2.3.Op 20 december 2023 heeft verzoekster een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend in de hoofdzaak. Verzoekster heeft – samengevat – het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd:
1. Tijdens de zitting van de wrakingskamer op 1 december 2023, heeft de rechter medegedeeld dat op 14 november 2023, bij aanvang van de zitting van zaak C/10/646170, “
de nieuwe GI reeds op de gang zat te wachten”. De rechter refereerde hiermee aan het verzoek van de GI om vervangen te worden, welk verzoek niet aan de orde was in zaak C/10/646170, maar in de hoofdzaak.
Volgens verzoekster deed de rechter met zijn opmerking voorkomen alsof de beslissing op het verzoek tot vervanging van de GI bij voorbaat zou worden ingewilligd en toegewezen. Daarmee duidt deze opmerking volgens verzoekster op vooringenomenheid van de rechter. Deze vooringenomenheid geldt volgens verzoekster ook ten aanzien van het feit dat de rechter bij de behandeling van zaak C/10/646170 en de hoofdzaak, die volgtijdig gepland stond, besloot dat de nieuwe GI op de gang zat en dat het “praktisch” was dat zij erbij zouden komen zitten, ondanks de bezwaren van verzoekster op basis van strijd met de artikelen 803 Rv en 6 EVRM.
2. Tijdens de zitting van de wrakingskamer op 1 december 2023, bracht de rechter meerdere inhoudelijke opmerkingen naar voren met gegevens die niet in het proces-verbaal van 14 november 2023 stonden. Zo benoemde de rechter, onder andere, eerdere beslissingen van deze rechtbank van 2015 en 2019 in zaken waarin verzoekster rechtstreeks betrokken was en uitte hij kritiek op de wijze waarop de GI door verzoekster werd afgeschilderd. Dit klemt te meer nu de wrakingskamer op 1 december 2023 verzoekster erop had gewezen dat uitsluitend het proces-verbaal van 14 november 2023, het schriftelijk verweer daarop van de rechter en de nadere schriftelijke toelichting van verzoekster de basis kon vormen voor het wrakingsverzoek. Het voorgaande geeft volgens verzoekster blijk van vooringenomenheid.
3. De hiervoor onder 2. vermelde uitlatingen doen vermoeden dat de rechter in het verleden een intensievere betrokkenheid heeft gehad bij procedures waarin verzoekster betrokken was. Dit bevestigt volgens verzoekster dat de rechter gezien moet worden als ‘ketenpartner’ van jeugdbescherming waarmee de onafhankelijkheid van de rechtbank is aangetast. Ook zou volgens verzoekster daardoor kunnen meespelen dat de rechter zijn eigen beslissingen uit het verleden in stand wil houden, hetgeen haaks staat op de randvoorwaarden voor een onafhankelijke rechterlijke toetsing.
4. De hiervoor onder 2. vermelde uitlatingen doen volgens verzoekster verder blijken dat de rechter beslissingen van deze rechtbank van 2015 en 2019 in de beoordeling van de vraag betrekt of verzoekster het ouderlijk gezag over haar minderjarige kinderen dient terug te krijgen. Ook dit gegeven geeft volgens verzoekster blijk van vooringenomenheid nu de rechtbank eerder stelde dat geoordeeld moest worden of verzoekster “in het nu” het ouderlijk gezag terug mocht krijgen.
5. Het ontbreekt de rechter volgens verzoekster aan de benodigde onafhankelijkheid en “frisse blik” nu hij niet “met open mind” heeft geluisterd naar al hetgeen verzoekster naar voren heeft gebracht tijdens de mondelinge behandeling op 14 november 2023 en de zitting van de wrakingkamer op 1 december 2023. Ook dit geeft volgens verzoekster blijk van vooringenomenheid.
6. Op 6 december 2023 heeft deze rechtbank opgemaakt en verzonden aan verzoekster een proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 14 november 2023, als ware er een behandeling ter zitting geweest van die zaak. De rechter doet het in het proces-verbaal namelijk voorkomen alsof meerdere personen in de hoofdzaak ter zitting waren verschenen, verzoekster daaronder begrepen. Dit was echter niet het geval nu op 14 november 2023 uitsluitend zaak C/10/646170 mondeling is behandeld. Daarnaast zou verzoekster, voor zover die behandeling plaats zou hebben gevonden, zich gemotiveerd verzet hebben tegen de aanwezigheid van enkele van de in het proces-verbaal vermelde derden ingevolgde artikel 803 Rv. Voorgaande geeft volgens verzoekster blijk van strijd met de rechterlijke onpartijdigheid.