ECLI:NL:RBROT:2024:4076

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
10/195441-23, 10/160547-23 en 10/043139-22 (gevoegd)/ TUL VV: 10/311909-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak openlijke geweldpleging en mishandeling; bewezenverklaring poging tot doodslag en vuurwapenbezit tijdens zomercarnaval in Rotterdam

Op 2 mei 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was. De zaak betreft meerdere parketnummers, waaronder 10/195441-23, 10/160547-23 en 10/043139-22. De verdachte werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en mishandeling, maar werd daarvan vrijgesproken. Wel werd bewezen verklaard dat hij op 29 juli 2023 tijdens het zomercarnaval in Rotterdam met een vuurwapen in de richting van een slachtoffer heeft geschoten, wat resulteerde in een poging tot doodslag. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer(exces) van de verdachte, omdat er op het moment van het schieten geen sprake meer was van een noodweersituatie. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan vuurwapenbezit, diefstal in vereniging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke jeugddetentie op, evenals een voorwaardelijke PIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden, waaronder een behandelverplichting en begeleid wonen. De proeftijd van eerdere voorwaardelijk opgelegde straffen werd verlengd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummers: 10/195441-23, 10/160547-23 en 10/043139-22 (gevoegd)
Parketnummer vordering TUL VV: 10/311909-22
Datum uitspraak: 2 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd en ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres van:
Rijks Justitiële Jeugdinrichting [naam PI] , [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. M. Nentjes, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 18 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. Ten aanzien van parketnummer 10/195441-23 is de tenlastelegging op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie gewijzigd. De tekst van de (gewijzigde) tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. C.C. Brandwijk, heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder parketnummer 10/043139-22 onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde (openlijke geweldpleging dan wel mishandeling);
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/195441-23 onder feit 1 primair ten laste gelegde (poging tot doodslag) en feit 2 ten laste gelegde (voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie), het onder parketnummer 10/160547-23 ten laste gelegde (diefstal in vereniging) en het onder parketnummer 10/043139-22 onder feit 1 ten laste gelegde (bedreiging);
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met de algemene voorwaarde;
  • oplegging van de voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de voorwaardelijke PIJ-maatregel), met een proeftijd van 2 jaar met de algemene voorwaarde en met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • meewerkt aan de begeleiding van de jeugdreclassering;
  • meewerkt aan behandeling in de vorm van Topzorg van De Waag of een vergelijkbare instelling;
  • meewerkt aan begeleid wonen bij [zorginstelling] (hierna: [zorginstelling] ) of een vergelijkbare instelling;
  • zich houdt aan een gebiedsverbod voor Spijkenisse (met uitzondering van het woonadres van zijn moeder), zo lang de jeugdreclassering dat nodig acht;
  • zich houdt aan een avondklok met elektronische monitoring, zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht en met een maximale duur van 6 maanden;
  • een dagbesteding heeft in de vorm van onderwijs of werk en een zinvolle vrijetijdsinvulling heeft;
  • zich onthoudt van middelengebruik en meewerkt aan controles daarop;
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering – parketnummer 10/043139-22 feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder parketnummer 10/043139-22 onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde (openlijke geweldpleging dan wel mishandeling van [slachtoffer 2] ) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijsmotivering – parketnummer 10/195441-23 feit 1 primair (poging doodslag)
De verdachte heeft bekend dat hij op 29 juli 2023 tijdens het zomercarnaval in Rotterdam met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer 1] (hierna: het slachtoffer) heeft geschoten. Ten aanzien van het opzettelijk schieten met het vuurwapen op het slachtoffer is door de verdediging geen verweer gevoerd.
Door met een vuurwapen op relatief korte afstand in de richting van het slachtoffer te schieten, was er een aanmerkelijke kans op het intreden van fataal letsel bij die persoon. Het handelen van de verdachte is naar uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht geweest op het toebrengen van dodelijk letsel bij het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte door op dergelijke wijze te handelen de aanmerkelijke kans op dit gevolg welbewust heeft aanvaard. De verdachte heeft met zijn handelen dus in ieder geval voorwaardelijk opzet gehad op het doden van het slachtoffer. Dit maakt dat de onder parketnummer 10/195441-23 onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend is bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend bewezen verklaard worden dat er sprake is van medeplegen, zodat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Op de verklaring van de verdachte over de omstandigheden rondom het schieten met het vuurwapen, zal hierna onder 5 en 6 worden ingegaan bij het daar te bespreken beroep op noodweer(exces).
