ECLI:NL:RBROT:2024:4021

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
664913 HA ZA 23-774
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een mislukte samenwerking in een joint venture met terugbetaling van geleend bedrag en borgstelling

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht en verbintenissenrecht, heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Savantics Holding B.V. en [bedrijf A] c.s. De zaak betreft de afwikkeling van een mislukte samenwerking in een joint venture, waarbij Savantics een bedrag van € 750.000,00 aan [bedrijf A] had uitgeleend. De rechtbank oordeelde dat [bedrijf A] dit bedrag moet terugbetalen, terwijl [persoon A], die zich als borg had gesteld, naast [bedrijf A] ook € 100.000,00 aan Savantics moet betalen. De tegenvorderingen van [bedrijf A] werden afgewezen, omdat partijen bij de beëindiging van de samenwerking elkaar finale kwijting hadden verleend en afstand hadden gedaan van het recht om de beëindigingsovereenkomst aan te tasten. Dit betekende dat [bedrijf A] geen recht had op schadevergoeding voor vermeende te hoge betalingen voor machines. De rechtbank oordeelde verder dat Savantics niet verplicht was om mee te werken aan een onderhandse verkoop van de verpande machines, en dat [persoon A] niet persoonlijk aansprakelijk was voor de terugbetaling van de lening, maar wel voor de borgstelling. De rechtbank heeft de vorderingen van Savantics toegewezen en de proceskosten aan [bedrijf A] opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/664913 / HA ZA 23-774
Vonnis van 1 mei 2024
in de zaak van
SAVANTICS HOLDING B.V.,
gevestigd in Drunen,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat: mr. A.J. van den Hoven in ‘s-Hertogenbosch,
tegen

1.[bedrijf A] ,

gevestigd in Nieuwkuijk,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
2.
[persoon A],
wonende in Bleiswijk,
gedaagde partij in conventie,
advocaat: mr. S.A.L.L. Caris in Amsterdam
Partijen worden hierna Savantics, [bedrijf A] en [persoon A] genoemd. Gedaagden worden hierna gezamenlijk aangeduid als [bedrijf A] c.s.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de afwikkeling van een mislukte samenwerking tussen partijen in een joint venture met de naam [naam joint venture] . (hierna: LPH ). In dat kader hebben partijen over en weer vorderingen ingesteld. De uitkomst van de beoordeling door de rechtbank is dat [bedrijf A] een bedrag van € 750.000,00 aan Savantics moet betalen. Dit bedrag heeft Savantics bij de start van LPH aan [bedrijf A] uitgeleend. [persoon A] is niet aansprakelijk voor betaling van dit bedrag, maar hij heeft zich wel borg gesteld en als borg moet hij naast [bedrijf A] een bedrag van € 100.000,00 aan Savantics betalen. De tegenvorderingen van [bedrijf A] wijst de rechtbank af. Bij het beëindigen van de samenwerking hebben partijen elkaar finale kwijting verleend en is er afstand gedaan van het recht om de beëindigingsovereenkomst aan te tasten. [bedrijf A] heeft om deze reden geen recht op schadevergoeding omdat zij voor de door haar overgenomen machines teveel zou hebben betaald. Ook hoeft Savantics niet mee te werken aan een onderhandse verkoop van de aan haar verpande machines en heeft [bedrijf A] in dat verband geen recht op schadevergoeding. In dit vonnis zal de rechtbank de verschillende beslissingen motiveren.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 23 en 25 augustus 2023,
- de akte overlegging producties, met producties,
- de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie, met producties,
- de brief van de rechtbank van 11 december 2023, met daarin een oproep voor een mondelinge behandeling op 5 maart 2023,
- de brief van de rechtbank van 22 januari 2024, met instructies voor de mondelinge behandeling,
- de akte inbreng aanvullende producties van [bedrijf A] c.s., met producties,
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie van Savantics, met producties,
- het verzoek van [bedrijf A] c.s. om akte niet dienen te verlenen met betrekking tot de conclusie van antwoord in reconventie of om de mondelinge behandeling aan te houden, de reactie van Savantics daarop en de afwijzende beslissing van de rechtbank,
- de akte inbreng aanvullende producties van [bedrijf A] c.s., met producties,
- de mondelinge behandeling van 5 maart 2024, en de toen door partijen overgelegde spreekaantekeningen.
