ECLI:NL:RBROT:2024:4051

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
ROT 24/3457
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Ziektewet wegens ontbreken spoedeisend belang

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv heeft op 17 augustus 2023 bepaald dat verzoeker per 18 september 2023 geen ZW-uitkering meer ontvangt, waarop verzoeker bezwaar heeft gemaakt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 april 2024 behandeld, waarbij verzoeker en de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren.

Verzoeker, die als hovenier werkte, heeft zich op 26 juli 2022 ziekgemeld en ontving een ZW-uitkering. Na een jaar ziek te zijn geweest, heeft het Uwv beoordeeld of hij nog recht had op deze uitkering. De arbeidsdeskundige concludeerde dat verzoeker, ondanks zijn beperkingen, nog 84,04% van zijn eerdere loon kan verdienen, wat leidde tot de beslissing van het Uwv om de uitkering te beëindigen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker heeft weliswaar financiële problemen, maar heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een acute noodsituatie. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. De uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3457

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 mei 2024 in de zaak tussen

[naam verzoeker], uit [plaats] , verzoeker
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Het Uwv heeft met het besluit van 17 augustus 2023 bepaald dat verzoeker per
18 september 2023 geen ZW-uitkering meer krijgt. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Het Uwv heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van het Uwv.

Overwegingen

Waar gaat het in deze zaak om?
2.1.
Verzoeker werkte als hovenier. Op 26 juli 2022 heeft verzoeker zich ziekgemeld. Het Uwv heeft hem een ZW-uitkering toegekend. Het dienstverband van verzoeker is beëindigd.
2.2
Nadat verzoeker een jaar ziek was, heeft het Uwv beoordeeld of verzoeker nog recht heeft op een ZW-uitkering. Dit wordt de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling genoemd. Verzoeker is hiervoor op het spreekuur van de verzekeringsarts van het Uwv geweest. Deze verzekeringsarts heeft onderzocht wat de arbeidsbeperkingen van verzoeker zijn. Deze beperkingen heeft zij opgenomen in de functionele mogelijkhedenlijst van 20 juli 2023. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige van het Uwv vastgesteld welk werk verzoeker theoretisch kan doen met die beperkingen. Volgens de arbeidsdeskundige zijn er vijf functies die verzoeker, ondanks zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat verzoeker op basis van de hoogste verdiencapaciteit binnen deze functies 84,04% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziek meldde. Omdat verzoeker meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziek meldde, heeft het Uwv met het besluit van 17 augustus 2023 bepaald dat verzoeker per 18 september 2023 geen ZW-uitkering meer krijgt.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
3.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
3.2.
Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter een voorziening te treffen. Hij voert aan dat hij geen inkomsten heeft en daardoor steeds verder in de financiële problemen komt. Om zoveel mogelijk zijn vaste lasten te kunnen betalen heeft hij een schuld van € 6400,- opgebouwd bij zijn moeder.
3.3.
De voorzieningenrechter ziet in deze omstandigheden onvoldoende aanleiding om spoedeisend belang aan te nemen. Verzoeker heeft weliswaar naar aanleiding van het verweerschrift nog bankafschriften overgelegd, waaruit onder meer volgt dat zijn ouders en zijn partner ( [persoon A] ) geld hebben overgemaakt om hem financieel bij te staan, toch heeft verzoeker hiermee niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een acute financiële noodsituatie. Met het enkel overleggen van de bankafschriften heeft verzoeker onvoldoende inzicht gegeven in eventuele schulden en betalingsachterstanden. Tijdens de zitting heeft verzoeker desgevraagd verklaard dat geen sprake is van schulden of achterstallige betalingen. Het is verder wel duidelijk dat de partner van verzoeker een baan in de bejaardenzorg heeft, het is echter onduidelijk hoeveel haar concrete inkomsten uit arbeid bedragen.
3.4.
Verzoeker heeft in dit verband ook gewezen op de lange duur van de onderhavige bezwaarprocedure, hij heeft het Uwv op 7 maart 2024 (door het Uwv ontvangen op 11 maart 2024) al in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op bezwaar. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat er nog geen beslissing op het bezwaar is genomen, omdat de heroverweging door de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog moet plaatsvinden. Deze heroverweging stond op het moment van de zitting nog gepland op 23 april 2024. Na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep zal de fase van heroverweging in diezelfde week worden afgerond. Daarna zal er nog een heroverweging plaatsvinden door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, wat naar verwachting van verweerder niet langer dan twee weken in beslag zal nemen. In de week van 13 mei 2024 zal dan de beslissing op bezwaar volgen. Het Uwv heeft ook toegezegd de maximale dwangsom aan eiser toe te kennen als op 6 mei 2024 nog steeds geen beslissing op bezwaar zal zijn genomen.
Is er sprake van een evidente onrechtmatigheid?
4. Omdat in dit geval geen sprake is van een spoedeisend belang, kan het verzoek alleen worden toegewezen als het bestreden besluit volgens de voorzieningenrechter evident onrechtmatig is. Hiervan is in dit geval niet gebleken.
Conclusie en gevolgen
5. Omdat het verzoek wordt afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang, komt de voorzieningenrechter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het onderhavige verzoek. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.