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/195441-23 onder 1 primair ten laste gelegde, het onder parketnummer 10/160547-23 ten laste gelegde en het onder parketnummer 10/043139-22 onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/195441-23 onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
parketnummer 10/195441-23
1. primair
hij op 29 juli 2023 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een vuurwapen in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op 4 augustus 2023 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22LR, en voor dat vuurwapen geschikte munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten drie kogelpatronen, van het kaliber .22LR, voorhanden heeft gehad;
parketnummer 10/160547-23
hij op 1 juli 2023 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander
meerdere kledingstukken,
die aan de Primark (gelegen aan het Poolsterplein),
itoebehoorden
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
parketnummer 10/043139-22
1.
hij op 1 november 2021 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door het tonen van een machete en door de woorden toe te voegen “we maken je af”.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
parketnummer 10/195441-23
1. primair

poging tot doodslag

2.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
parketnummer 10/160547-23
diefstal door twee of meer verenigde personen
parketnummer 10/043139-22
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich (primair) op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van de onder parketnummer 10/195441-23 onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweer toekomt. Hiertoe is aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, omdat de verdachte werd belaagd door het slachtoffer en een andere onbekende jongen. De verdachte heeft geprobeerd de aanranding af te wenden door zich terug te trekken, maar zijn belagers bleven dreigend op hem aflopen. Vervolgens heeft de verdachte het wapen getoond om hen af te schrikken. Toen de jongens hem desondanks bleven aanvallen, was het schieten voor de verdachte zijn laatste redmiddel.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdediging noodzakelijk was en het schieten de zogenaamde proportionaliteits- en subsidiariteitseis kan doorstaan, omdat de verdachte op dat moment geen minder ingrijpend middel kon inzetten om de aanranding af te wenden. Het lossen van (waarschuwings)schoten was bovendien noodzakelijk, omdat de jongens hun aanval niet staakten na het tonen van het wapen. Tot slot is aan het onttrekkingsvereiste voldaan. Hoewel de verdachte kort de mogelijkheid had om weg te rennen, nadat hij zich uit de greep van zijn aanrander had losgemaakt, kon dit niet van hem gevergd worden nu hij daaraan voorafgaand steeds en vergeefs had geprobeerd zich aan zijn aanvallers te onttrekken en zijn aanvallers bovendien opnieuw aanstalten maakten om achter hem aan te komen.
5.1.2.
Beoordeling
Op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is voor een geslaagd beroep op noodweer vereist dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer gaat de rechtbank op grond van het dossier en van dat wat verder ter terechtzitting is besproken, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 29 juli 2023 heeft tijdens het zomercarnaval in het centrum van Rotterdam een schietincident plaatsgevonden, waarbij de verdachte met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer heeft geschoten. Het slachtoffer en een andere jongen hadden kort hiervoor de confrontatie opgezocht met de verdachte. Dit is uitgemond in een worsteling tussen de verdachte en het slachtoffer. Hierbij heeft het slachtoffer fysiek geweld gebruikt tegen de verdachte. De verdachte heeft in die situatie een wapen uit zijn tasje gehaald en getoond. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat gedurende die worsteling sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, die zich richtte tegen de verdachte en dat de verdachte zich in die situatie mocht verweren.
Echter, vervolgens is het slachtoffer door twee andere jongens (weg)geduwd en op de grond gevallen. De verdachte kon daardoor van het slachtoffer loskomen, naar achteren lopen en kwam op enkele meters afstand van het slachtoffer te staan. De verdachte had op dat moment het vuurwapen nog in zijn handen. Vervolgens heeft de verdachte met dat vuurwapen in de richting van het slachtoffer geschoten en is weggerend. Naar het oordeel van de rechtbank was op dat moment geen sprake (meer) van een noodweersituatie en was het handelen van de verdachte op dat moment niet (meer) noodzakelijk. Er was immers geen sprake meer van fysiek geweld vanuit het slachtoffer of van een acute dreiging daarmee tegen de verdachte en de verdachte stond bovendien op enige afstand van het slachtoffer. Ook is niet gebleken dat het slachtoffer of één van de andere betrokken jongens op dat moment over een wapen beschikte. De verklaring van de verdachte dat hij één van de andere jongens met een mes op hem af zag komen lopen, vindt geen steun in de bewijsmiddelen en de verdachte zelf heeft hierover wisselend verklaard. Zo heeft de verdachte pas voor het eerst op de terechtzitting verklaard dat hij een mes bij één van de personen heeft gezien. Hij heeft dit niet eerder tijdens een verhoor bij de politie of de rechter-commissaris verteld. Op de camerabeelden is evenmin te zien dat het slachtoffer over een mes beschikte of dat er een ander persoon met een mes in de nabijheid van de verdachte stond.
