ECLI:NL:RBROT:2024:4165

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
C/10/636980 / HA ZA 22-342
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na bewijslevering in civiele zaak tussen H.O.D.N. [handelsnaam] en Stichting Restschuld Eerlijk Delen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft de rechtbank op 24 april 2024 een eindvonnis gewezen na bewijslevering. De eiser, H.O.D.N. [handelsnaam], heeft in conventie een gedeeltelijke toewijzing van de hoofdsom gekregen, evenals de toewijzing van wettelijke handelsrente. De vordering in reconventie van de gedaagde, Stichting Restschuld Eerlijk Delen (RED), is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in de periode van april tot en met augustus 2018 werkzaamheden heeft verricht voor RED, waarvoor hij recht heeft op een vergoeding van € 28.500,00 inclusief btw. Dit bedrag is gebaseerd op het bewijs dat de eiser heeft geleverd, waaronder getuigenverklaringen en documentatie van de verrichte werkzaamheden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gevorderde wettelijke handelsrente toewijsbaar is vanaf 1 november 2018. De vordering voor buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gemaakte kosten. De rechtbank heeft verder bepaald dat RED de proceskosten van de eiser moet vergoeden, zowel in conventie als in reconventie. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/636980 / HA ZA 22-342
Vonnis van 24 april 2024
in de zaak van
[eiser], H.O.D.N. [handelsnaam],
woonplaats: Apeldoorn,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. D.B. Dubach,
tegen
STICHTING RESTSCHULD EERLIJK DELEN,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. F.E. Boonstra.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘RED’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 januari 2023 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte uitlaten bewijslevering van [eiser];
  • de akte overlegging producties van [eiser], met producties;
  • het proces-verbaal van het op 30 mei 2023 gehouden getuigenverhoor aan de kant van [eiser];
  • de conclusie na enquête tevens akte wijziging nummering producties aan de kant van [eiser];
  • de conclusie van antwoord na enquête aan de kant van RED;
  • het op 21 juni 2023 op verzoek van RED opgemaakte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 november 2022.
1.2.
Na afloop van het getuigenverhoor op 30 mei 2023 heeft [eiser] afgezien van het laten horen van hemzelf als getuige, terwijl RED heeft gezegd dat zij in contra-enquête getuigen wil laten horen. Het getuigenverhoor in contra-enquête is gepland op 5 oktober 2023. RED heeft in een B16-formulier van 15 september 2023 echter laten weten alsnog af te zien van het horen van getuigen. Vervolgens is de zaak naar de rol verwezen voor het indienen van conclusies na getuigenverhoor. Beide partijen hebben hiervan gebruik gemaakt (zie onder “De procedure”). [eiser] heeft hierna nog verzocht om nog een conclusie van repliek na getuigenverhoor te mogen indienen, terwijl RED heeft verzocht om vonnis te wijzen. De rechtbank heeft besloten om vonnis te wijzen, omdat het verzoek van [eiser] om nog een conclusie van repliek na getuigenverhoor te mogen indienen niet was onderbouwd en zij geen aanleiding zag het verzoek toe te staan.
1.3.
Ten slotte is de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie
Het tussenvonnis van 25 januari 2023 en de bewijslevering
2.1.
In het tussenvonnis is [eiser] in conventie toegelaten te bewijzen (i) dat hij in de periode van april tot en met augustus 2018 werkzaamheden heeft verricht uit hoofde van zijn overeenkomst van opdracht met RED, (ii) welke werkzaamheden dit zijn geweest en (iii) hoeveel uur hiermee gemoeid is geweest. [eiser] heeft vervolgens drie producties ingediend (aanvankelijk abusievelijk genummerd 5 tot en met 7, maar uiteindelijk genummerd 16 tot en met 18) en twee getuigen laten horen om het bewijs te leveren.
