In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], en gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Eisers hebben gedaagden aangesproken tot ontruiming van een woning die zij aan hen hadden verhuurd op basis van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd, die eindigde op 30 november 2023. Gedaagden hebben de woning echter niet verlaten, waardoor eisers vorderingen hebben ingesteld om hen te veroordelen tot ontruiming en betaling van huurachterstand. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagden terecht in de procedure zijn betrokken, omdat zij beiden contractueel medehuurders zijn, ook al woont [gedaagde 2] niet in de woning. De huurovereenkomst is voor bepaalde tijd aangegaan en is geëindigd door het verstrijken van die tijd, zonder dat een opzegging vereist was. Eisers hebben gedaagden tijdig geïnformeerd over de beëindiging van de huurovereenkomst, waardoor gedaagden zonder recht of titel in de woning verblijven. De kantonrechter heeft de vorderingen van eisers toegewezen, gedaagden veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen vier weken na betekening van het vonnis, en hen hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de huurachterstand van € 5.800,- en een maandelijkse schadevergoeding van € 1.450,- vanaf 1 april 2024 tot aan de ontruiming. Tevens zijn gedaagden veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 903,81. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.