ECLI:NL:RBROT:2024:4068

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
10/002396-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Verkrachting en ontucht door minderjarige, bedreiging, valse bankbiljetten, Opiumwet overtredingen en wapenbezit

Op 23 april 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die zich op 1 januari 2024 schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, de woning van een slachtoffer is binnengedrongen en haar heeft gedwongen tot seksuele handelingen, waaronder verkrachting. De verdachte heeft daarbij een bezemsteel gebruikt en video-opnames gemaakt van de handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot deze handelingen, ondanks zijn verweer dat er sprake was van wederzijdse instemming. Daarnaast heeft de verdachte bedreigingen geuit richting een ander slachtoffer met een voorwerp dat leek op een vuurwapen, en hij had valse bankbiljetten en verdovende middelen in zijn bezit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Tevens is een schadevergoeding van €10.000,- toegewezen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/002396-24
Datum uitspraak: 23 april 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats 1] (Noorwegen),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode 1] [woonplaats] ,
Feitelijk verblijvende op het adres:
[verblijfadres] , [postcode 2] [verblijfplaats] ,
raadsman mr. J. Vermaat, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 9 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.M. Scheer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 270 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 196 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte meewerkt met de begeleiding door de jeugdreclassering en zich houdt aan een contactverbod met de slachtoffers;
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een leerstraf, te weten Tools4U Verlengd Plus voor de duur van 35 uren, subsidiair 17 dagen vervangende jeugddetentie.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 5 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feiten 1 en 2 (verkrachting en aanzetten ontucht met derde)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat er van dwang sprake is geweest. De verdachte erkent dat hij ontuchtige handelingen door de aangeefster met een derde heeft bevorderd en dat hij seksuele handelingen met de aangeefster heeft verricht en dat deze mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam met een bezemsteel. Hij heeft de aangeefster hiertoe echter niet gedwongen. Er was steeds sprake van wederzijdse instemming, zodat van verkrachting geen sprake is.
De aangeefster en [slachtoffer 1] hebben namelijk ingestemd met een deal dat zij drugs kregen in ruil voor seks en hebben daarom in de aanwezigheid van de verdachte en anderen geprobeerd seks te hebben. Vervolgens heeft de aangeefster ingestemd dat de verdachte een bezemsteel zou gebruiken. Voor deze verklaring van de verdachte is ook steun te vinden in het dossier. [slachtoffer 1] en [persoon A] waren niet in de slaapkamer aanwezig op het moment dat de aangeefster met de bezemsteel werd gepenetreerd en hebben dus ook niet meegekregen wat daarover is besproken door de aangeefster en de verdachte. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten dat de aangeefster niet in staat was om weerstand te bieden aan de verdachte. Als het dossier daarvan al sprake zou zijn, heeft de verdachte geen opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om daarvan gebruik te maken. Uit de filmpjes die op de telefoon van de verdachte zijn gevonden blijkt ook niet dat sprake is geweest van een dreigende sfeer en intimidatie. Voor zover de getuigen [slachtoffer 1] en [persoon A] daarover hebben verklaard, zijn die verklaringen dermate wisselend en inconsistent, dat de verklaringen onbetrouwbaar zijn en niet als bewijs kunnen worden gebruikt. Ook de verklaring van de aangeefster is onbetrouwbaar, omdat zij wisselend verklaart en niet meer weet wat er die avond is gebeurd.
Ten aanzien van feit 2 bepleit de raadsman dat de verdachte niet wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat de aangeefster minderjarig was. Hij kende haar niet. Hij wist dat [slachtoffer 1] meerderjarig was en dan is het niet vreemd om aan te nemen dat de aangeefster, tevens zijn vriendin, ook meerderjarig was.
4.2.2.
Beoordeling
In de nieuwjaarsnacht van 1 januari 2024 hebben er in de woning van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) seksuele handelingen plaatsgevonden tussen de aangeefster (hierna: [slachtoffer 2] ) en de verdachte, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 2] . Ook hebben er ontuchtige handelingen tussen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] plaatsgevonden in aanwezigheid van de verdachte. Deze handelingen worden door de verdachte niet ontkend. Hij ontkent echter dat daarbij sprake was van dwang.