[eiser] heeft het bewijs geleverd
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] met die producties en de verklaringen van de twee getuigen het bewijs heeft geleverd (i) dat hij in de periode van april tot en met augustus 2018 werkzaamheden heeft verricht uit hoofde van zijn overeenkomst van opdracht met RED, (ii) welke werkzaamheden dat zijn geweest en (iii) dat daar in die periode gemiddeld veertig uur per week mee gemoeid is geweest. De rechtbank legt dit als volgt uit.
2.3.
In de eerste plaats heeft [eiser] als productie 16 een overzicht ingediend, waarin [eiser] voor de periode van 1 april 2018 tot en met 31 augustus 2018 gedetailleerd uiteengezet heeft welke werkzaamheden hij precies op welke dag en op welk tijdstip voor RED heeft uitgevoerd. [eiser] heeft dat overzicht vervolgens onderbouwd door als productie 17 een meer dan vuistdikke stapel gespreksverslagen, notulen, e-mails, WhatsApp-berichten, visitekaartjes en andere documenten in te dienen, die betrekking hebben op de werkzaamheden die [eiser] voor RED in de genoemde periode heeft verricht. Als productie 18 heeft [eiser] bovendien – onder meer – de functies genoemd van de personen die in zijn overzicht staan vermeld.
2.4.
Verder heeft de getuige [naam 1] (‘[naam 1]’), destijds interim-bestuurder bij ECR in de periode 30 april tot en met 15 september 2018, sterk samengevat weergegeven en voor zover van belang, verklaard dat: (1) [eiser] door [naam 2] (bestuurder van RED, hierna: ‘[naam 2]’) aan [naam 1] is voorgesteld als zijn secretaris, (2) [eiser] tot juli 2018 altijd bij het directieoverleg op maandag was, daar de agenda voor opstelde en daar de notulen van bijhield, (3) [eiser] bij een overleg op 23 mei 2018 met banken en verzekeraars aanwezig was, (4) [naam 1] het idee had dat [eiser] de rechterhand van [naam 2] was en alles regelde, (5) [naam 1] [eiser] bij ECR in Utrecht heeft gezien, (6) [eiser] vaak op pad was met [naam 2], (7) [naam 1] [eiser] in ieder geval in april en mei 2018 wel eens tegenkwam, (8) [eiser] ook werkzaamheden bij de technische dienst uitvoerde en dat [naam 2] hem heeft meegevraagd naar de locatie Groot Stokkert omdat daar een lekkage was, (9) [naam 1] [eiser] heeft gesproken in juni 2018, (10) [eiser] in juni 2018 door [naam 2] naar een aantal locaties is gestuurd voor technische werkzaamheden en (11) iedereen die op de locaties werkte [eiser] goed kende.
2.5.
Tot slot heeft de getuige [naam 3] (‘[naam 3]’), destijds vanaf augustus 2017 als HR-manager in dienst bij ECR, sterk samengevat weergegeven en voor zover van belang, verklaard dat: (1) [eiser] in de herinnering van [naam 3] een secretariaatsfunctie vervulde, (2) als je contact met [naam 2] wilde, dit voor het overgrote deel via [eiser] verliep, (3) [naam 3] in het kader van een lekkage op de locatie Groot Stokkert in april, mei of juni 2018 contact had met [eiser], (4) [naam 3] in de periode van april 2018 tot en met juli / augustus 2018 contacten met [eiser] had, (5) [eiser] vanuit de technische dienst betrokken was bij een bungalowpark in Old Heino en dat [naam 3] in dat kader gedurende april 2018 tot en met juli / augustus 2018 ongeveer tweewekelijks contact met [eiser] had, (6) [naam 3] niet durft te zeggen hoeveel uren [eiser] werkte voor ECR, maar dat [eiser] altijd bereikbaar was en dat [naam 3] in de periode van de lekkage op de locatie Groot Stokkert (ongeveer drie maanden) veel contact met [eiser] heeft gehad, (7) [naam 3] [eiser] in maart / april 2018 ongeveer één keer per week of twee weken zag en in de periode vanaf mei 2018 vaker (niet dagelijks, maar wel frequent), (8) [eiser] wel eens juridisch advies voor [naam 3] heeft geproduceerd of conceptbrieven heeft gestuurd die [naam 3] kon gebruiken en (9) [naam 3] het idee had dat [eiser] in de periode van maart 2018 tot 15 augustus 2018 als secretaris voor [naam 2] werkte.
