ECLI:NL:RBROT:2024:4108

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
10967914 \ VV EXPL 24-118
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning na beëindiging huurovereenkomst voor bepaalde tijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Eisers hebben gedaagden aangesproken tot ontruiming van een woning die zij aan hen hadden verhuurd op basis van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd, die eindigde op 30 november 2023. Gedaagden hebben de woning echter niet verlaten, waardoor eisers vorderingen hebben ingesteld om hen te veroordelen tot ontruiming en betaling van huurachterstand. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagden terecht in de procedure zijn betrokken, omdat zij beiden contractueel medehuurders zijn, ook al woont [gedaagde 2] niet in de woning. De huurovereenkomst is voor bepaalde tijd aangegaan en is geëindigd door het verstrijken van die tijd, zonder dat een opzegging vereist was. Eisers hebben gedaagden tijdig geïnformeerd over de beëindiging van de huurovereenkomst, waardoor gedaagden zonder recht of titel in de woning verblijven. De kantonrechter heeft de vorderingen van eisers toegewezen, gedaagden veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen vier weken na betekening van het vonnis, en hen hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de huurachterstand van € 5.800,- en een maandelijkse schadevergoeding van € 1.450,- vanaf 1 april 2024 tot aan de ontruiming. Tevens zijn gedaagden veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 903,81. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10967914 \ VV EXPL 24-118
datum uitspraak: 5 april 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

woonplaats: Amsterdam,
2. [eiser 2],
woonplaats: Rotterdam,
eisers,
gemachtigde: Wouters Gerechtsdeurwaarder & Incasso's,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

woonplaats: Rotterdam,
2. [gedaagde 2],
woonplaats: Barendrecht,
gedaagden,
die zelf procederen.
Gedaagden worden hierna ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- de dagvaardingen van 14 maart 2024, met bijlagen.
1.2.
Op 22 maart 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren namens eisers aanwezig: [persoon A] en [persoon B] , bijgestaan door mr. K. Staat. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren aanwezig. De man van [gedaagde 1] was ook aanwezig.

2.Het geschil

2.1.
Eisers hebben aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de woning aan de [adres] (hierna: de woning) verhuurd op basis van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd (maximaal twee jaar). In de huurovereenkomst is opgenomen dat deze ingaat op 5 december 2022 en eindigt op 30 november 2023. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de woning niet verlaten.
2.2.
Eisers betogen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zonder recht of titel in de woning wonen, omdat de huurovereenkomst is geëindigd. Eisers willen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de woning ontruimen, omdat zij de woning willen verkopen. Eisers eisen daarom, samengevat, het volgende:
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om de woning binnen zeven dagen na betekening van het vonnis te ontruimen;
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , hoofdelijk, te veroordelen aan hen te betalen € 5.800,- met rente;
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , hoofdelijk, te veroordelen aan hen vanaf 1 april 2024 te betalen € 1.450,- voor elke maand of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijven met ontruiming van de woning;
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , hoofdelijk, te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.3.
[gedaagde 2] is van mening dat de vorderingen jegens hem moeten worden afgewezen, omdat hij niet in de woning woont en hij alleen heeft meegetekend op de huurovereenkomst om [gedaagde 1] en haar man, die bij hem in dienst is geweest, aan een woning te helpen.
2.4.
[gedaagde 1] wil de woning niet verlaten, omdat ze er vanuit ging dat de huurovereenkomst doorliep na een jaar en omdat zij nog geen andere woning heeft gevonden.