2.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de datum bepaald waarop er vonnis zal worden gewezen. Met partijen is toen ook afgesproken dat zij zich uiterlijk op 3 april 2024 nog zouden uitlaten over de door [persoon A] afgesloten overlijdensrisicoverzekering. Met een B16-formulier hebben partijen dat op deze datum gedaan.

3.De feiten

3.1.
Savantics is de houdstervennootschap van de heer [persoon B] (hierna: [persoon B] ). Zij houdt alle aandelen in het geplaatste kapitaal van [bedrijf B] (hierna: [bedrijf B] ). [bedrijf B] houdt zich bezig met de gevelbekleding van grotere bouwprojecten. Zij ontwerpt en maakt deze gevelbekleding in eigen beheer. De projecten worden voornamelijk uitgevoerd vanuit [naam joint venture] . (hierna: [naam joint venture] ). Savantics hield ook alle aandelen in [naam joint venture] .
3.2.
[bedrijf A] is de houdstervennootschap van [persoon A] . Zij houdt alle aandelen in het geplaatste kapitaal van Leebo Intelligente Bouwsystemen B.V. (hierna: Leebo IBS). Leebo IBS legt zich toe op het uitvoeren van projecten met staalframeproducten en daaraan gerelateerde producten.
3.3.
Savantics en [bedrijf A] zijn per 1 maart 2021 een samenwerking aangegaan. Kort samengevat hield deze samenwerking het volgende in:
- Savantics en [bedrijf A] richtten gezamenlijk LPH op. Zij werden ieder voor 50% aandeelhouder en werden ieder gezamenlijk bevoegd bestuurder.
- Savantics verkocht en leverde alle aandelen in [naam joint venture] aan LPH voor € 1,00.
- Savantics verkocht en leverde een aantal machines aan LPH voor een bedrag van € 2.000,000,00.
- [bedrijf B] verkocht en droeg door middel van contractsovername een aantal projecten over aan Leebo IBS.
- ter financiering van LPH verstrekten partijen elkaar diverse geldleningen.
3.4.
Op 1 maart 2021 hebben Savantics en [bedrijf A] een overeenkomst van geldlening gesloten. Op grond van deze overeenkomst leent Savantics aan [bedrijf A] een bedrag van € 750.000,00 (hierna: de geldlening), welk bedrag door [bedrijf A] uitsluitend mag worden gebruikt voor de financiering van LPH . Over het geleende bedrag (of het restant daarvan) moet [bedrijf A] een rente betalen van 7% per jaar, maandelijks achteraf, voor het eerst op 31 maart 2021. Als zekerheid voor de terugbetaling van de geldlening heeft [bedrijf A] zich ook verplicht om diverse zekerheden aan Savantics te verstrekken. Op grond van de overeenkomst van geldlening is er daarnaast voor gezorgd dat LPH ten behoeve van Savantics een eerste pandrecht heeft gevestigd op al haar bestaande en toekomstige goederen, waaronder op de machines die in het kader van de samenwerking door Savantics aan LPH zijn overgedragen.
3.5.
[bedrijf A] moest de geldlening in twee gelijke jaarlijkse termijnen terugbetalen. De eerste aflossing moest uiterlijk op 28 februari 2023 gedaan worden, de tweede aflossing uiterlijk op 28 februari 2024 (artikel 4 overeenkomst van geldlening). [bedrijf A] heeft op de geldlening niets afgelost.
3.6.
Op grond van de overeenkomst van geldlening heeft [persoon A] zich borg gesteld voor de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst door [bedrijf A] tot een bedrag van € 100.000,00 (artikel 7.1 overeenkomst van geldlening). [persoon A] heeft zich daarnaast verplicht om op zijn leven een overlijdensrisicoverzekering af te sluiten met als verzekerd bedrag de geldlening inclusief rente en kosten en met Savantics als begunstigde (artikel 7.5 overeenkomst van geldlening).