2.6.
Uit het samenstel van de producties en de getuigenverklaringen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [eiser] in de periode van april tot en met augustus 2018, in tegenstelling tot de stellingen van RED, wel degelijk werkzaamheden voor RED heeft verricht. Welke werkzaamheden dat precies zijn geweest, heeft [eiser] uitgebreid en gedetailleerd gedocumenteerd. Verder is de rechtbank van oordeel dat die werkzaamheden door [eiser] zijn verricht uit hoofde van zijn overeenkomst van opdracht met RED. De opdracht aan [eiser] was ruim geformuleerd (zie overweging 2.3. van het tussenvonnis: [eiser] functioneerde als secretaris van ECR, naast [naam 2] als bestuurder a.i.) en daaronder valt dan ook een veelheid aan werkzaamheden, zolang het maar dienstig was aan [naam 2] en/of ECR, zodat daaronder ook werkzaamheden in het kader van het technisch beheer vielen. RED heeft – mede gelet op de verklaring van de getuigen, en in het bijzonder [naam 1] die verklaart dat zij het idee had dat [eiser] de rechterhand van [naam 2] was en alles regelde – onvoldoende gemotiveerd betwist dat dit anders ligt. Bij het oordeel dat dit onvoldoende gemotiveerd is betwist, speelt voor de rechtbank mee dat RED in de procedure tegenstrijdige stellingen heeft ingenomen: eerst zou de samenwerking met [eiser] voortijdig in goed overleg zijn geëindigd, later zou sprake zijn geweest van een ontslag van [eiser] wegens disfunctioneren, maar hoe dan ook zou volgens RED vaststaan dat [eiser] na april 2018 geen werkzaamheden meer voor RED heeft verricht. Dat is, gezien het geleverde bewijs, aantoonbaar onjuist. Tot slot is de rechtbank ook van oordeel dat is komen vast te staan dat [eiser] in de periode van april tot en met augustus 2018 gemiddeld veertig uur per week werkzaamheden heeft verricht. Dit volgt uit de grote hoeveelheid werkzaamheden die [eiser] in die periode heeft verricht (zie producties 16 en 17) en de verklaringen van de getuigen. Het in productie 16 opgenomen overzicht is door RED “
bij gebrek aan wetenschap” betwist omdat het overzicht niet eerder zou zijn verstrekt. Wat daar ook van zij, het verhinderde RED niet om in het kader van deze procedure alsnog voldoende gemotiveerd in te gaan op de in het overzicht vermelde werkzaamheden. Dat heeft RED ten onrechte nagelaten. De rechtbank houdt wel rekening met de vakantie van [eiser] in de periode van 27 juli 2018 tot en met 17 augustus 2018 (drie weken). Dat komt in mindering op het aantal uren.
RED moet € 28.500,00 inclusief btw aan [eiser] betalen
2.7.
Omdat [eiser] heeft bewezen dat hij in de periode van april 2018 tot en met augustus 2018 gemiddeld veertig uren per week werkzaamheden voor RED heeft verricht, moet RED daar een vergoeding voor betalen aan [eiser]. Die vergoeding bedraagt in totaal € 28.500,00 inclusief btw. Dit bedrag bestaat uit een vergoeding van € 1.500,00 inclusief btw per week (zie overwegingen 4.3. en 4.4. van het tussenvonnis) × 19 weken (het aantal weken in de periode van april tot en met augustus 2018 minus drie weken vakantie).
RED moet wettelijke handelsrente aan [eiser] betalen
2.8.
De gevorderde wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de toegewezen vergoeding is toewijsbaar vanaf 1 november 2018 (zie overwegingen 4.13. en 4.14. van het tussenvonnis).
