ECLI:NL:RBROT:2024:4146

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
C/10/676218 / JE RK 24-674
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 12 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders van de minderjarigen zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen door structurele onveiligheid en echtscheidingsproblematiek. De Raad heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder in een jeugdhulpaanbieder, Fier, voor zes maanden. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 april 2024 waren beide ouders aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders in een loyaal conflict zitten en dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De moeder heeft recent stappen gezet om de situatie te verbeteren, maar er zijn nog steeds zorgen over haar vermogen om de kinderen te begrenzen. De vader heeft verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing, maar de kinderrechter oordeelt dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verleend en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder goedgekeurd, met de nadrukkelijke bepaling dat de kinderen in een professionele setting moeten verblijven. De GI is opgedragen om onderzoek te doen naar de situatie van de ouders en de kinderen, zodat de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen gewaarborgd kan worden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaaknummer: C/10/676218 / JE RK 24-674
datum uitspraak: 12 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2016 in [geboorteplaats 1], hierna te noemen [minderjarige 1],
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2020 in [geboorteplaats 2], hierna te noemen [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. I. van Baaren, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam 2],
hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats],
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 26 maart 2024, ingekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • het nagekomen Raadsrapport van 8 april 2024, ingekomen bij de rechtbank op 9 april 2024;
- het verweerschrift van de vader met bijlagen van 8 april 2024, ingekomen bij de rechtbank op 10 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 3],
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 4].

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 23 januari 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 23 april 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder in een accomodatie jeugdhulpaanbieder, te weten Fier, voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing bij voorraad uitvoerbaar te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er is sprake van echtscheidingsproblematiek, waarbij de ouders elkaar over en weer van allerlei zaken betichten. De ouders zijn teveel met elkaar bezig en te weinig met de kinderen. De focus van de ouders moet op de kinderen gericht zijn. Het contact tussen de kinderen en de vader is de afgelopen periode beperkt geweest. Het contact tussen hen is echter goed en warm. Bij de moeder wordt ook warm contact gezien, maar zijn er vragen wat betreft de mate waarin zij de kinderen weet te begrenzen. Het schadelijke gedrag van de kinderen is te verklaren vanuit hun loyaliteit naar beide ouders. Gekeken dient te worden wat de kinderen en de ouders nodig hebben. Het lukt de ouders op dit moment niet om de kinderen te geven wat ze nodig hebben. De Raad is van mening dat een persoonlijkheidsonderzoek moet plaatsvinden bij beide ouders. De uithuisplaatsing wordt gevraagd bij de moeder bij Fier, zodat de moeder met zekerheid binnen het zicht van de hulpverlening blijft. Het heeft voor de Raad meegewogen dat de kinderen in een andere procedure voorlopig aan de moeder zijn toevertrouwd. Dat is een uitgangspunt geweest, maar brengt niet met zich mee dat de Raad van mening is dat het bij de vader niet zou kunnen.
4.2.
De GI heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. De GI heeft veiligheidsinstrumenten ingevuld waaruit gebleken is dat er bij de moeder meer risicofactoren zijn dan bij de vader. Wel wordt gezien dat de moeder meer open lijkt te staan voor hulpverlening dan de vader. De GI zou een plaatsing van de kinderen bij de vader ook kunnen ondersteunen, maar dat wordt niet verzocht door de Raad. Doorslaggevend is geweest dat de kinderen zich op dit moment in een professionele setting bevinden. Op deze manier wordt de plaatsing gewaarborgd en kan hulpverlening worden ingezet. De GI stelt dat op korte termijn onderzoek dient plaats te vinden waarbij duidelijk moet worden wat voor personen de ouders zijn, wat de kinderen nodig hebben en of de ouders in staat zijn dat te bieden. Gezien wordt dat de kinderen in het contact met de ene ouder, de andere ouder afstoten. De kinderen zitten klem in hun loyaliteit. Het is van belang dat beide ouders gaan meewerken en zich inzetten voor het onderzoek.
4.3.
Door en namens de moeder wordt geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. Het is in het belang van de kinderen om de huidige situatie voort te zetten. Er is al veel hulpverlening betrokken geweest en het is van belang vertrouwen te hebben in deze hulpverlenende instanties. Niet vergeten mag worden dat de moeder is vertrokken uit de ongezonde situatie en hiermee heeft gekozen voor de veiligheid van de kinderen. De moeder heeft alles over zichzelf aangedragen omdat zij open een eerlijk wilde zijn. De moeder vult aan dat het van belang is dat de kinderen bij haar blijven, omdat ook zij behandeling nodig hebben. Dit heeft vertraging opgelopen omdat de vader geen toestemming had gegeven. De kinderen zitten inmiddels op een nieuwe school en daar gaat het goed. De moeder gebruikt geen drugs meer en wil aan alle testen en onderzoeken meewerken die noodzakelijk worden geacht. De moeder ziet in dat de strijd tussen de ouders niet in het belang van de kinderen is.
4.4.
Door de vader wordt deels verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. De vader stemt in met de ondertoezichtstelling maar voert verweer tegen de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen bij de moeder. De vader verwijst naar zijn verweerschrift van 8 april 2024. De vader stelt dat er veel aantijgingen tegen hem worden gedaan – ook door de hulpverleningsinstanties – en dat hij deze aantijgingen in zijn verweerschrift onderbouwd ontkracht. Hierdoor zijn de hulpverleningsverslagen niet betrouwbaar zijn. De vader heeft zorgen over het ontbrekende toezicht bij Fier. De moeder is op 27 januari 2024 door de politie gecontroleerd in een auto met een onbekende. Hij maakt zich zorgen over de omstandigheid waar de kinderen op dat moment zijn. De vader stelt dat de kinderen thuis horen te wonen in hun vertrouwde omgeving. Op het moment dat zij naar huis mogen, staan de school en het wijkteam klaar om hulpverlening te bieden. De vader stelt dat hij stabiel is en dat de kinderen veilig bij hem zijn. Er is een plan opgesteld voor de terugkeer van de kinderen, zodat dit op een veilige wijze kan gebeuren. De GI heeft ook aangegeven dat wanneer de kinderen bij de vader wonen, er niks gewijzigd wordt in het hulpverleningsplan. Zij zullen vader ondersteunen, zoals ze dat ook bij moeder doen. De vader concludeert dat hij open staat voor alles en wenst dat de kinderen zo snel mogelijk terugkomen.