Van de verdachte mocht worden gevergd dat hij, op het moment dat hij op afstand van het slachtoffer stond, een andere keuze had gemaakt. Door met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer te schieten, heeft de verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging overschreden. De verdachte had zich kunnen en moeten onttrekken aan de situatie door (bijvoorbeeld) de andere kant op te rennen en te vluchten. Onder de gegeven omstandigheden bestond daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid, terwijl ook van de verdachte kon worden gevergd dat hij zou vluchten.
Het beroep op noodweer wordt verworpen.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich (subsidiair) op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op (extensief) noodweerexces toekomt ten aanzien van de onder parketnummer 10/195441-23 onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De verdediging voert aan dat – indien en voor zover de rechtbank van oordeel is dat er op het moment van schieten geen sprake meer was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden – de verdachte heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de eerdere wederrechtelijke aanranding. De verdediging acht daarbij van belang dat de verdachte in 2022 zelf slachtoffer geworden is van een steekpartij die hem bijna fataal is geworden, waardoor de verdachte erg bang was op het moment dat werd geroepen dat één van de jongens een mes had. De verdachte heeft waarschuwingsschoten gelost in een hevige gemoedsbeweging die was ontstaan door de vrees voor het mes en de angst tijdens de eerdere aanval door de aanrander. De verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de verdediging.
6.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging sprake kan zijn indien de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar hij daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder is gegaan dan geboden was binnen de gegeven omstandigheden. Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is dus vereist dat vast komt te staan dat er een noodweersituatie is of is geweest. In het geval dat de noodweersituatie op het moment van de verweten gedragingen al is geëindigd en de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, moet vast komen te staan dat die gedragingen niettemin het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Zoals de rechtbank hiervoor onder 5.1.2. heeft geconcludeerd, was ten tijde van het schieten door de verdachte geen sprake meer van een noodweersituatie, maar wel ten tijde van de daaraan voorafgaande worsteling tussen de verdachte en het slachtoffer. De rechtbank zal daarom de vraag bespreken of de verdachte op basis van die
eerderenoodweersituatie mogelijk heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging, waarmee hem eventueel een geslaagd beroep zou kunnen toekomen op een schulduitsluitingsgrond in de vorm van noodweerexces.
De verdachte voelde zich onveilig op straat als gevolg van eerdere incidenten. Hoewel de verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven, wordt uit het dossier duidelijk dat dit verband houdt met langer lopende conflicten tussen groepen jongeren. In plaats van de openbare ruimte om die reden te mijden, heeft de verdachte er bewust voor gekozen het zomercarnaval – een feest dat door tienduizenden mensen wordt bezocht – met een wapen en munitie te bezoeken. Met de beslissing om naar het zomercarnaval een geladen vuurwapen mee te nemen, heeft de verdachte feitelijk een voorschot genomen op de wijze waarop hij een eventuele confrontatie zou aanpakken, met alle risico’s van dien. Hoewel de rechtbank in het licht van de belaging door het slachtoffer en de andere jongen ervoor en het eerdere steekincident in 2022 waarvan de verdachte het slachtoffer is geworden, wil aannemen dat de verdachte in de onderhavige situatie bang was, ziet zij onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat hij met het vuurwapen zou hebben geschoten onder invloed van een intense en hevige gemoedsbeweging, zoals door de verdediging is gesteld. Naast de al genoemde factoren in de aanloop naar het schietincident, spreekt ook uit het handelen van de verdachte na het schieten niet van een hevige gemoedsbeweging. De rechtbank benoemt dat uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte na het schieten eerst terugloopt naar de plaats van de worsteling en het schieten om zijn tas te pakken en pas daarna wegrent. Maar ook het gegeven dat de verdachte enkele dagen na het schietincident met hetzelfde vuurwapen wordt aangehouden, duidt op een min of meer bewuste keuze om je bewapend op de openbare weg te begeven, ondanks het risico dat je het wapen zult gebruiken. Het beroep op noodweerexces wordt verworpen, nu de rechtbank onvoldoende aannemelijk acht dat de verdachte met het vuurwapen heeft geschoten vanuit een hevige gemoedsbeweging als direct gevolg van de eerder vastgestelde noodweersituatie.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich op vijftienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan bedreiging. Door de verdachte en zijn medeverdachte zijn grote messen getoond aan de twee slachtoffers en één van de slachtoffers is woordelijk met de dood bedreigd. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij met een mes over straat loopt en dat hij dit wapen ook daadwerkelijk heeft gebruikt om mee te dreigen. Hiermee heeft de verdachte op volstrekt verkeerde en onverantwoorde wijze gehandeld en gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers teweeg gebracht.