De vraag is of de verdachte [slachtoffer 2] opzettelijk heeft gedwongen tot het ondergaan van ontuchtige en seksuele handelingen die onder meer hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Doorslaggevend bij die vraag is of [slachtoffer 2] handelingen heeft verricht of toegelaten waar zij, als er geen dwang was geweest, niet aan zou hebben meegedaan. Het begrip dwang impliceert verder dat er sprake is van opzet van de verdachte op het plegen van die seksuele handelingen tegen de wil van [slachtoffer 2] .
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer 2] en getuigen [slachtoffer 1] en [persoon A] ( [persoon A] )
Uit het dossier volgt dat alle aanwezigen die avond alcohol hebben gedronken, hebben geblowd, pillen hebben geslikt of een combinatie van alle drie en dat dit van invloed is geweest op de getuigenverklaringen die zij nadien hebben afgelegd. De rechtbank constateert evenwel dat de verklaringen die [slachtoffer 1] en [persoon A] op verschillende momenten bij de politie en bij de rechter-commissaris hebben afgelegd over hetgeen op 1 januari 2024 tussen [slachtoffer 2] en de verdachte is voorgevallen, op hoofdlijnen consistent zijn. De rechtbank heeft geen redenen om aan deze verklaringen te twijfelen en acht de verklaringen bruikbaar voor het bewijs. Dat geldt ook voor de verklaring van [slachtoffer 2] . Zij heeft weliswaar weinig herinneringen aan die avond/nacht, maar hetgeen [slachtoffer 2] hierover in hoofdlijnen heeft verklaard komt overeen met de verklaringen van [slachtoffer 1] en [persoon A] . De verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [persoon A] vinden naar het oordeel van de rechtbank bovendien steun in de getuigenverklaring van [persoon C] (hierna: [bijnaam persoon C] ), de processen-verbaal van bevindingen van de politie die kort na het incident ter plaatse is gekomen en de beschrijving van de camerabeelden door de politie. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [persoon A] betrouwbaar en geloofwaardig.
Omstandigheden waaronder de ontuchtige en seksuele handelingen zijn verricht
De rechtbank gaat op grond van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op oudjaarsavond 2023 gaan [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en het buurmeisje van [slachtoffer 1] , [persoon B] vuurwerk afsteken op straat bij de school Erasmus, waar zij een groep jongens tegenkomen, waaronder de verdachte. Het buurmeisje [persoon B] heeft verklaard dat de verdachte daar onaardige opmerkingen heeft gemaakt over het uiterlijk van [slachtoffer 2] en haar heeft uitgelachen. Daarna heeft [slachtoffer 2] ook grapjes over de verdachte gemaakt, wat hij niet leuk vond. Ook [slachtoffer 1] verklaart dat de verdachte ‘schat’ zei tegen [slachtoffer 2] en aan haar zat. Vervolgens komen de verdachte en een vriend langs het huis van [slachtoffer 1] om te chillen en zijn zij daarna weer weggegaan. Later zijn [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [persoon A] erachter gekomen dat er diverse goederen door de jongens zijn gestolen.
Rond 04:00 uur is de verdachte weer naar het huis van [slachtoffer 1] gekomen, nu met meerdere vrienden. Zij hebben daar op de deur gebonkt. Toen niemand opendeed, hebben zij de deur opengetrapt. Uit het proces-verbaal van de politie ( [proces-verbaalnummer] ) blijkt dat er diverse schoenafdrukken en verse moddersporen op de voordeur zichtbaar zijn. [slachtoffer 1] en [persoon A] hebben hierover bij de politie verklaard dat zij de groep niet binnen wilden laten, omdat de jongens eerder die avond spullen van hen hadden gestolen. Toch zijn de verdachte en zijn vrienden de woning van [slachtoffer 1] binnengedrongen. Op dat moment waren de verdachte en zijn vrienden in de meerderheid. De groep van de verdachte bestond uit vijf jongens, tegenover [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , en [persoon A] . [bijnaam persoon C] is op dat moment ook nog in de woning, maar houdt zich afzijdig in een andere kamer. Niet lang daarna vertrekt hij.