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen
2.9.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat [eiser] onvoldoende heeft gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat daadwerkelijk buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die een vergoeding rechtvaardigen. [eiser] stelt namelijk slechts dat er stukken zijn bestudeerd, dat RED met een aangetekende brief en een e-mail van 22 oktober 2018 is gesommeerd tot betaling en dat overleg is gevoerd met RED. Welke stukken zijn bestudeerd en hoeveel tijd daarmee was gemoeid, stelt [eiser] echter niet. Daarnaast betreffen de aangetekende brief en e-mail relatief eenvoudige sommatiebrieven, die ook nog eens bijna 3,5 jaar voor het uitbrengen van de dagvaarding in deze zaak zijn verstuurd. Tot slot betwist RED dat enig overleg is gevoerd tussen partijen en heeft [eiser] zijn stelling dat wel overleg is gevoerd vervolgens niet nader onderbouwd.
De vordering in reconventie wordt afgewezen
2.10.
Uit het oordeel in conventie dat RED nog een vergoeding aan [eiser] moet betalen, volgt dat het door [eiser] ten laste van RED gelegde conservatoir beslag niet vexatoir is en dat de vordering in reconventie dus moet worden afgewezen.
RED moet de proceskosten van [eiser] betalen
2.11.
RED is in conventie en in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief beslagkosten en nakosten) betalen. Aan beslagkosten zijn toewijsbaar het griffierecht voor het beslagrekst, het salaris advocaat voor het beslagrekest en de explootkosten voor het leggen van het beslag en de overbetekening van het beslag. Voor de kosten van het leggen van het beslag en de overbetekening van het beslag zijn de bedragen toewijsbaar die op de exploten van de deurwaarder staan vermeld. De bedragen zijn, anders dan de factuur van de deurwaarder die [eiser] in het geding heeft gebracht, exclusief btw. Dat nog meer beslagkosten zijn gemaakt, heeft [eiser] onvoldoende (met stukken) onderbouwd. Bij de begroting van de proceskosten in reconventie houdt de rechtbank er rekening mee dat de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie. Om die reden wordt het in reconventie toegekende salaris advocaat gehalveerd.
2.12.
De proceskosten van [eiser] in conventie worden begroot op:
- dagvaarding hoofdzaak € 103,33
- griffierecht hoofdzaak € 987,00
- griffierecht beslagrekest € 314,00
- salaris advocaat hoofdzaak € 2.358,00 (4 punten × tarief III)
- salaris advocaat beslagrekest € 786,00 (1 punt × tarief III)
- explootkosten beslag €
299,28
Totaal € 4.847,61
2.13.
De proceskosten van [eiser] in reconventie worden begroot op:
- salaris advocaat €
614,00(½ × 2 punten × tarief II)
Totaal € 614,00
2.14.
RED moet ook € 278,00 aan nakosten aan [eiser] betalen, met de verhoging die in de beslissing staat vermeld.
2.15.
De gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de proceskosten in conventie wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.16.
In het tussenvonnis van 25 januari 2023, onder 3.3, is niet vermeld dat [eiser] de proceskostenveroordeling in reconventie ook uitvoerbaar bij voorraad vordert. Dat heeft [eiser] wel gedaan. Dit vonnis wordt voor wat betreft de veroordelingen dan ook uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
3.1.
veroordeelt RED om aan [eiser] te betalen € 28.500,00 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW daarover vanaf 1 november 2018 tot de dag dat alles is betaald;
3.2.
veroordeelt RED in de proceskosten van € 4.847,61;
3.3.
veroordeelt RED in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
in reconventie
3.4.
wijst de vordering af;
3.5.
veroordeelt RED in de proceskosten van € 614,00;
in conventie en in reconventie
3.6.
veroordeelt RED om € 278,00 aan nakosten aan [eiser] te betalen;
3.7.
veroordeelt RED, onder de voorwaarde dat zij de proceskosten en de nakosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe heeft betaald en het vonnis daarna wordt betekend, om € 92,00 voor de kosten van betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen;
3.8.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024.
3349 / 3455