ECLI:NL:RBROT:2024:4176

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
10-027692-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van taxichauffeur voor aanranding van een lichamelijk en geestelijk gehandicapte man tijdens WMO-vervoer

Op 2 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een taxichauffeur die is veroordeeld voor het aanranding van een lichamelijk en geestelijk gehandicapte man. De aanrandingen vonden plaats op drie verschillende momenten tijdens het vervoer van het slachtoffer, die afhankelijk was van WMO-vervoer. De verdachte heeft tijdens deze ritten seksuele handelingen verricht, waaronder het betasten en knijpen in de penis van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als chauffeur en dat er sprake was van dwang, gezien de kwetsbaarheid van het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 64 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 150 uren. Daarnaast werd een contactverbod met het slachtoffer opgelegd en werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 2.500,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere goede gedrag en het succesvol doorlopen van een behandeltraject.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-027692-22
Datum uitspraak: 2 april 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te Aruba op [geboortedatum 1],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres],
raadsman mr. R.V. Paniagua, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]).

4.Waardering van het bewijs

4.1.1.
Standpunt verdediging
Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring in beide ten laste gelegde varianten. De verdachte moet in ieder geval worden vrijgesproken van de onderdelen van de tenlastelegging die zien op het aftrekken en/of knijpen in de blote penis van [slachtoffer]. De verdachte ontkent deze handelingen te hebben gepleegd en de aangever heeft hierover pas op een later moment voor het eerst verklaard. Met betrekking tot door de verdachte erkende seksuele handelingen is niet gebleken dat [slachtoffer] enige vorm van verzet heeft getoond, waardoor geen sprake is geweest van dwang. De verdachte was ook niet op de hoogte van het gegeven dat [slachtoffer] verstandelijk beperkt is, waardoor ook niet kan worden vastgesteld dat de verdachte ten minste welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] de seksuele handelingen tegen zijn wil heeft geduld. Om deze redenen moet vrijspraak volgen.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte werkte in de ten laste gelegde periode als chauffeur bij een bedrijf, dat zich onder meer richt op speciaal vervoer van mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking (WMO-vervoer). In deze periode vervoerde hij ook de 45-jarige, lichamelijk en verstandelijk beperkte cliënt, [slachtoffer], heen en terug van zijn woonvoorziening in [plaats 1] naar zijn dagbesteding op een geitenboerderij in [plaats 2]. De verdachte heeft verklaard dat hij tijdens drie van deze ritten seksuele handelingen heeft verricht bij [slachtoffer], terwijl deze naast hem zat op de bijrijdersplaats voorin de taxibus. Daarbij heeft hij volgens zijn verklaring zijn hand in de schaamstreek op de broek van [slachtoffer] gelegd, heeft hij over zijn beklede penis gewreven en heeft hij daarin geknepen. Anders dan de verdachte heeft verklaard, acht de rechtbank op basis van de bevindingen in het dossier bewezen dat de verdachte ook in de blote penis van de aangever heeft geknepen en deze heeft afgetrokken. In een aantekening uit het dossier van [slachtoffer] is door een begeleider al op 13 december 2021 genoteerd dat [slachtoffer] tijdens een gesprek over de gebeurtenissen in de taxi voordeed wat er was gebeurd en daarbij zijn hand in zijn broek stak en zijn geslachtsdeel vastpakte. [slachtoffer] herhaalde dit bij de voorbereiding van het studioverhoor op 20 januari 2022 en verklaarde daarbij – en later opnieuw tijdens het studioverhoor en bij de rechter-commissaris – ook expliciet dat de verdachte zijn piemel heeft aangeraakt. [slachtoffer] heeft dus consistent en niet pas op een later moment verklaard over het handelen van de verdachte en heeft daarbij het handelen op meerdere momenten voorgedaan. De rechtbank ziet op basis van het gevoerde verweer geen aanleiding om de betrouwbaarheid van zijn verklaring in twijfel te trekken.
Is er sprake geweest van dwang?
Voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde is bepalend of de verdachte de bewezen seksuele handelingen onder dwang heeft gepleegd. De verdachte heeft verklaard dat hij een chauffeur was voor kwetsbare mensen. Uit het dossier blijkt dat bij [slachtoffer] sprake is van een verstandelijke beperking, waarbij zijn ontwikkelingsleeftijd op verschillende onderdelen van zijn functioneren varieert van ongeveer 4 tot iets meer dan 10 jaar. De verbalisant bij het studioverhoor van 22 januari 2022 zag in zijn manier van spreken, op basis van de uiterlijke kenmerken en de gedragingen duidelijke aanwijzingen voor een verstandelijke beperking. Als beroepschauffeur in het WMO-vervoer had verdachte ook een bijzondere zorgplicht en had hij erop bedacht moeten zijn dat hij in aanraking kon komen met psychisch kwetsbare personen. Ook de omstandigheden rondom het vervoer (begeleide woonvoorziening, werkzaamheden op een geitenboerderij) vormden aanwijzingen daartoe. De verdachte heeft ten aanzien van [slachtoffer] op geen enkele manier navraag of onderzoek gedaan naar de aard en ernst van zijn (psychische) beperkingen.