Uit het dossier volgt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] eerder op de avond seks hadden gehad met elkaar en dat de verdachte hiervan op de hoogte raakte, nadat hij samen met zijn vrienden de woning was binnengedrongen. Hierop heeft de verdachte tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gezegd dat hij seks wilde zien. Hij bood hen in ruil daarvoor drugs aan. Gelet op de eerdere interacties tussen de verdachte en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] die avond, de manier waarop de verdachte en zijn vrienden het huis zijn binnengedrongen en het numerieke overwicht, is de rechtbank van oordeel dat inmiddels een dreigende situatie was ontstaan voor de aanwezigen in de woning. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat uit het dossier naar voren komt dat [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [persoon A] kwetsbare jongeren zijn. Gelet op al deze omstandigheden, zien [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op dat moment geen andere keuze dan om op het voorstel van de verdachte in te gaan. [slachtoffer 1] verklaart hierover dat de jongens met zijn vijven waren, dat hij bang was voor wat er zou gebeuren en dat hij dacht dat ze weg zouden gaan als hij meewerkte.
Vervolgens zijn de verdachte en een vriend, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [persoon A] naar de slaapkamer van [slachtoffer 1] gegaan. De rechtbank stelt vast dat de dreigende situatie voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in de slaapkamer verder is opgebouwd. De slaapkamerdeur werd dicht gedaan en de verdachte en een vriend zijn tegenover het bed gaan zitten, waar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op lagen. De situatie was dusdanig dat [persoon A] is meegegaan naar de slaapkamer, om zijn vrienden te beschermen en in de gaten te houden. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] moesten hun kleding uittrekken. De verdachte heeft met zijn mobiel twee filmpjes gemaakt van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] die probeerden om seks met elkaar te hebben. Op de filmpjes is te horen dat de verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] instrueert wat zij moeten doen. Omdat het [slachtoffer 1] niet lukte om seks te hebben, is [slachtoffer 1] naar de slaapkamer van zijn moeder gegaan. Toen [slachtoffer 1] weg was, heeft de verdachte een stok gepakt. Uit de verklaring van [persoon A] blijkt dat hij bang was voor wat er zou gebeuren en daarom [slachtoffer 1] is gaan waarschuwen. Samen zijn ze teruggegaan naar de slaapkamer en zagen toen dat de verdachte de bezemsteel in de vagina van [slachtoffer 2] had gestopt en heen en weer bewoog. Ook sloeg hij op de billen van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] heeft de verdachte weggeduwd en de bezemsteel weggehaald. Toen een van de vrienden van de verdachte kwam kijken en aan de verdachte vroeg waar hij wel niet mee bezig was, is de verdachte gestopt en is hij lachend weggelopen. Toen de jongens weg waren begon [slachtoffer 2] te huilen. Uit het dossier volgt dat [slachtoffer 2] in paniek [bijnaam persoon C] heeft opgebeld, die de woning kort voor de gebeurtenissen had verlaten. [bijnaam persoon C] is hierop teruggegaan naar de woning. Toen hij in de slaapkamer kwam, zag hij [slachtoffer 2] op bed liggen met bloed tussen haar benen. [slachtoffer 1] en [persoon A] hebben hem toen verteld dat [slachtoffer 2] was verkracht. [slachtoffer 1] , [persoon A] en [bijnaam persoon C] hebben vervolgens de politie gebeld. Toen de politie ter plaatse kwam, heeft [slachtoffer 2] tegenover de politie verklaard dat zij was verkracht. De politie vindt de bezemsteel met bloed erop. Later is uit DNA-onderzoek gebleken dat het bloed afkomstig is van [slachtoffer 2] .
