ECLI:NL:RBROT:2024:409

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
FT EA 23/1021 / FT EA 23/1022
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldregeling met meerdere schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoekster, die te maken heeft met vijftien concurrente schuldeisers. Verzoekster heeft op 19 oktober 2023 een verzoek ingediend op basis van artikel 287a van de Faillissementswet, waarbij zij een schuldregeling heeft aangeboden aan haar schuldeisers. De aangeboden regeling voorziet in een betaling van 0,001% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Tijdens de zitting op 11 januari 2024 is gebleken dat de weigerende schuldeiser, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet is verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat veertien van de vijftien schuldeisers instemden met de regeling, terwijl één schuldeiser, met een vordering van € 2.256,80, weigerde in te stemmen.

De rechtbank heeft de belangen van de schuldeisers afgewogen en geconcludeerd dat de aangeboden regeling, die is getoetst door de Kredietbank Rotterdam, goed gedocumenteerd en controleerbaar is. De rechtbank oordeelde dat de belangen van verzoekster, die haar schuldenproblematiek wil oplossen vanuit een stabiele situatie, zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeiser. De rechtbank heeft daarom het verzoek van verzoekster toegewezen en de weigerende schuldeiser bevolen in te stemmen met de schuldregeling, die op 1 februari 2024 van start gaat. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat deze regeling minder gunstig zou zijn voor de schuldeisers. De kosten van de procedure zijn begroot op nihil, aangezien verzoekster niet door een advocaat is bijgestaan.

De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, waardoor verzoekster kan voortgaan met het betalen van haar schulden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 18 januari 2024
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 19 oktober 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser] (hierna: [schuldeiser]);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 11 januari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw N. Hollander, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlener).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift vijftien conurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 27.248,96 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 6 juli 2023 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 0,001% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op de ongewijzigde voortzetting van haar inkomsten vanuit een DUO-uitkering. Verzoekster verwacht per februari 2024 haar diploma te kunnen behalen en fulltime te gaan werken. De verwachting is dat de afloscapaciteit van verzoekster hoger zal worden. Om deze reden voorziet de aangeboden regeling in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Ter zitting is gebleken dat verzoekster in februari 2024 klaar is met haar studie. Verzoekster zal vanaf dan actief opzoek gaan naar fulltime werk. Verzoekster heeft ter zitting de startdatum van de aangeboden schuldregeling aangepast naar 1 februari 2024.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Veertien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 2.256,80 op verzoekster, welke 8,3% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten schriftelijk of ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 8,3%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk veertien van de vijftien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel, na aanpassing daarvan ter zitting, het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- bepaalt dat de aangeboden schuldregeling start op 1 februari 2024;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.