ECLI:NL:RBROT:2024:410

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
C/10/671029 / KG ZA 23-1141
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van de woning na beëindiging van een affectieve relatie zonder formele overeenkomst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee ex-partners, [eiseres] en [gedaagde], die gezamenlijk huurder zijn van een woning. De eiseres vorderde ontruiming van de woning door de gedaagde, die momenteel samen met een van de kinderen in de woning verblijft. De eiseres heeft het eenhoofdig gezag over de minderjarige kinderen en stelt dat zij niet meer samen met de gedaagde kan verblijven. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een leemte in de wet bestaat voor samenwoners zonder formele relatie, en dat er een belangenafweging gemaakt moet worden, vergelijkbaar met die van de familierechter. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van de eiseres bij het gebruik van de woning groter is dan dat van de gedaagde, en veroordeelde de gedaagde om de woning binnen veertien dagen te verlaten, met uitzondering van zijn roerende goederen. De vordering tot uitschrijving uit de Basisregistratie Personen werd afgewezen, omdat de gedaagde niet langdurig in het buitenland verblijft. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/671029 / KG ZA 23-1141
Vonnis in kort geding van 25 januari 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Dordrecht,
eiseres,
advocaat mr. A. Harent te Dordrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Naber te Dordrecht.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 2 januari 2024, met producties 1 en 2;
  • producties 1 tot en met 5 van [gedaagde];
  • de ter zitting door mr. Harent overgelegde bijlage;
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
De mondelinge behandeling vond op 11 januari 2024 plaats. Beide partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en zijn ouders van de kinderen:
  • [kind 1], geboren op [geboortedatum 1] (jongmeerderjarig);
  • [kind 2], geboren op [geboortedatum 2] 2009 te [geboorteplaats 1];
  • [kind 3], geboren op [geboortedatum 3] 2012 te [geboorteplaats 2].
2.2.
[eiseres] heeft het eenhoofdig gezag over de minderjarige kinderen [kind 2] en [kind 3].
2.3.
Partijen hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten.
2.4.
Partijen zijn gezamenlijk huurder van de woning aan de [adres] (hierna: de woning).
2.5.
[gedaagde] verblijft op dit moment samen met [kind 1] in de woning, [eiseres] verblijft sinds haar vertrek uit de woning samen met [kind 2] en [kind 3] afwisselend bij haar broer en ouders.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, de woning aan de [adres], te ontruimen en te verlaten en door overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking aan [eiseres] te stellen, onder voorwaarde dat [eiseres] de huurverplichting en de vaste lasten van de woning betaalt vanaf het moment van ontruiming door [gedaagde];
[gedaagde] te gebieden om zich binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis in de Basisregistratie Personen van de gemeente Dordrecht uit te schrijven van het adres [adres];
te bepalen dat als [gedaagde] niet aan het onder 2 bedoelde gebod voldoet, dit vonnis in de plaats treedt van de uitschrijving in de Basisregistratie Personen;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde] bepleit tot afwijzing van de vorderingen, omdat een grondslag hiervoor ontbreekt.