Van de aanwezige personen in de woning heeft alleen de verdachte verklaard dat [slachtoffer 2] heeft ingestemd met de ten laste gelegde seksuele handelingen, waaronder ook het penetreren met een stok. Door de vrienden van de verdachte die hierbij volgens hem aanwezig waren, wordt deze lezing echter niet bevestigd. Gelet op de voorgaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van de verdachte hierover niet geloofwaardig en zal daaraan voorbijgaan. Door het binnendringen van de woning, het op dreigende toon vragen om seks, het sluiten van de slaapkamerdeur, het omringen van het bed, het filmen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en het geven van diverse instructies, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat voor [slachtoffer 2] (en [slachtoffer 1] ) een situatie is ontstaan waarbij door de verdachte zodanige druk op [slachtoffer 2] (en [slachtoffer 1] ) werd uitgeoefend en belemmeringen voor [slachtoffer 2] (en [slachtoffer 1] ) werden opgeworpen om zich aan de situatie te onttrekken, dat [slachtoffer 2] is gedwongen om mee te werken en seksuele handelingen te ondergaan. Gezien deze omstandigheden heeft de verdachte zich – op zijn minst genomen – welbewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] de handelingen tegen haar wil onderging. Dit heeft de verdachte er echter niet van weerhouden om de handelingen voort te zetten.
De rechtbank heeft op verzoek van de raadsman de filmpjes die de verdachte van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft gemaakt, in de raadkamer bekeken. Deze videobeelden waren al door de politie beschreven in een proces-verbaal. Anders dan de raadsman stelt, leidt de rechtbank uit de videobeelden in het geheel niet af dat er sprake was van een gezellige sfeer. Hetgeen daarop is waar te nemen past binnen de hiervoor geschetste situatie.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gepleegde seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, tegen de wil van de aangeefster waren. De verdachte heeft de aangeefster door de hiervoor omschreven feitelijkheden opzettelijk gedwongen tot de ten laste gelegde seksuele handelingen. Het verweer wordt verworpen.
Het verweer van de raadsman ten aanzien van feit 2 over de leeftijd van de aangeefster wordt ook door de rechtbank verworpen. De verdachte is zelf minderjarig en was met allemaal minderjarigen in de woning, met uitzondering van één van hen. Hij had redelijkerwijs moeten vermoeden dat [slachtoffer 2] ook minderjarig was.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewijswaardering feit 3 (bedreiging)
4.3.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft partieel vrijspraak bepleit van de bedreiging gericht tegen [slachtoffer 1] . Op het moment dat de verdachte is gaan praten met [persoon C] , zat [slachtoffer 1] op het politiebureau om een verklaring af te leggen. De verdachte heeft geen opzet gehad op het bedreigen van [slachtoffer 1] .
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank acht, gelet op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II, wettig en overtuigend bewezen dat de bedreiging op zowel [slachtoffer 1] als [persoon C] gericht was.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewijswaardering feit 4 (vals geld op voorraad hebben)
4.4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 4 ten laste gelegde feit, omdat het voor een bewezenverklaring van artikel 209 van het Wetboek van Strafrecht vereiste oogmerk ontbreekt. Er is geen wettig bewijs dat de verdachte het valse geld daadwerkelijk wilde uitgeven.
4.4.2.
Beoordeling
Tijdens de doorzoeking van de slaapkamer van de verdachte op 1 januari 2024 is een grote hoeveelheid MDMA pillen en een stapel van 72 valse bankbiljetten van €50,- aangetroffen. Gelet op de context van het aantreffen van een handelshoeveelheid verdovende middelen bij de verdachte en een stapel vals geld, is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van de raadsman onvoldoende aannemelijk geworden. Bij de handel in verdovende middelen wordt immers geld uitgewisseld tussen de kopende en verkopende partij. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte het oogmerk had de bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven.
4.4.3.
Conclusie
Het onder 4 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.5.
Bewijswaardering feit 6 (voorhanden hebben van een wapen)
4.5.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 6 ten laste gelegde. Er is niet aan een deskundige op het gebied van vuurwapens verzocht om de vraag te beantwoorden of dit een op een echt wapen gelijkend voorwerp is. Op grond van het proces-verbaal van bevindingen in het dossier kan niet worden vastgesteld dat het wapen een sprekende gelijkenis heeft met een bestaand vuurwapen.
4.5.2.
