ECLI:NL:RBROT:2024:4135
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2024, wordt het verzoek van de verzoekster om een veroordeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat in de proceskosten beoordeeld. De verzoekster had eerder een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen een besluit van de Staatssecretaris van 11 januari 2024, maar trok dit verzoek in nadat de Staatssecretaris had aangegeven de werking van het besluit op te schorten. De voorzieningenrechter heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. De Staatssecretaris stemde in met de toekenning van 1 punt voor de proceskosten, maar stelde dat het een lichte zaak betrof en vroeg om een wegingsfactor van 0,5 toe te passen op de vergoeding.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de Staatssecretaris met het verlengen van de openbaarmakingstermijn aan de verzoekster tegemoet is gekomen, wat aanleiding geeft om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. De voorzieningenrechter legt uit dat als een bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt aan de indiener van een verzoekschrift, dit kan leiden tot een veroordeling in de proceskosten. De voorzieningenrechter berekent de proceskosten op basis van de verrichte proceshandeling door de gemachtigde van de verzoekster, die recht heeft op een vergoeding van € 875,-. Gezien de lichte aard van de zaak past de voorzieningenrechter een wegingsfactor van 0,5 toe, waardoor de totale vergoeding uitkomt op € 437,50.
De voorzieningenrechter beslist dat de Staatssecretaris € 437,50 aan proceskosten moet vergoeden aan de verzoekster. Tevens wordt het griffierecht aan de verzoekster terugbetaald, omdat de werking van het besluit is opgeschort. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.