3.7.
In de samenwerking tussen partijen is het al na een paar maanden misgegaan. Zij hebben daarna onderhandeld over het ontvlechten van de samenwerking. Op 7 februari 2022 hebben de betrokken vennootschappen en [persoon B] en [persoon A] als achterliggende natuurlijke personen een ‘Overeenkomst beëindiging samenwerking’ gesloten (hierna: de beëindigingsovereenkomst). Daarin is, voor zover in deze procedure relevant, bepaald:
“[…]
Artikel 1 Koop en verkoop aandelen LFPH
1.1
[bedrijf A] verkoopt hierbij aan Savantics, gelijk Savantics koopt van [bedrijf A] , alle door [bedrijf A] gehouden aandelen in het geplaatste kapitaal in LFPH (hierna ook te noemen: de "Aandelen LFPH"), zijnde 50% van alle geplaatste aandelen.
[…]
Artikel 2 Overige afspraken
2.2
Op 1 maart 2021 is tussen Savantics en [bedrijf A] een overeenkomst van geldlening voor een bedrag van EUR 750.000 gesloten welke is opgenomen in Bijlage 5. Deze overeenkomst van geldlening inclusief de daarvoor verstrekte zekerheden tot terugbetaling blijven onverminderd van kracht.
[…]
Savantics en [bedrijf A] (her)bevestigen de afspraak dat [bedrijf A] verplicht is de lening in twee gelijke termijnen voor het eerst uiterlijk op 28 februari 2023 en nadien uiterlijk op 28 februari 2024 dient te worden afgelost, doch [bedrijf A] zal zich maximaal zal inspannen om deze lening te herfinancieren bij een derde partij, in die zin dat deze lening zo spoedig mogelijk wordt terugbetaald aan Savantics. […]
Deze Overeenkomst heeft als doel om tussen Partijen een definitieve beëindiging van de samenwerking te bewerkstelligen. Partijen doen om die reden afstand om deze Overeenkomst te ontbinden, vernietigen, wijziging, vergoeding te vorderen of anderszins te beëindigen. Partijen hebben de mogelijkheid gehad voorafgaand aan de Overeenkomst onderzoek te doen en/of zijn betrokken geweest bij de bedrijfsvoering en worden daarom geacht volledig op de hoogte te zijn van alle relevante feiten en omstandigheden.
Artikel 3 Koop en verkoop activa LFPH en LFP aan [bedrijf A]
3.1
LFPH verkoopt hierbij aan [bedrijf A] , gelijk [bedrijf A] koopt van LFPH, de activa zoals opgenomen in Bijlage 6 (hierna ook te noemen: de Activa) […].
3.2
De Koopprijs voor de Activa bedraagt EUR 1.250.000 euro exclusief BTW (hierna ook te noemen: de "Koopprijs Activa").
Artikel 4 Finale kwijting
4.1
Hierbij:
(i) doen Savantics, LFPH, LFP en de heer [persoon B] enerzijds en [bedrijf A] , LIB en de heer [persoon A] anderzijds hierbij onherroepelijk en onvoorwaardelijk afstand van alle vorderingen, claims of aanspraken die zij over en weer (menen te) hebben of in de toekomst nog (menen te) krijgen in verband met hun samenwerking en de beëindiging daarvan;
(ii) verlenen Savantics, LFPH, LFP en de heer [persoon B] enerzijds en [bedrijf A] , LIB en de heer [persoon A] anderzijds elkaar hierbij onherroepelijk en onvoorwaardelijk algehele en finale kwijting in verband met hun samenwerking en de beëindiging daarvan; en
(iii) verklaren Savantics, LFPH, LFP en de heer [persoon B] enerzijds en [bedrijf A] , LIB en de heer [persoon A] jegens elkaar na deze finale kwijting uit welken hoofde ook niets meer van elkaar alsmede aan hen direct dan wel indirect gelieerde partijen, te vorderen te hebben. […];
behoudens de uit deze Overeenkomst voortvloeiende hiervoor genoemde betalingen en verplichtingen.