Beoordeling
In het proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer proces-verbaal] heeft verbalisant [naam verbalisant] , vanuit zijn rol als hondengeleider op ambtseed beschreven dat het wapen de uiterlijke kenmerken heeft van een echt vuurwapen, volledig zwart van kleur is en daardoor voor afdreiging geschikt is. Hondengeleiders zijn gespecialiseerd in het vinden, veiligstellen en beoordelen van vuurwapens. Gelet op de bevindingen van deze verbalisant is de rechtbank van oordeel dat het balletjespistool van de verdachte sprekende gelijkenis met een bestaand vuurwapen vertoont en voor afdreiging geschikt is. De foto van het wapen dat zich in het dossier bevindt, laat daarover ook geen twijfel bestaan. Het verweer wordt verworpen.
4.5.3.
Conclusie
Het onder 6 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 1 januari 2024 te Vlaardingen
door een andere feitelijkheid , te weten door
- met een groep jongemannen de woning in te komen en om haar heen te staan,
- op dreigende toon te zeggen of die [slachtoffer 2] en haar vriend nog seks
zouden
hebben, dat hij seks wilde zien, dat zij hun kleding uit moesten trekken, dat die
[slachtoffer 2] een derde moest pijpen en een derde die [slachtoffer 2] moest vingeren,
- een bezemsteel in de vagina van die [slachtoffer 2] te duwen en bewegen,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die
bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
van die [slachtoffer 2] ,
te weten door
- op de billen van die [slachtoffer 2] te slaan en
- een bezemsteel in de vagina van die [slachtoffer 2] te duwen en bewegen;
2.
hij op 1 januari 2024 te Vlaardingen
door een andere feitelijkheid ,
het plegen van ontucht door een persoon van wie hij weet of redelijkerwijs moet
vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer 2]
(geboren op [geboortedatum 2] 2006)
met een derde, opzettelijk heeft teweeggebracht en bevorderd,
door
- met een groep jongemannen de woning in te komen en om die [slachtoffer 2] en
haar vrienden heen te staan,
- op dreigende toon te zeggen of die [slachtoffer 2] en haar vriend nog seks zouden
hebben,
dat hij seks wilde zien, dat zij hun kleding uit moesten trekken, dat die [slachtoffer 2] een
derde moest pijpen en een derde die [slachtoffer 2] moest vingeren;
3.
hij op 1 januari 2024 te Vlaardingen
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door aan die [slachtoffer 3] een voorwerp gelijkend op een vuurwapen (categorie I
onder 7 WWM) te tonen en
door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen “ [slachtoffer 1] moet
de aanklacht intrekken en ik kom hem nog wel opzoeken als hij weer thuis is”;
4.
hij op 1 januari 2024 te Vlaardingen,
opzettelijk 72 bankbiljetten van €50 waarvan de valsheid hem, toen hij deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en te doen uitgeven,
in voorraad heeft gehad;
5.
hij op 1 januari 2024 te Vlaardingen
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 56 tabletten/31,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, zijnde MDMA
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
6.
hij op 1 januari 2024 te Vlaardingen
een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie,
dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt
was, namelijk een voorwerp dat een sprekende gelijkenis vertoont met een
vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.verkrachting;

2. met een minderjarige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt door middel van een andere feitelijkheid, het plegen van ontucht door een derde bevorderen;

3.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

4. bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad hebben;

5. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

6. handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Op 1 januari 2024 heeft de verdachte zich op zestienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan zes misdrijven. De verdachte is op nieuwjaarsnacht met een groep vrienden zonder toestemming de woning van [slachtoffer 2] binnengekomen. Daar heeft de verdachte het slachtoffer ten overstaan van andere jongens in een slaapkamer gedwongen tot seksuele handelingen met [slachtoffer 2] en heeft hij een bezemsteel in de vagina van het slachtoffer gebracht en haar daarmee gepenetreerd. Dit is een zeer ernstig zedenmisdrijf. De verdachte heeft bovendien video-opnames van het slachtoffer gemaakt. De verdachte heeft zich op geen enkele wijze bekommerd om de wil en gevoelens van het slachtoffer. Wat de verdachte met het slachtoffer heeft gedaan acht de rechtbank mensonterend. Het slachtoffer is ernstig vernederd en pijn gedaan. De verdachte heeft met zijn handelen blijk gegeven geen enkel respect te hebben gehad voor de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De impact van het handelen van de verdachte blijkt onder meer uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de ouders van het slachtoffer. De gebeurtenissen op deze avond zijn voor het slachtoffer schokkend, kwetsend en beangstigend geweest en hebben grote gevolgen gehad voor haar psychisch welzijn. Het slachtoffer lijdt nog altijd onder de gebeurtenissen van die nacht.