4.De beoordeling

Het spoedeisend belang

4.1.
Het uitgangspunt in een zaak als deze is dat als één van beide partijen niet meer met de ander in een woning kan verblijven, hierover op zo kort mogelijke termijn een ordemaatregel van de kortgedingrechter moet kunnen worden verkregen. Omdat partijen niet met elkaar gehuwd zijn en ook geen geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, kan [eiseres] geen voorlopige voorziening bij de familierechter vragen. Een bodemprocedure over de vraag aan wie het huurrecht van de woning moet worden toegedeeld, duurt naar verwachting lang. Van [eiseres] kan niet kan worden verwacht dat zij een bodemprocedure afwacht, nu zij stelt dat partijen niet samen in de woning kunnen verblijven en zij een (spoedeisend) belang heeft om terug te keren naar de woning. Hiermee is het spoedeisend belang gegeven.
De vordering tot ontruiming
4.2.
[gedaagde] betwist in zekere zin – hoewel hij het woord betwisten niet gebruikt, komt zijn verweer daar materieel wel op neer – dat [eiseres] medehuurder van de woning is. De voorzieningenrechter acht dit verweer onbegrijpelijk en bovendien in strijd met de waarheid. [eiseres] heeft de op beider naam staande huurovereenkomst getoond en stelt bovendien dat ook [gedaagde] de huurovereenkomst bij de verhuurder heeft opgevraagd. [gedaagde] weet dus heel goed dat [eiseres] medehuurder is. Dat [gedaagde] in deze procedure de stelling inneemt dat dit niet het geval is, is in strijd met artikel 21 Rv.
4.3.
Nu vaststaat dat partijen beiden medehuurder zijn van de woning, zijn zij in principe beiden gerechtigd tot het gebruik van deze woning. [eiseres] wil dat [gedaagde] de woning verlaat, zodat zij alleen het gebruik van de woning heeft met uitsluiting van [gedaagde]. Het verweer van [gedaagde] komt erop neer dat een rechtsgrond voor deze vordering ontbreekt, omdat partijen niet getrouwd zijn en geen geregistreerd partnerschap of samenlevingsovereenkomst zijn aangegaan. De voorzieningenrechter acht dit verweer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
De voorzieningenrechter constateert dat hier sprake is van een leemte in de wet. Partijen die wel getrouwd zijn of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, kunnen in het kader van het einde van hun relatie een voorlopige voorziening bij de familierechter verzoeken. In die procedure hoeft geen rechtsgrond te worden genoemd, maar wordt op basis van een belangenafweging geoordeeld welke partij – in het kader van voorlopige voorzieningen – het meeste belang heeft bij (een voortgezet verblijf in) de woning. Partijen die een samenlevingsovereenkomst hebben gesloten, en daarin met het oog op een eventueel uiteengaan (veelal) afspraken hebben gemaakt over hun koop- of huurwoning, kunnen bij de gewone civiele rechter terecht, met hun overeenkomst als grondslag voor vorderingen.
Het staat mensen echter vrij om hun relatie niet te formaliseren. Dat verplicht samenwoners om, als zij uit elkaar gaan, geen afspraken kunnen maken en in een onhoudbare situatie zitten – en dus met andere woorden haast of spoed hebben – een ordemaatregel aan de voorzieningenrechter te vragen. Nu er materieel geen onderscheid tussen uit elkaar gaande samenwoners enerzijds en uit elkaar gaande gehuwden, geregistreerd partners en samenwonenden met een overeenkomst anderzijds bestaat en te rechtvaardigen is, acht de voorzieningenrechter het aangewezen – maar ook redelijk en billijk – om in deze procedure eenzelfde belangenafweging te maken als de familierechter zou maken.
4.4.
Uitgangspunt in die, ook bij artikel 3 IVRK passende, belangenafweging is dat minderjarige kinderen in ieder geval voorlopig in de woning blijven, samen met de ouder die het grootste deel van de dagelijkse zorg voor de kinderen heeft. Niet in geschil is dat [eiseres] die ouder is. Op grond van artikel 1:12 lid 1 BW volgen minderjarigen de woonplaats van degene die het gezag over hen uitoefent. Dat betekent dat uitgangspunt is dat de kinderen, waarover [eiseres] het eenhoofdig gezag uitoefent, bij haar verblijven. Daar komt bij dat [gedaagde] op dit moment geen contact heeft met [kind 2] en het contact met [kind 3] in een voorzichtig opbouwende fase zit en vooralsnog louter uit appcontact bestaat. [eiseres] heeft voorts onbetwist gesteld dat [kind 2] allergisch is voor huisdieren, dat de familie waar zij tijdelijk verblijven, huisdieren heeft en [kind 2] daar last van heeft. Bovendien hebben de kinderen in de woning allemaal een eigen kamer en moeten zij op het tijdelijke adres een zolder met zijn drieën delen. [gedaagde] daarentegen weerspreekt onvoldoende dat hij al dan niet tijdelijk bij familie kan verblijven. De stelling dat al zijn familieleden een uitkering ontvangen en hij daardoor niet bij hen kan wonen, heeft hij niet onderbouwd. Daarnaast heeft [gedaagde] een goed inkomen waardoor aannemelijk is dat hij sneller een woning vindt dan [eiseres] die een veel lager inkomen heeft. Ook bezit [gedaagde], anders dan [eiseres], een auto, waardoor hij eventueel verder weg kan wonen. Alles wat hiervoor is benoemd, brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het belang van [eiseres] bij het uitsluitend gebruik van de woning groter is dan dat van [gedaagde].
4.5.
Dit betekent dat [gedaagde] de woning moet verlaten. De voorzieningenrechter acht de door [eiseres] gevorderde termijn waarbinnen de man de woning moet verlaten van drie dagen na betekening van dit vonnis te kort. Die termijn wordt in redelijkheid gesteld op veertien dagen na betekening. Omdat [gedaagde] heeft aangegeven dat als hij de woning moet verlaten, hij alles – inclusief vloer – meeneemt, wordt [gedaagde] veroordeeld de woning te verlaten (en niet te ontruimen) met medeneming van, uitsluitend, zijn roerende goederen. Dat betekent dat [gedaagde] goederen die aard- en nagelvast zijn gemaakt met de woning, zoals bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, een vloer en/of behang moet achterlaten.
BRP-uitschrijving
4.6.
[eiseres] vordert [gedaagde] te gebieden dat hij zich op het adres van de woning uitschrijft, en als hij dit niet doet, te bepalen dat dit vonnis als vervanging van die uitschrijving geldt. De voorzieningenrechter wijst deze vordering af en licht dit als volgt toe.
4.7.
Op grond van de Wet Basisregistratie Personen (Wet BRP) zijn personen die rechtmatig in Nederland verblijven verplicht om zich in te schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP). Uit artikel 1.3 Wet BRP volgt dat de BRP als doel heeft om overheidsorganen te voorzien van de in de registratie opgenomen gegevens. Een ingezetene heeft de verplichting melding te maken van een verhuizing (artikel 2.39 Wet BRP). Een uitschrijving uit de BRP door een persoon zelf is echter alleen mogelijk bij vertrek naar het buitenland voor een periode van langer dan acht maanden (artikel 2.43 Wet BRP). [gedaagde] verblijft niet langdurig in het buitenland. Om die reden is er geen grond voor toewijzing van de vordering tot uitschrijving van het adres van de woning. Dat geldt ook voor de vordering om dit vonnis in de plaats te laten treden van deze uitschrijving. De vorderingen 2 en 3 van [eiseres] worden dus afgewezen.
Proceskosten
4.8.
Omdat partijen ex-partners zijn, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] te verlaten met, uitsluitend, al zijn roerende goederen en de woning niet meer te betreden en door overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking aan [eiseres] te stellen, onder de voorwaarde dat [eiseres] de huurverplichting en de vaste lasten van de woning betaalt vanaf het moment dat [gedaagde] de woning verlaat;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2024.3608/2009