4.2
Ter voorkoming van misverstanden geldt ter verduidelijking van en in aanvulling op artikel 4.1 dat artikel 4.1 geen betrekking heeft op:
- de overeenkomst van geldlening tussen Savantics en [bedrijf A] d.d. 1 maart 2021 van EUR 750.000 (Bijlage 5);
- overeenkomst tot contractsoverneming d.d. 1 maart 2021 tussen Projects en LIB (Bijlage 12);
[…]
- de akte van borgtocht d.d. 1 maart 2021 inzake de overeenkomst van geldlening van Savantics ten bedrage EUR 100.000 (Bijlage 14)
[…]
Deze blijven derhalve onverminderd van kracht.
[…]”
3.8.
Savantics heeft [bedrijf A] en [persoon A] bij brief (van haar raadsman) van 28 april 2023 gesommeerd om de geldlening, vermeerderd met rente, terug te betalen. In deze brief heeft Savantics [persoon A] persoonlijk aansprakelijk gesteld voor de terugbetaling.
3.9.
Op 27 juli 2023 heeft Savantics, met een daartoe op 20 juli 2023 verkregen verlof van de voorzieningenrechter in deze rechtbank, conservatoire verhaalsbeslagen laten leggen ten laste van [persoon A] .

4.Het geschil

in conventie
4.1.
Savantics vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [bedrijf A] veroordeelt tot betaling aan Savantics van een bedrag van € 750.000,00, te vermeerderen met 7% rente per jaar vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag van volledige betaling alsmede tot een bedrag van € 6.775,00 aan buitengerechtelijke kosten;
II. [persoon A] veroordeelt:
(i) primair: tot de betaling aan Savantics van de onder I. genoemde bedragen;
(ii) subsidiair:
(a) tot de betaling aan Savantics van een bedrag van € 100.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
(b) tot het afsluiten van een genoegzame, niet-opzegbare, overlijdensrisicoverzekering met Savantics als begunstigde voor de hiervoor onder I. genoemde bedragen alsmede tot het in stand houden van deze verzekering door onder meer de tijdige betaling van de daarvoor verschuldigde premies, een en ander op straffe van de verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 1.000,00 per dag dat [persoon A] nalatig is aan deze verplichtingen te voldoen.
4.2.
[bedrijf A] c.s. voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van Savantics, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Savantics, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Savantics in de proceskosten (inclusief de nakosten).
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
4.4.
[bedrijf A] vordert -gedeeltelijk voorwaardelijk en samengevat- dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Savantics veroordeelt om aan [bedrijf A] te betalen een bedrag van € 485.000,00 (aanpassing koopsom machines), en een bedrag van € 405.000,00 (schade in verband met weigeren onderhandse verkoop machines), te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 7 februari 2023 (datum koopovereenkomst), althans 15 juni 2023 (weigeren onderhandse verkoop), althans vanaf de dag van het instellen van de tegenvordering tot de dag van volledige betaling.
II. Savantics veroordeelt om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis mee te werken aan een onderhandse executoriale verkoop van de verpande zaken waaronder in ieder geval de Leebrick rolvormlijn, de Leefast rolvormlijn, de Biesse freesmachine, de Masterwood freesmachine en de Verrijkers, een en ander op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat zij daarmee in verzuim is, tot een maximum van € 500.000,00.
4.5.
Savantics voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [bedrijf A] dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [bedrijf A] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [bedrijf A] in de proceskosten.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Vanwege de onderlinge samenhang zal de rechtbank de vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie hierna gezamenlijk bespreken.
[bedrijf A] moet de lening met rente aan Savantics terugbetalen
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [bedrijf A] de verplichting heeft om de geldlening, vermeerderd met de overeengekomen rente, aan Savantics terug te betalen. [bedrijf A] voert niettemin aan dat zij niets hoeft te betalen omdat zij tegenvorderingen op Savantics heeft die groter zijn dan de geldlening en de rente. In conventie beroept [bedrijf A] zich dan ook op verrekening van de geldlening met haar tegenvorderingen. Voor het geval dat beroep niet slaagt en/of voor het geval haar tegenvorderingen groter zijn dan de vordering van Savantics, vordert [bedrijf A] in reconventie betaling van haar tegenvorderingen (4.4 onder I). De rechtbank zal daarom nu eerst deze tegenvorderingen van [bedrijf A] beoordelen.