Toen hij in de middag van 1 januari vervolgens werd geconfronteerd met de beschuldiging dat hij [slachtoffer 2] zou hebben verkracht, heeft de verdachte er niet voor gekozen om in gesprek te gaan of zijn excuses aan te bieden. In plaats daarvan is hij teruggegaan naar de woning van [slachtoffer 1] met een wapen. Aangezien [slachtoffer 1] op dat moment niet thuis was, is de verdachte een rondje gaan lopen met [slachtoffer 3] . De verdachte heeft [slachtoffer 3] bedreigd door zijn wapen te tonen en dreigend te zeggen dat [slachtoffer 1] zijn aanklacht moet intrekken en dat hij hem nog wel komt opzoeken. Hiermee heeft de verdachte zowel [slachtoffer 3] als [slachtoffer 1] bedreigd. De verdachte heeft gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers teweeggebracht. De slachtoffers hebben het gevoel gehad dat de verdachte hen daadwerkelijk iets aan wilde doen. Daarnaast had de verdachte door het voorhanden hebben van een dergelijk op een vuurwapen gelijkend voorwerp een wapen ter beschikking waarmee kan worden gedreigd. Het is een minderjarige verboden om een dergelijk wapen voorhanden te hebben. Ook leidt dit tot gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Daarom dient streng te worden opgetreden tegen het onbevoegde bezit hiervan.
Toen de opsporingsambtenaren de verdachte op diezelfde dag hebben aangehouden, werd bij de doorzoeking van de slaapkamer van de verdachte een (handels)hoeveelheid verdovende middelen en een grote hoeveelheid valse bankbiljetten aangetroffen. Het gebruik en de verspreiding van drugs vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en leiden veelal tot diverse vormen van criminaliteit. Het in voorraad hebben van valse bankbiljetten maakt inbreuk op het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in de echtheid van betaalmiddelen moet kunnen worden gesteld en is duperend voor de ontvanger daarvan.
De rechtbank rekent het de verdachte heel zwaar aan dat hij zich op één dag schuldig heeft gemaakt aan zes ernstige misdrijven die schadelijke gevolgen hebben gehad voor de slachtoffers.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
19 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaring van deskundige op de terechtzitting
GZ-psycholoog [psycholoog]heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 25 maart 2024. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Er is geen verstandelijke ontwikkelingsstoornis en/of een psychische stoornis vastgesteld. De verdachte is volledig toerekeningsvatbaar. Er komt geen verhoogd recidive risico voor geweldsincidenten of seksueel grensoverschrijdend gedrag naar voren. In algemene zin is het risico op recidive als laag ingeschat. De psycholoog adviseert geen behandeling.