3.De beoordeling

Toetsingskader in kort geding
3.1.
Dit is een kort gedingprocedure. Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat eisers hebben bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
[gedaagde 2] is terecht in deze procedure betrokken
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat eisers [gedaagde 2] terecht in deze procedure hebben betrokken. Dat [gedaagde 2] niet in de woning woont en de huurovereenkomst alleen heeft ondertekend zodat [gedaagde 1] de woning kon huren, maakt niet dat eisers hem ten onrechte hebben gedagvaard. De huurovereenkomst is namelijk aangegaan en ondertekend door zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] . Zij zijn daarom beiden contractuele medehuurders. Dit betekent dat zij beiden jegens eisers hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Dat [gedaagde 2] niet in de woning woont of gewoond heeft maakt dit niet anders.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten de woning ontruimen
3.3.
De kantonrechter is van oordeel dat er voldoende grond is om de gevorderde ontruiming toe te wijzen. Hieronder wordt toegelicht waarom.
3.4.
Het is aannemelijk dat de huurovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd. In de huurovereenkomst is namelijk opgenomen dat deze is ingegaan 5 december 2022 en eindigt op 30 november 2023. [gedaagde 1] heeft haar stelling dat de huurovereenkomst na één jaar zou doorlopen onvoldoende onderbouwd, want de enkele stelling dat de Turkse tussenpersoon dit gezegd heeft, is zonder nadere onderbouwing onvoldoende. Daarnaast staat in de huurovereenkomst duidelijk, zowel in het Nederlands als in het Engels, dat deze voor een periode van bepaalde tijd (maximaal 2 jaar) is aangegaan en ingaat op 5 december 2022 en eindigt op 30 november 2023.
3.5.
[gedaagde 1] verblijft zonder recht of titel in de woning, want de huurovereenkomst is geëindigd. Omdat er sprake is van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd is na het verstrijken van die bepaalde tijd een opzegging van de huurovereenkomst niet vereist (artikel 7:228 BW). Wel is vereist dat eisers [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tijdig schriftelijk informeren over de dag waarop de huur verstrijkt (artikel 7:271 lid 1 tweede volzin BW). Dat hebben eisers gedaan bij e-mailbericht van 6 september 2023 en bij aangetekende brief van 5 oktober 2023. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] erkennen deze berichten te hebben ontvangen. Gelet hierop hebben eisers tijdig aangezegd dat de huurovereenkomst zou eindigen, zodat deze per 30 november 2023 is geëindigd.
3.6.
Omdat [gedaagde 1] zonder recht of titel in de woning woont, is het aannemelijk dat in een gewone procedure de ontruiming van de woning wordt toegewezen. Eisers onderbouwen daarnaast voldoende spoed te hebben bij het toewijzen van hun vordering, want zij willen de woning verkopen. [gedaagde 2] is als contractueel medehuurder (net als [gedaagde 1] ) verplicht om de woning aan het eind van de huurovereenkomst weer ter beschikking te stellen aan eisers. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden daarom veroordeeld om de woning te ontruimen.
Ontruimingstermijn van vier weken
3.7.
De ontruimingstermijn wordt gesteld op vier weken na betekening van dit vonnis. [gedaagde 1] woont met haar man en haar drie minderjarige kinderen (9, 13 en 14 jaar oud) in de woning. Gelet op de belangen van de minderjarige kinderen ziet de kantonrechter voldoende reden voor een ruimere ontruimingstermijn. De kantonrechter begrijpt dat het lastig is voor [gedaagde 1] om een andere woning te vinden, maar weegt bij het bepalen van deze termijn mee dat zij bij het aangaan van de huurovereenkomst er al van op de hoogte was dat de huurovereenkomst tijdelijk was. Zij is daar bovendien ook op 6 september 2023 en 5 oktober 2023 nog een keer op gewezen. Zij heeft daarom al geruime tijd gehad om iets anders te zoeken, zodat een nog langere ontruimingstermijn niet redelijk is.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten een bedrag van € 5.800,- aan eisers betalen
3.8.
Omdat [gedaagde 1] de woning na het einde van de huurovereenkomst niet heeft verlaten, en omdat [gedaagde 2] ook verplicht is de woning ter beschikking te stellen aan eisers, zijn zij beiden op grond van de wet (artikel 7:225 BW) een schadevergoeding aan eisers verschuldigd die gelijk is aan de huurprijs. Partijen zijn het erover eens dat de huurprijs € 1.450,- per maand bedraagt, zodat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeeld worden om een bedrag van € 5.800,- te betalen voor de maanden december 2023 tot en met maart 2024. Zij zijn voor de betaling van dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk (artikel 6:7 BW). Dat betekent als de één betaalt de ander van betaling is bevrijd. De gevorderde wettelijke rente is zoals geëist toewijsbaar.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten een bedrag van € 1.450,- per maand betalen vanaf 1 april 2024 tot aan de dag van ontruiming
3.9.
Omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de woning ook nu nog niet ontruimd hebben moeten zij ook een schadevergoeding van € 1.450,- per maand betalen vanaf 1 april 2024 tot aan de dag van de ontruiming. Zij zijn hiervoor ook hoofdelijk aansprakelijk. De vordering om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ook een vergoeding te laten betalen voor de rest van de maand na de ontruiming wordt afgewezen, want eisers hebben niet uitgelegd waarom [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dit moeten betalen.
Proceskosten
3.10.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). Zij zijn daarvoor hoofdelijk aansprakelijk. De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van eisers op € 138,81 aan dagvaardingskosten, € 87,- aan griffierecht, € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 903,81. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv), omdat eisers dat eisen en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarop niet hebben gereageerd. De kantonrechter is bovendien van oordeel dat met de langere ontruimingstermijn al voldoende is rekening gehouden met de belangen van [gedaagde 1] en haar minderjarige kinderen. De belangen van eisers om het vonnis toch uitvoerbaar bij voorraad te verklaren wegen echter zwaarder. Zij willen immers de woning verkopen, dus hebben er een groot belang bij dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de woning ontruimen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] te Rotterdam te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bevinden en de woning met alle sleutels ter beschikking van eisers te stellen;
4.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan eisers te betalen € 5.800,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 1 maart 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
4.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om vanaf 1 april 2024 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt aan eisers te betalen € 1.450,- per maand;
4.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van eisers worden begroot op € 903,81;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Dooren en in het openbaar uitgesproken.
31688