze behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt en veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] , te betalen een bedrag van
€ 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] te betalen
€ 1.500,00(hoofdsom,
zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
25 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , te betalen een bedrag van
€ 1.550,00 (zegge: vijftienhonderdvijftig euro), bestaande uit € 50,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen
€1.550,00(hoofdsom,
zegge: vijftienhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.550,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
25 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.B. Plomp, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Westhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 19 maart 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op 25 december 2021 te Rotterdam,
met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2006, die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- de hand van die [slachtoffer 1] op zijn broek boven op zijn geslachtsdeel heeft gelegd
en/of
- de borsten van die [slachtoffer 1] heeft betast en/of
- zijn handen tussen de benen van die [slachtoffer 1] heeft gedaan waarbij hij tegen
haar vagina aankwam;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 25 december 2021 te Rotterdam,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, een en ander hierin bestaande, dat verdachte onverhoeds
- de hand van die [slachtoffer 2] naar zijn (blote) geslachtdeel heeft gebracht.
( art 246 Wetboek van Strafrecht )