De Raad voor de Kinderbescherming(hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 april 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is een first offender. De kans op herhaling wordt ingeschat als heel laag. Er zijn overwegend beschermende factoren aanwezig. Het gaat goed zowel thuis als op school. De risicofactoren zijn ontstaan door de ten laste gelegde feiten. In het licht van deze feiten komt de verdachte berekenend over. Het roept veel vragen op over de achtergronden van zijn gedrag. De Raad sluit zich aan bij het advies van de psycholoog. Gezien de ernst van de ten laste gelegde feiten is de Raad van mening dat de inzet van een gedragsinterventie gericht op risico’s ten aanzien van seksueel grensoverschrijdend gedrag passend is. De Raad adviseert een leerstraf op te leggen, te weten Tools4U Verlengd Plus, met de module seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast adviseert de Raad een deels voorwaardelijke jeugddetentie. Het is niet in het belang van de verdachte om terug te keren naar de justitiële jeugdinrichting, omdat hij zijn schoolexamen moet maken. Er is geen aanleiding voor de inzet van jeugdreclasseringsbegeleiding, omdat er verder geen zorgen zijn over de verdachte.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond(hierna: de jeugdreclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 april 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte loopt sinds begin maart 2024 in schorsing met onder andere een enkelband en avondklok. Hij houdt zich goed aan de voorwaarden. Ook gaat hij naar school en onderhoudt hij goed contact met de jeugdreclassering. De psycholoog en de Raad adviseren om geen begeleiding door de jeugdreclassering op te leggen, maar de jeugdreclassering is van mening dat het wenselijk is om te monitoren of de verdachte zich positief blijft ontwikkelen.
De jeugdreclassering adviseert daarom een deels voorwaardelijke jeugddetentie met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van een jaar, en met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- Meewerkt aan begeleiding vanuit de jeugdreclassering;
- Naar school gaat volgens het rooster;
- Een zinvolle vrijetijdsbesteding heeft in de vorm van sport en/of een bijbaantje;
- Op geen enkele manier contact heeft met de slachtoffers;
- Zich houdt aan een avondklok, waarbij de tijden zijn te bepalen door de jeugdreclassering, en met de maximale duur van drie maanden.
Aanvullend heeft de jeugdreclasseerder ter zitting toegelicht dat de verdachte zich goed aan de schorsingsvoorwaarden houdt. De jeugdreclassering wil de verdachte nog een jaar blijven volgen of hij de positieve ontwikkeling volhoudt.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op wat hierboven is overwogen, komt de rechtbank tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De door de verdachte gepleegde onmenselijke en vernederende verkrachting van een kwetsbaar meisje rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een forse vrijheidsstraf. De verdachte nam die nacht het initiatief en heeft bepaald wat er met het slachtoffer gebeurde, waarbij hij op geen enkel moment gedacht heeft aan het welbevinden van het slachtoffer. Met zijn handelen heeft de verdachte het slachtoffer heel veel schade toegebracht en, zoals ook uit de slachtofferverklaring van de ouders blijkt, haar reeds bestaande psychische problemen ernstig vergroot. Ook haar vrienden zijn slachtoffer geworden van de strafbare feiten en zijn nog altijd bang voor de verdachte. Daarnaast heeft de verdachte zich nog schuldig gemaakt aan andere misdrijven.
Uit de rapporten die over de verdachte zijn opgemaakt blijkt verder dat er geen probleemgebieden zijn in het leven van de verdachte die zouden kunnen verklaren waarom hij is gekomen tot het plegen van de hiervoor bewezenverklaarde feiten. De rechtbank ziet daarin geen reden om tot strafvermindering te komen. Het beeld dat van de verdachte is ontstaan is dat van iemand met twee gezichten. Enerzijds een persoon die zich positief ontwikkelt en waar in de onderzoeken geen zorgen over naar voren komen, en aan de andere kant een berekenende jongen die zich bezig houdt met dealen en in staat is ernstige zedenmisdrijven te plegen. De verdachte slaagt er goed in die tweede persoon voor zijn omgeving te verhullen.