Vervolgens heeft de verdachte zich op zestienjarige leeftijd samen met een ander schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. De verdachte en zijn medeverdachte hebben bij Primark meerdere kledingstukken weggenomen. De verdachte heeft er blijk van gegeven het eigendomsrecht van de desbetreffende winkel niet te respecteren. Winkeldiefstal is een misdrijf dat niet alleen overlast oplevert voor (medewerkers van) het betrokken winkelbedrijf, maar ook zijn met het treffen van maatregelen ter voorkoming van winkeldiefstallen aanzienlijke kosten voor winkelbedrijven gemoeid.
Tot slot heeft de verdachte zich op zestienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Dit heeft plaatsgevonden tijdens het zomercarnaval op 29 juli 2023 in het centrum van Rotterdam. Na een worsteling tussen de verdachte en het slachtoffer op straat, heeft de verdachte met een vuurwapen geschoten in de richting van het slachtoffer. Hoewel niet is gebleken dat het slachtoffer hierdoor letsel heeft opgelopen, hadden de kogels wel het hoofd of andere (vitale) delen van het lichaam van het slachtoffer kunnen raken, waardoor hij het leven had kunnen verliezen. Ook leiden zulke incidenten tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen, te meer nu het schietincident op klaarlichte dag tijdens een drukbezocht evenement op de openbare weg heeft plaatsgevonden. Vanwege het zomercarnaval waren er veel omstanders getuige van het schietincident, die – al dan niet met hun kinderen – hebben moeten wegvluchten van het geweld.
Vuurwapen- en munitiebezit leidt tot het risico dat (vuur)wapens daadwerkelijk worden gebruikt en dit brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. In deze zaak wordt dat maar al te goed duidelijk, want de verdachte heeft het wapen niet alleen voorhanden gehad, maar ook (op een eerder moment) gebruikt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaring van deskundige op de terechtzitting
Psychiater [psychiater] en GZ-psycholoog [psycholoog]hebben naar aanleiding van het onder parketnummer 10/195441-23 ten laste gelegde een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 maart 2024. De onderzoekers stellen voorop dat, hoewel de verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek, het behoorlijke beperkingen kent omdat hij zijn medewerking op diverse fronten, zowel bewust als onbewust, heeft afgebakend. Doordat vragen onbeantwoord zijn gebleven is het diagnostisch beeld onvoldoende scherp geworden en is onvoldoende zicht gekregen op enkele forensisch relevante thema’s, waaronder de mogelijke rol van geconstateerde psychische problematiek in het ten laste gelegde en de specifieke aard van het recidiverisico. Dit heeft tot gevolg dat het interventieadvies bestaat uit een weergave van begeleidings- en behandelmogelijkheden op basis van het functioneren van de verdachte en dat nader onderzoek naar de aspecten waarop onvoldoende zicht is gekregen in het advies is verdisconteerd.