5.De beoordeling

Ondertoezichtstelling
5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
Gebleken is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Er is jarenlang sprake geweest van structurele onveiligheid tussen de ouders, waarbij aantoonbaar sprake is geweest van verbaal en fysiek huiselijk geweld, hoewel nog steeds niet duidelijk is welke dynamiek daarbij heeft gespeeld. Inmiddels is er sprake van forse echtscheidingsproblematiek en een aanhoudende strijd tussen de ouders. De verstoorde communicatie en de (mogelijke) onveiligheid hebben gemaakt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2], sinds dat de moeder uit de echtelijke woning met hen is vetrokken, lange tijd geen fysieke omgang hebben gehad met de vader. Ter zitting is gebleken dat de omgang sinds kort is gestart. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bevinden zich in een loyaliteitsconflict die door de ouders in stand wordt gehouden. De kern van de problematiek is dat de ouders elkaar verwijten maken en in ernstige mate diskwalificeren.
5.3.
Gelet op het feit dat er ter zitting geen verweer is gevoerd tegen de ondertoezichtstelling en de kinderrechter op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting van oordeel is dat de gronden van de ondertoezichtstelling zoals gesteld in art. 1:255 BW aanwezig zijn, zal de ondertoezichtstelling als onweersproken worden verleend voor de duur van een jaar.
Machtiging uithuisplaatsing
5.4.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.5.
Gezien wordt dat de standpunten die de ouders innemen heel ver uit elkaar liggen. De ouders laten fors tot extreem agressief gedrag in woord en daad zien naar elkaar. De kinderrechter stelt vast dat hij op dit moment onvoldoende is voorgelicht over wat precies de (on)veiligheid van de kinderen is bij de vader dan wel de moeder. De GI heeft aangegeven dat er bij de vader minder zorgsignalen worden waargenomen. Ook is vastgesteld dat de kinderen individuele behandeling en hulp nodig hebben. Op de plek waar de kinderen op dit moment verblijven, is die hulpverlening uiteindelijk van de grond gekomen, ondanks het feit dat de vader daar tot op heden geen toestemming voor heeft gegeven. Het kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de kinderen bij de vader beter in staat zullen worden gesteld zich adequaat te ontwikkelen, ondanks alles wat vader ter zitting naar voren heeft gebracht. Tegelijkertijd ziet de kinderrechter dat de vader vele aanwijzing kan overleggen voor zijn zorgen. Daarom is het van belang dat de betrokken hulpverleningsinstanties ook oog hebben voor de problematiek aan de zijde van de moeder en dus actief toetsen of vaders signalen / aanwijzingen in de opvoedingssituatie bij de moeder worden waargenomen.
5.6.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de kinderrechter een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder zal verlenen voor de duur van zes maanden maar onder de nadrukkelijk bepaling dat zij verblijven in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, te weten bij Fier. Dit houdt in dat wanneer de moeder besluit Fier te verlaten, zij in strijd handelt met hetgeen in deze beschikking wordt beslist. In de komende zes maanden wordt een nadrukkelijke opdracht aan de GI meegegeven om onderzoek te doen en te laten doen. Onderzocht moet worden wat de meeste veilige en rustige plek is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om te wonen, zodat zij zich op een adequate manier kunnen ontwikkelen. Dit brengt met zich mee dat de GI alle standpunten en verwijten van de ouders – over en weer – moet onderzoeken. Als blijkt dat de zorgen over de moeder terecht zijn, dan brengt dit een ernstige en kwalijke ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen mee. Maar wanneer daarvan niet of onvoldoende blijkt, dan is de rust en regelmaat bij de moeder ook een overweging waard.
5.7.
De kinderrechter acht het positief dat beide ouders openstaan voor de in te zetten hulpverlening en onderzoeken. Het is de komende periode van belang dat de omgang tussen de kinderen en de vader op een structurele wijze wordt voortgezet en dat de kinderen in de opvoedomgeving bij de moeder de hulpverlening ontvangen die zij behoeven.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond met ingang van 12 april 2024 tot 12 april 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder in een accomodatie jeugdhulpaanbieder, te weten Fier, met ingang van 12 april 2024 tot 12 oktober 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2024 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in aanwezigheid van A.J.E. van der Veer als griffier, en op schrift gesteld op 26 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.