De verdachte heeft verklaard dat hij het initiatief tot de seksuele handelingen heeft genomen, maar dat [slachtoffer] hiermee heeft ingestemd door – in reactie op een opmerking van de verdachte – te bevestigen dat hij de verdachte ook leuk vond en door desgevraagd te zeggen dat hij het goed vond dat de verdachte zijn hand op zijn kruis legde. [slachtoffer] heeft ontkend dat hij de verdachte toestemming zou hebben gegeven voor het plegen van seksuele handelingen en heeft verklaard dat hij de hand van de verdachte juist meermalen heeft weggeduwd en daarbij zou hebben gezegd dat hij het niet wilde.
De rechtbank ziet in de reactie van [slachtoffer] tegenover meerdere begeleiders geen aanleiding om te twijfelen aan zijn verklaring dat hij niet heeft ingestemd met de door de verdachte gepleegde seksuele handelingen. Ook als de rechtbank de verklaring van de verdachte zou volgen, is zij echter van oordeel dat sprake was van dwang. De vraag aan [slachtoffer] of hij het goed vond wat de verdachte deed, was in dit geval volstrekt onvoldoende om te mogen uitgaan van zijn instemming hiermee. De verdachte bevond zich ten opzichte van [slachtoffer] in een psychische, fysieke en emotionele machtspositie en had onder de hiervoor geschetste omstandigheden meer onderzoek moeten doen. De verdachte heeft nagelaten om aan [slachtoffer] vragen te stellen waaruit ondubbelzinnig zou kunnen blijken dat hij begreep wat de verdachte met hem wilde doen en ook instemde met dit handelen. Uit het gedrag of de uitlatingen van de lichamelijk en verstandelijk beperkte [slachtoffer] kon en mocht de verdachte niet afleiden dat hij instemde met de bewezen seksuele handelingen. Doordat [slachtoffer] bovendien afhankelijk was van het vervoer door de verdachte als bestuurder van de bus, kon hij letterlijk en figuurlijk bovendien geen kant op en heeft de verdachte misbruik gemaakt van zijn positie. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] de seksuele handelingen tegen zijn wil heeft geduld.
4.1.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever door middel van andere feitelijkheden heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 1 september 2021 t/m 10 december 2021 te [plaats 1] en/of [plaats 2], in elk geval in Nederland, door andere feitelijkheden iemand, te weten [slachtoffer] – die lichamelijk en verstandelijk gehandicapt is – terwijl hij, verdachte, en die [slachtoffer] in een taxibusje reden en/of zaten, heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, namelijk het (telkens)
- betasten van/knijpen in en wrijven over de beklede penis, althans het kruis van die [slachtoffer] en
- aftrekken van en knijpen in de blote penis van die [slachtoffer]
de andere feitelijkheden hebben bestaan uit het
- onverhoeds en/of onverwachts uitvoeren van die ontuchtige handelingen bij die [slachtoffer] en
- uitvoeren van voornoemde handelingen tijdens een taxirit en op het moment dat hij, verdachte, doende was de taxi te besturen en
- aanwenden van zijn, verdachtes, psychische en fysieke overwicht jegens die (lichamelijk en verstandelijk gehandicapte) [slachtoffer] en
- misbruik maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht in zijn hoedanigheid van taxichauffeur van die (lichamelijk en geestelijke gehandicapte) [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft als chauffeur op drie verschillende momenten onder dwang ontuchtige handelingen gepleegd bij een lichamelijk en verstandelijk beperkte man die hij heeft vervoerd. De verdachte heeft als beroepschauffeur in het WMO-vervoer misbruik gemaakt van zijn positie. De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Algemeen bekend is dat slachtoffers dergelijke ontuchtige handelingen vaak als traumatisch, vernederend en beangstigend ervaren en dat zij nog lang last kunnen hebben van de psychische gevolgen. Ook in de onderhavige zaak is de impact voor het slachtoffer groot, zoals onder meer blijkt uit de mededelingen van zijn raadsman ter zitting en de daarbij overgelegde schriftelijke stukken. De rechtbank rekent de verdachte deze gedragingen ernstig aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 november 2022 gezien dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 februari 2024. Het rapport betreft een voortgangsverslag van het reclasseringstoezicht in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Het rapport houdt, kortgezegd, in dat de verdachte op alle leefgebieden zijn leven goed op orde heeft. De verdachte heeft zich in de afgelopen twee jaar aan alle voorwaarden gehouden en heeft ook met succes een behandeltraject bij de forensische polikliniek van Kairos afgerond. Hierdoor heeft hij volgens de reclassering voldoende inzicht in zijn delictgedrag gekregen, zodat geen toegevoegde waarde meer wordt gezien bij het voortzetten van het reclasseringstoezicht in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 31 januari 2022, omdat op deze datum de verdachte is aangehouden en het eerste verhoor heeft plaatsgevonden.