De verdachte is een gemiddeld intelligente en sociaal vaardige jongen, wiens presentatie gekenmerkt wordt door een extraverte, zelfbepalende houding. Tijdens oppervlakkig contact komt hij vrolijk, enthousiast en mededeelzaam over. Tijdens verdiepende contacten blijkt hij gesloten over meer persoonlijke thema’s, waaronder zijn directe (gezins-)context en zijn psychisch functioneren, wat mogelijk samenhangt met zijn procespositie. De persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte wordt als bedreigd beschouwd, mede vanwege de narcistische en antisociale kenmerken en de verdachte voldoet dan ook aan de criteria van een norm overschrijdende gedragsstoornis. Daarnaast kampt de verdachte met een paniekstoornis (recidiverende paniekaanvallen) en is sprake van problematisch middelengebruik (cannabis en lachgas).
De beschrijving van de persoonlijkheidsontwikkeling (en de classificatie van de gedragsstoornis) betreft een weergave van een duurzaam patroon en is dan ook van toepassing op de ten laste gelegde periode. Het is niet duidelijk geworden of (en zo ja, in welke mate) trauma-gerelateerde klachten en angst- en paniekklachten aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde. Ook is niet helder geworden of, en zo ja, welke forensisch relevante aspecten van deze psychopathologie ten tijde van het ten laste gelegde een (mede) bepalende rol gespeeld hebben in de totstandkoming hiervan. Juist ook vanwege het ontbreken van aanwijzingen voor gebrekkige regulerende functies (zoals een verhoogde impulsiviteit) kan een verband tussen de geconstateerde psychopathologie en het ten laste gelegde niet zonder meer onderbouwd worden. Hoewel het ten laste gelegde overkomt als (in belangrijke mate) contextbepaald, kan de context waarin de verdachte zich begeeft/begaf uiteraard mede samenhangen met de geschetste zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling. Dit betekent niet dat de totstandkoming van het ten laste gelegde in het geheel niet beïnvloed is geweest door psychopathologie. Mogelijk heeft de geconstateerde angstproblematiek een rol gespeeld, mogelijk speelden facetten van zijn persoonlijkheidsproblematiek een (mede)bepalende rol. Op basis van de beschikbare informatie kan dit echter, zoals aangegeven, niet worden onderbouwd.
Het is niet duidelijk wat de achtergrond vormt van de ten laste gelegde feiten. Verder ontbreekt het aan zicht op de forensisch relevante aspecten van de geconstateerde psychische problematiek, waardoor een rol van deze problematiek in het ten laste gelegde en daarmee in het recidiverisico niet verduidelijkt kan worden. Wel wordt een zorgelijk patroon gezien, zowel in de ontwikkeling van de verdachte als in de (toenemende) politie- en justitiecontacten, ondanks ingezette justitiële interventies. Mede door het gebrek aan zicht op de in dit verband zeer essentiële domeinen (zoals het feitelijke netwerk waarin de verdachte zich begeeft en de rol van zijn gezinscontext, maar ook de invloed van de geconstateerde psychische problematiek) is het niet mogelijk te komen tot een geïndividualiseerde analyse van het risico. Er wordt een algemeen (matig) verhoogd recidiverisico gezien.
Het wordt in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte noodzakelijk geacht dat hij in een voorziening wordt geplaatst waar hij binnen een gestructureerde omgeving en met voldoende begeleiding kan oefenen met verantwoordelijkheden en een pro-sociale invulling van zijn leven (waaronder scholing, werk en vrijetijdsbesteding). Naast begeleiding is strikt toezicht nodig, met name op het netwerk en de contacten van de verdachte. Verder wordt forensische behandeling noodzakelijk geacht. Hierbij wordt gedacht aan een delictgerelateerde behandeling (een analyse van de totstandkoming van het delict en aandacht voor terugvalpreventie) en een psychotherapeutische behandeling, gericht op de identiteitsvorming van de verdachte. Een dergelijke gecombineerde behandeling zou geboden kunnen worden bij een poliklinische instelling als De Waag.
