In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen twee ex-partners. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Bagasrawalla, heeft de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. el Joghrafi, aangeklaagd omdat de gedaagde niet heeft voldaan aan de beschikking van de rechtbank van 19 mei 2022, waarin de verdeling van de gemeenschap van goederen werd vastgesteld. De eiseres eiste dat de gedaagde een aantal goederen, waaronder een laptop, een tablet, een televisie en een bank, aan haar zou afgeven, evenals een bedrag van € 697,50, dat haar toekwam uit de verdeling van het banksaldo. Daarnaast vorderde zij een schadevergoeding van € 6.041,- voor goederen die de gedaagde niet had afgegeven.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 februari 2024 heeft de gedaagde erkend dat hij de helft van het banksaldo aan de eiseres moet betalen en dat hij de televisie en de bank aan haar moet afgeven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde deze verplichtingen niet is nagekomen en heeft hem veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 697,50, vermeerderd met wettelijke rente. Ook is de gedaagde veroordeeld om de televisie en de bank binnen zeven dagen na betekening van het vonnis aan de eiseres af te geven, met een dwangsom van € 200,- per dag bij niet-nakoming.
Wat betreft de schadevergoeding heeft de rechtbank vastgesteld dat de eiseres recht heeft op een schadevergoeding van in totaal € 2.130,- voor de niet-afgegeven goederen. De rechtbank heeft echter de vordering van de eiseres voor het bedrag van € 472,- afgewezen, omdat niet voldoende bewijs was geleverd dat de gedaagde hierdoor was verrijkt. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat de gedaagde onmiddellijk aan de uitspraak moet voldoen, ook al kan hij daartegen in hoger beroep gaan.