Tot aan dit vonnis is een periode van meer dan twee jaar verstreken. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaren. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden. Me deze overschrijding zal rekening worden gehouden in de strafmodaliteit.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de verdachte het behandeltraject in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis volgens de reclassering met succes heeft doorlopen en hij tot op zekere hoogte verantwoordelijkheid heeft getoond voor zijn handelen. Zoals gesignaleerd is daarnaast ook sprake van een schending van de redelijke termijn. Om deze redenen zal de rechtbank de officier van justitie niet geheel volgen in de eis. De rechtbank zal een taakstraf opleggen, in combinatie met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Door de officier van justitie is verzocht om, conform de wens van het slachtoffer, een contactverbod met [slachtoffer] als bijzondere voorwaarde op te leggen. De rechtbank ziet hier, mede gelet op de aard van het delict, voldoende reden toe en zal aan het voorwaardelijk strafdeel als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] verbinden voor de gehele proeftijd of zoveel korter als het openbaar ministerie nodig vindt.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij], bijgestaan door mrs. N. Stolk en M. Moeskops ter zake van het ten laste gelegde. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,00 aan immateriële schade. Verzocht is de vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich, in verband met de bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
Subsidiair is aangevoerd dat de vordering gematigd moet worden, omdat de strafprocedure onvoldoende ruimte biedt om vast te stellen welk deel van het psychisch letsel in direct causaal verband staat met het handelen van de verdachte. Vanwege de verstandelijke beperkingen van [benadeelde partij] en door eerder seksueel misbruik zou nader onderzoek naar de aansprakelijkheid van de verdachte leiden tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure. Verzocht wordt om de schadevordering toe te wijzen tot een bedrag van € 1.000,00 en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde partij] als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden. De aantasting van de persoon en de nadelige gevolgen voor de benadeelde liggen voor de hand gelet op de aard en de ernst van het handelen van de verdachte. Er is dan ook sprake van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, ook zonder dat is komen vast te staan dat daardoor in juridische zin geestelijk letsel is ontstaan.
De schade ten gevolge van het bewezen strafbare feit zal door de rechtbank naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,00. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 september 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Voor het overige wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 64 dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 60 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] te [plaats 1], gedurende de gehele proeftijd, of zoveel korter als het Openbaar Ministerie verantwoord vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 150 uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij] te betalen een bedrag van
€ 2.500,00 (zegge: vijfentwintighonderd euro), bestaande uit € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 2.500,00(hoofdsom,
zegge: vijfentwintighonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van €2.500,00,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.L. van Mulbregt voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en G.B. Plomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Westhof griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 2 april 2024.
De oudste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op één of meer tijdstippen
in of omstreeks de periode van 01 september 2021 t/m 10 december 2021 te
[plaats 1] en/of [plaats 2], in elk geval in Nederland,
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld
en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [slachtoffer]
– die lichamelijk en verstandelijk gehandicapt is – terwijl hij,
verdachte, en die [slachtoffer]
in een taxibusje reden en/of zaten, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden
van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk het (telkens)
- betasten van/knijpen in/wrijven over de beklede penis, althans het kruis
van die [slachtoffer] en/of
- aftrekken van en/of knijpen in de blote penis van die [slachtoffer]
het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld
en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het
- onverhoeds en/of onverwachts uitvoeren van die ontuchtige handelingen bij
die [slachtoffer] en/of
- uitvoeren van voornoemde handelingen tijdens een taxirit en op het moment
dat hij, verdachte, doende was de taxi te besturen en/of
- aanwenden van zijn, verdachtes, psychische en/of fysieke overwicht jegens
die (lichamelijk en verstandelijk gehandicapte) [slachtoffer] en/of
- misbruik maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht in
zijn hoedanigheid van taxichauffeur van die (lichamelijk en geestelijke
gehandicapte) [slachtoffer];
( art 246 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op één of meer tijdstippen
in of omstreeks de periode van 01 september 2021 t/m 10 december 2021 te
[plaats 1] en/of [plaats 2], in elk geval in Nederland,
met [slachtoffer], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] aan
een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening en/of
verstandelijke handicap leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat
was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te
bieden, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het
(telkens)
- betasten van/knijpen in/wrijven over de beklede penis, althans het kruis
van die [slachtoffer] en/of
- aftrekken van en/of knijpen in de blote penis van die [slachtoffer];
( art 247 Wetboek van Strafrecht )