Geadviseerd wordt om het pakket van interventies als voorwaarden op te nemen bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Uit de PIJ-wegingslijst komt naar voren dat er sprake is van een psychische stoornis, maar niet van disfunctioneren op alle levensgebieden, wat pleit voor een voorwaardelijke vorm van de PIJ-maatregel. De verdachte heeft ontwikkelingsmogelijkheden, er is sprake van leerbaarheid en een voorwaardelijke PIJ-maatregel draagt bij aan behoud van functioneren op school. Er is een (deels) steunend netwerk. Er zijn mogelijkheden voor succesvolle ambulante behandeling. De verdachte lijkt daarvoor gemotiveerd of is daarvoor te motiveren. Juist het zware gevolg bestaande uit een omzetting naar een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel als stok achter de deur, wordt als extra motivatie gezien om een ambulante behandeling kans van slagen te geven. Er is een noodzaak tot een gedwongen kader, maar dit kan in ambulante vorm. Er is nog niet eerder ambulante behandeling ingezet. Ondanks het mislukken van eerdere justitiële sancties, wordt een ambulante behandeling het meest kansrijk geacht, juist met het oog op een zo gunstig mogelijke ontwikkeling.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: JBRR)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 april 2024.
JBRR rapporteert dat de verdachte opnieuw wordt verdacht van een (zeer ernstig) strafbaar feit, ondanks het feit dat hij in een proeftijd liep. Het algemeen recidiverisico is hoog. Ook het dynamisch risicoprofiel wordt op hoog ingeschat. De verdachte heeft de neiging om impulsieve keuzes te maken, zonder goed na te denken over de gevolgen. Er zijn zorgen met betrekking tot (een deel van) de sociale contacten van de verdachte. Ook ontbrak het hem voorafgaand aan zijn aanhouding aan een gestructureerde vrijetijdsbesteding en was zijn motivatie om naar school te gaan beperkt. De verdachte volgt op dit moment intern binnen de justitiële jeugdinrichting een opleiding. Hij is gemotiveerd om deze opleiding voort te zetten en een diploma te halen. JBRR acht de inzet van behandeling en begeleiding noodzakelijk en kan zich vinden in de conclusies en het advies van de psychiater en de psycholoog.
JBRR adviseert de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • zal meewerken aan behandeling in de vorm van Topzorg (of ander traject) van De Waag of van een vergelijkbare instelling;
  • zal meewerken aan begeleid wonen bij [zorginstelling] of een vergelijkbare instelling, zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht;
  • zich zal houden aan een gebiedsverbod voor Spijkenisse, met uitzondering van het woonadres van zijn moeder, zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht en met een maximale duur van 6 maanden, en zal meewerken aan elektronische monitoring ter controle van het locatieverbod;
  • zich zal houden aan een avondklok, zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht en met een maximale duur van 6 maanden, en zal meewerken aan elektronische monitoring ter controle van dit locatiegebod;
  • een dagbesteding zal hebben in de vorm van onderwijs, werk (minimaal 32 uur per week) of dagbestedingstraject;
  • zal meewerken aan de invulling van zijn vrije tijd;
  • zal meewerken aan begeleiding door de jeugdreclassering.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad)heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 april 2024.
De Raad rapporteert dat het algemeen recidive risico hoog is. Het dynamisch risico profiel komt uit op midden. Dit houdt in dat er nog veranderbare factoren zijn die van invloed kunnen zijn op de kans op recidive. De verdachte heeft zijn schorsingsvoorwaarden geschonden en het Harde Kern Aanpak-traject is voortijdig afgebroken. Deze interventies hebben de ten laste gelegde feiten niet kunnen voorkomen. De zorgen op de verschillende terreinen maken dat wanneer de problematiek onbehandeld blijft, de kans op recidive zeer aanwezig blijft.