Gelet op de hoeveelheid en de ernst van deze feiten, zal de rechtbank daarom een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf gelijk aan de duur van het voorarrest volstaat niet. Alhoewel de pedagogische beïnvloeding zoals die in de adviezen centraal staat een belangrijk strafdoel in het jeugdstrafrecht is, moeten de overige strafdoelen niet uit het oog worden verloren. Dit betekent dat de verdachte terug moet naar een justitiële jeugdinrichting. De rechtbank legt een jeugddetentie op voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, en zal drie maanden van deze straf voorwaardelijk opleggen met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe dat de verdachte zich in de proeftijd moet houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, die hem kan begeleiden en tevens kan bijstaan bij zijn resocialisatie. Daarnaast dient dit ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de verdachte te verplichten om deel te nemen aan de gedragsinterventie Tools4U Verlengd Plus, omdat dit niet past bij de ernst van de feiten en geen toegevoegde waarde meer heeft naast deze straf.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd, bijgestaan door mr. N. Ugur.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair wordt verzocht om de vordering van de benadeelde partij te matigen. Gelet op de persoonlijke problematiek van het slachtoffer die al langer bekend was is het moeilijk om het causaal verband tussen de gevorderde schade en het strafbare feit vast te stellen.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat bij de benadeelde partij immateriële schade in de vorm van lichamelijk letsel en aantasting in de persoon aangenomen kan worden. Dit laatste volgt uit de ingrijpende gevolgen die de bewezen verklaarde feiten voor de benadeelde partij hebben gehad en waarvan blijkt uit de onderbouwing van de vordering en de slachtofferverklaring van de ouders. De rechtbank zal de schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen. Hierbij weegt de rechtbank mee dat, anders dan de indringende verklaring van de ouders, een onafhankelijke onderbouwing van de gevolgen voor het slachtoffer ontbreekt. Het beperkte tijdsverloop sinds het incident zal daarbij een rol hebben gespeeld. De rechtbank zal daarom op dit moment de schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 10.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, en voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dit deel van de vordering kan daarom slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 januari 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 209, 242, 248f, 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 13 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffers:
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2006 te [geboorteplaats 2] ;
- [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2007 te [geboorteplaats 2] ;
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 5] -2001 te [geboorteplaats 3] ,
zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 10.000,- (zegge: tienduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 10.000,-(hoofdsom,
zegge: tienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.J. Loorbach, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mr. M.P.G. Rietbergen en mr. S. Riege, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 april 2024.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Vlaardingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten door
- met een groep jongemannen de woning in te komen en/of om haar heen te staan,
- op dreigende toon te zeggen of die [slachtoffer 2] en/of haar vriend(en) nog seks
zouden, dat hij seks wilde zien, dat zij hun kleding uit moesten trekken, dat die
[slachtoffer 2] een derde moest pijpen en/of een derde die [slachtoffer 2] moest vingeren,
- de kleding van die [slachtoffer 2] uit te trekken en/of
- een bezemsteel in de vagina van die [slachtoffer 2] te duwen en/of bewegen
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die
bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
van die [slachtoffer 2] ,
te weten door
- op de billen van die [slachtoffer 2] te slaan en/of
- een bezemsteel in de vagina van die [slachtoffer 2] te duwen en/of bewegen;
2.
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Vlaardingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een
andere feitelijkheid,
het plegen van ontucht door een persoon van wie hij weet of redelijkerwijs moet
vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer 2]
(geboren op [geboortedatum 2] 2006)
met een derde,
opzettelijk heeft teweeggebracht en/of bevorderd,
door
- met een groep jongemannen de woning in te komen en/of om die [slachtoffer 2] en/of
haar vrienden heen te staan,
- op dreigende toon te zeggen of die [slachtoffer 2] en/of haar vriend(en) nog seks zouden,
dat hij seks wilde zien, dat zij hun kleding uit moesten trekken, dat die [slachtoffer 2] een
derde moest pijpen en/of een derde die [slachtoffer 2] moest vingeren,
- de kleding van die [slachtoffer 2] uit te trekken en/of
- op de billen van die [slachtoffer 2] te slaan en/of
- een bezemsteel in de vagina van die [slachtoffer 2] te duwen en/of bewegen;
3.
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Vlaardingen
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door aan die [slachtoffer 3] een voorwerp gelijkend op een vuurwapen (categorie I
onder 7 WWM) te tonen en/of
door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen " [slachtoffer 1] moet
de aanklacht intrekken en ik kom hem nog wel opzoeken als hij weer thuis is",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Vlaardingen,
opzettelijk
72 bankbiljetten van €50 die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst
en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven,
in voorraad heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Vlaardingen
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 56 tabletten/31,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, zijnde MDMA
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
6.
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Vlaardingen
een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie,
te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp
dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of
dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt
was, namelijk een voorwerp dat een sprekende gelijkenis vertoont met een
vuurwapen
voorhanden heeft gehad.