In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee ex-partners, [eiseres] en [gedaagde], die gezamenlijk huurder zijn van een woning. De eiseres vorderde ontruiming van de woning door de gedaagde, die momenteel samen met een van de kinderen in de woning verblijft. De eiseres heeft het eenhoofdig gezag over de minderjarige kinderen en stelt dat zij niet meer samen met de gedaagde kan verblijven. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een leemte in de wet bestaat voor samenwoners zonder formele relatie, en dat er een belangenafweging gemaakt moet worden, vergelijkbaar met die van de familierechter. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van de eiseres bij het gebruik van de woning groter is dan dat van de gedaagde, en veroordeelde de gedaagde om de woning binnen veertien dagen te verlaten, met uitzondering van zijn roerende goederen. De vordering tot uitschrijving uit de Basisregistratie Personen werd afgewezen, omdat de gedaagde niet langdurig in het buitenland verblijft. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.