Gelet op de aard en de ernst van de ten laste gelegde feiten adviseert de Raad een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De Raad deelt de conclusie van de psychiater en psycholoog dat er winst behaald kan worden met een intensieve, ambulante behandeling. De verdachte is leerbaar en hij heeft ontwikkelingsmogelijkheden. Daarbij lijkt hij gemotiveerd te zijn om zich te laten behandelen en zich hier ook voor open te stellen. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden kan langdurige behandeling waarborgen en lijkt het beste aan te sluiten bij de mogelijkheden en behoeften van de verdachte. Omdat de verdachte niet eerder ambulante behandeling heeft gehad, moet er gestart worden met een (poliklinische) behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling. De verdachte dient ook mee te werken aan een delictanalyse en de daaruit voortkomende behandeling. Ook zal hij inzicht moeten geven in zijn netwerk en sociale contacten. De Raad vindt het belangrijk dat de verdachte bij [zorginstelling] of in een kamertrainingscentrum buiten zijn bekende omgeving gaat wonen, zodat hij vanuit hier ondersteund kan worden in zijn verdere ontwikkeling. De verdachte dient zich te houden aan de afspraken die bij [zorginstelling] gelden. Verder is het van belang dat de verdachte een zinvolle dagbesteding heeft in de vorm van school, stage en/of werk. Ook een gebiedsverbod voor Spijkenisse (met uitzondering van het woonadres van zijn moeder) met elektronisch toezicht en een avondklok zijn noodzakelijk, zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht. Om het proces van behandeling, een woonplek en dagbesteding te kunnen waarborgen, is toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering nodig. Tot slot adviseert de Raad als bijzondere voorwaarde een verbod op verdovende middelen en een verplichting om mee te werken aan urineonderzoek ten behoeve van de naleving van dit verbod, zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht.
Omdat de Raad een hoog recidiverisico ziet voor het plegen van een nieuw (gewelds)incident wordt geadviseerd om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Indien de verdachte weigert mee te werken aan de behandeling en/of recidiveert, kan de voorwaardelijke PIJ-maatregel worden omgezet in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
[jeugdbeschermer] , werkzaam als jeugdbeschermer bij JBRR, heeft op de terechtzitting het rapport van JBRR nader toegelicht. Zij heeft verklaard dat JBRR, anders dan de Raad, geen noodzaak ziet voor een verbod op middelengebruik, omdat dit verbod moeilijk te handhaven is. Het meewerken aan behandeling hoeft niet nader gespecificeerd te worden als het gaat om de soort behandeling die zal worden ingezet. De Waag zal inzage krijgen in het persoonlijkheidsonderzoek. Het inzicht geven in het netwerk en de sociale contacten alsmede het meewerken aan een delictanalyse valt ook onder de behandeling. Dit hoeft niet als aparte bijzondere voorwaarden te worden opgelegd. [zorginstelling] heeft toegezegd dat er vanaf 25 of 26 april 2024 een plek voor de verdachte op de groep is gereserveerd. Bij de aanmelding is door JBRR gekeken naar welke vestigingslocatie het meest wenselijk is voor de verdachte. JBRR kan zich wel vinden in het advies van de Raad om de op te leggen bijzondere voorwaarden en het jeugdreclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportages en de toelichting van de deskundige op de terechtzitting.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op dat wat de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Ten aanzien van het onder parketnummer 10/043139-22 onder 1 bewezenverklaarde feit stelt de rechtbank dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van 11 maanden. Met de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank in de strafmaat rekening houden.
Gezien de ernst van met name de onder parketnummer 10/195441-23 bewezenverklaarde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank zal de verdachte een jeugddetentie opleggen voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank zal een deel van de voorgenomen jeugddetentie voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaar en met de algemene voorwaarde. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De verdediging heeft verzocht te volstaan met het opleggen van een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest, en het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel achterwege te laten. De rechtbank is echter van oordeel dat, naast het opleggen van een deels voorwaardelijke jeugddetentie, een voorwaardelijke PIJ-maatregel passend en geboden is en dat aan de voorwaarden voor oplegging van die maatregel wordt voldaan.
Het gepleegde feit, de onder parketnummer 10/195441-23 onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag, is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van wat de psychiater en psycholoog in hun rapportage vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van dit misdrijf een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De aard en de ernst van genoemd bewezenverklaard feit, de eerder mislukte interventies in het strafrechtelijk kader en het hoge recidiverisico maken dat intensieve en langdurige behandeling noodzakelijk is. Het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt noodzakelijk geacht als stevige stok achter de deur voor naleving van de bijzondere voorwaarden die de rechtbank de verdachte zal opleggen, waaronder een behandelverplichting. Omdat er niet eerder is ingezet op individuele behandeling voor de verdachte, dient hij een kans te krijgen om behandeling in een ambulante (poliklinische) setting aan te gaan, te laten zien dat hij hiervoor open staat en hieraan zijn medewerking zal verlenen. Indien de verdachte zich niet aan de op te leggen algemene en bijzondere voorwaarden houdt, bestaat de mogelijkheid dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt omgezet in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De voorwaardelijk op te leggen maatregel zal bij eventuele tenuitvoerlegging verlengbaar zijn tot een termijn van maximaal zeven jaar, waarvan het laatste jaar voorwaardelijk, aangezien de verdachte veroordeeld zal worden wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen.
