ECLI:NL:RBROT:2024:4178

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
10833339
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een kredietovereenkomst en verjaringseisen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen ING Bank N.V. en een gedaagde die zelf procedeert. De zaak betreft een vordering tot nakoming van een kredietovereenkomst die in april 2013 is gesloten. De gedaagde, destijds handelend onder de naam '[handelsnaam]', heeft een zakelijke kredietovereenkomst met ING afgesloten met een kredietlimiet van € 20.000,-. ING heeft de overeenkomst beëindigd omdat de gedaagde de schuld boven de kredietlimiet heeft laten oplopen. ING vordert nu dat de gedaagde € 12.500,00 terugbetaalt, vermeerderd met rente en kosten.

De gedaagde betwist de vordering niet, maar voert aan dat deze is verjaard. De kantonrechter oordeelt echter dat de vordering niet is verjaard. De verjaringstermijn voor een vordering tot nakoming bedraagt vijf jaar, maar deze termijn is door ING tijdig gestuit. De kantonrechter stelt vast dat de gedaagde op verschillende momenten is gesommeerd om te betalen, en dat de verjaringstermijn daardoor opnieuw is gaan lopen. De gedaagde moet het bedrag van € 12.500,00 aan ING betalen, evenals de wettelijke rente en de proceskosten, die in totaal zijn begroot op € 1.601,48.

Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat ING het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat. De kantonrechter heeft al het andere afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10833339 CV EXPL23-32782
datum uitspraak: 10 mei 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
ING Bank N.V.,
vestigingsplaats: Amsterdam,
eiser,
gemachtigde: Vesting Finance,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ING’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 4 december 2023, met bijlagen;
  • het antwoord.
1.2.
Op 28 maart 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • namens de gemachtigde van ING: [naam]
  • [gedaagde] in persoon.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
In april 2013 heeft [gedaagde] – toen nog handelend onder de naam ‘[handelsnaam]’ – met ING een zakelijke kredietovereenkomst met een kredietlimiet van € 20.000,- gesloten. Omdat [gedaagde] de schuld heeft laten oplopen tot boven de toegestane kredietlimiet, heeft ING de kredietovereenkomst beëindigd. ING wil in deze zaak dat [gedaagde] een deel van de openstaande schuld, namelijk € 12.500,00 terugbetaalt met rente en kosten.
2.2.
[gedaagde] betwist niet dat hij verplicht is dit bedrag terug te betalen, maar voert als verweer dat de vordering inmiddels is verjaard. De kantonrechter beslist dat [gedaagde] € 12.500,00 plus rente en proceskosten moet betalen.
Bevoegdheid van de kantonrechter
2.3.
De kantonrechter is bevoegd om deze zaak te behandelen. De kantonrechter is bevoegd als de eis niet meer is dan € 25.000,00 en de zaak niet gaat over een onderwerp dat altijd door de kantonrechter moet worden behandeld. Weliswaar is de totale vordering volgens ING meer dan € 35.000,00, maar zij doet afstand van het bedrag boven de € 25.000,00. Daardoor is de kantonrechter bevoegd.
[gedaagde] moet € 12.500,- terugbetalen
2.4.
[gedaagde] moet € 12.500,00 aan ING betalen. [gedaagde] erkent dat hij met de ING een kredietovereenkomst heeft gesloten en betwist niet dat hij op grond van die overeenkomst zijn openstaande schuld aan ING moet terugbetalen. Ook de hoogte van de openstaande schuld heeft [gedaagde] niet betwist. Anders dan [gedaagde] heeft gesteld is de vordering niet verjaard; waarom dat zo is zal hierna worden uitgelegd.
2.5.
ING heeft haar eis beperkt tot € 12.500,-. [gedaagde] moet daarom dit bedrag aan ING betalen. Voor het resterende bedrag van € 12.500,- aan hoofdsom kan ING eventueel nog een nieuwe procedure beginnen.
De vordering is niet verjaard
2.6.
Het beroep van [gedaagde] op verjaring gaat niet op. Het tegenweer van ING dat de verjaring is gestuit, slaagt namelijk. Een vordering tot nakoming verjaart vijf jaar na de dag waarop de vordering opeisbaar is geworden. Die termijn gaat bij stuiting steeds opnieuw lopen. De vordering van ING is opeisbaar geworden op 13 januari 2014. ING heeft op die datum [gedaagde] per brief meegedeeld dat zij de kredietfaciliteit per direct opzegt en dat zij terugbetaling eist van de openstaande schuld. De verjaringstermijn is dus aangevangen op de dag na die brief, 14 januari 2014.
2.7.
Hoewel de dagvaarding niet binnen vijf jaar na 14 januari 2014 is uitgebracht, is de vordering toch niet verjaard. De verjaringstermijn is namelijk steeds opnieuw gaan lopen doordat ING deze tijdig heeft gestuit. Op 10 april 2014, 14 december 2016 en 4 mei 2021 heeft ING door de deurwaarder een exploot laten uitbrengen aan [gedaagde]. Daarin is hij gesommeerd om te betalen. [gedaagde] heeft niet weersproken dat hij 10 april 2014 en 4 mei 2021 stond ingeschreven en woonde op de adressen die staan vermeld in de exploten die op die data zijn uitgebracht. Uit de exploten blijkt dat de deurwaarder deze exploten op die adressen heeft achtergelaten. [gedaagde] betwist dat hij die exploten heeft ontvangen, maar heeft die betwisting verder niet onderbouwd. Daarom staat vast dat [gedaagde] de exploten heeft ontvangen. Het sommatie exploot van 14 december 2016 is openbaar betekend. ING heeft onweersproken gesteld dat van [gedaagde] toen geen woon- of verblijfadres bekend was. Daarom heeft ING het exploot laten betekenen aan het openbaar ministerie en het gepubliceerd in de Staatscourant. De verjaring van de vordering van ING is daarmee op de juiste wijze gestuit. Dat [gedaagde] op dat moment niet stond ingeschreven in de BRP, er daardoor geen exploot kon worden uitgebracht aan zijn woon- of verblijfplaats en hij daardoor (zoals hij stelt) geen kennis heeft genomen van die stuiting, ligt in zijn risicosfeer. Door de hiervoor genoemde sommaties loopt de verjaringstermijn pas af op 5 mei 2026. ING heeft [gedaagde] op 4 december 2023 gedagvaard. Dat is binnen de termijn van vijf jaar en dus op tijd.
[gedaagde] moet de rente betalen
2.8.
De rente wordt toegewezen, omdat ING genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.9.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van ING op € 130,48 aan dagvaardingskosten, € 514,00 aan griffierecht, € 812,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 406,00) en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.601,48. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat ING dat eist en [gedaagde] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan ING te betalen € 12.500,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 12.500,00 vanaf 4 december 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van ING worden begroot op € 1.601,48;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
53955