Gelet op de ernst van de feiten, de recidive en de inhoud van de hierboven genoemde rapportages, waaruit naar voren komt dat het recidivegevaar bij het uitblijven van behandeling hoog wordt ingeschat, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van dit wetboek uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 30 mei 2023 van de meervoudige kamer van de rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld in vereniging en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, veroordeeld voor zover van belang tot een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, waarvan 24 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 14 juni 2023.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de aan de verdachte op te leggen onvoorwaardelijke straf, inclusief de eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 24 dagen, gelijk te stellen aan de duur van het bij einduitspraak ondergane voorarrest.
8.4.
Beoordeling
De hierboven onder parketnummer 10/195441-23 onder 1 primair en 2 en parketnummer 10/160547-23 bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Gebleken is echter dat er vanaf 25 april 2024 een plek voor de verdachte is gereserveerd bij [zorginstelling] , een voorziening voor begeleid wonen. De rechtbank acht het in het belang van de verdachte noodzakelijk dat hij vanuit de justitiële jeugdinrichting direct kan doorstromen naar [zorginstelling] . Een langer verblijf in jeugddetentie zal die plek mogelijk op het spel zetten. De rechtbank zal om die reden afzien van het gelasten van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie en in plaats daarvan de proeftijd verlengen met één jaar.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 285, 287 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/043139-22 onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 10/195441-23 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, het onder parketnummer 10/160547-23 ten laste gelegde feit en het onder parketnummer 10/043139-22 onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van hierna te melden voorwaarde;
stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
legt de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
bepaalt dat deze maatregel
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • zijn medewerking zal verlenen aan behandeling in de vorm van Topzorg van De Waag of een vergelijkbare instelling en/of traject;
  • zich niet zal bevinden in Spijkenisse, met uitzondering van het woonadres van zijn moeder ( [adres 2] , [postcode 2] Spijkenisse), zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, met een maximale duur van 6 maanden, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
  • zich houdt aan een avondklok, inhoudende dat hij dagelijks tussen 19 uur en 7 uur thuis zal zijn, welke tijden door de jeugdreclassering kunnen worden aangepast in die zin dat de verdachte in dat geval ‘s avonds later thuis mag komen en ’s ochtends eerder van huis mag; deze avondklok geldt voor de maximale duur van 6 maanden of zoveel korter als de jeugdreclassering dat nodig vindt, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
  • gedurende de proeftijd zal verblijven bij [zorginstelling] of een vergelijkbare instelling voor begeleid wonen, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, en zich zal houden aan de aldaar geldende regels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld;
  • gedurende de proeftijd zich zal inzetten voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van onderwijs, stage, werk (voor minimaal 32 uur per week) of een ander dagbestedingstraject;
  • gedurende de proeftijd zich zal inzetten voor het vinden en behouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie;
verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 30 mei 2023 van de meervoudige kamer onder parketnummer 10/311909-22 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. van der Laan-Kuijt, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. A.A.J. de Nijs en D.E. van Hout, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 mei 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst (gewijzigde) tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
parketnummer 10/195441-23
1.
hij op of omstreeks 29 juli 2023 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een vuurwapen in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juli 2023 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een vuurwapen in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op of omstreeks 4 augustus 2023 te Rotterdam,
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22LR, en/of
(voor dat vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten drie kogelpatronen, van het kaliber .22LR, voorhanden heeft gehad;
parketnummer 10/160547-23
hij op of omstreeks 1 juli 2023 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meerdere kledingstukken, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Primark (gelegen aan het Poolsterplein), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
parketnummer 10/043139-22
1.
hij op of omstreeks 1 november 2021 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door het tonen van een machete of een groot mes en door de woorden toe te voegen “we maken je af”;
2.
hij op of omstreeks 27 september 2021 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
openlijk, te weten, aan de Baarsveen, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 2] door (meerdere malen) te slaan en/of stompen met gebalde vuist tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 2] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 september 2021 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door (meerdere malen) te slaan en/of stompen met gebalde vuist tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 2] .