Finale kwijting en afstand van recht staan in de weg aan toewijzing van de eerste tegenvordering van [bedrijf A] (teveel betaald voor machines)
5.3.
Ter onderbouwing van haar eerste tegenvordering voert [bedrijf A] , kort samengevat, aan dat zij een kat in de zak heeft gekocht. [bedrijf A] voert aan dat zij bij het aangaan van de samenwerking heeft gedwaald. Er is haar een verkeerde voorstelling van zaken gegeven over de door Leebo IBS van [bedrijf B] overgenomen projecten (met name het zogenoemde Cross Over project). Dit project maakte voor [bedrijf A] de samenwerking interessant. In plaats van de netto winst die volgens de calculaties van [bedrijf B] met dit project gemaakt zou kunnen worden (€ 350.000,00), is sprake van een verlies van bijna € 930.000,00. Volgens [bedrijf A] wordt dit verlies voornamelijk veroorzaakt doordat het project verkeerd is ingekocht (uren en materialen). Door de verkeerde voorstelling van zaken is [bedrijf A] bereid geweest om bij de ontvlechting een bedrag van € 1.250.000,00 aan LPH te betalen voor een aantal machines. Gelet op de getaxeerde marktwaarde van de machines (€ 765.000,00) heeft [bedrijf A] een bedrag van € 485.000,00 teveel betaald. Dat had zij anders niet gedaan. Savantics moet als derde de gevolgen van de dwaling tegen zich laten gelden. Er is namelijk sprake van een samenstel van overeenkomsten, waarbij de achterliggende natuurlijke personen steeds dezelfde zijn ( [persoon B] en [persoon A] ). Voor zover er geen sprake is van dwaling voert [bedrijf A] in verband met de overname van de machines aan dat sprake is van een wanprestatie en/of een onrechtmatige daad van Savantics.
5.4.
Savantics betwist dat zij [bedrijf A] onjuist heeft geïnformeerd over de overgenomen projecten en dat [bedrijf A] de machines voor een te hoge prijs heeft overgenomen. Ter onderbouwing van deze betwisting voert zij meerdere argumenten aan. Het meest verstrekkende argument is dat partijen bij de beëindiging van de samenwerking afstand hebben gedaan van alle vorderingen en claims in verband met de samenwerking en dat zij elkaar finale kwijting hebben verleend.
5.5.
De rechtbank komt aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep op dwaling niet toe. Om te beginnen hebben partijen in artikel 2.3 van de beëindigingsovereenkomst uitdrukkelijk afstand gedaan van het recht om de overeenkomst te ontbinden, te vernietigen of te wijzigen. Zij hebben daarbij met zoveel woorden verklaard dat zij onderzoek hebben kunnen doen en dat zij betrokken zijn geweest bij de bedrijfsvoering zodat ze geacht worden volledig op de hoogte te zijn van alle relevante feiten en omstandigheden. Daarnaast hebben partijen afstand gedaan van alle vorderingen, claims en aanspraken in verband met de samenwerking en de beëindiging daarvan en hebben zij elkaar onherroepelijk en onvoorwaardelijk finale kwijting verleend (artikel 4.1 beëindigingsovereenkomst). Weliswaar zijn de door Leebo IBS van [bedrijf B] overgenomen projecten van deze kwijting uitgezonderd (artikel 4.2 beëindigingsovereenkomst), maar de finale kwijting strekt zich wel uit tot de door [bedrijf A] van LPH gekochte machines, waarop de eerste vordering van [bedrijf A] betrekking heeft.
5.6.
De rechtbank heeft bij de mondelinge behandeling aan [bedrijf A] de vraag gesteld hoe haar beroep op dwaling en haar vordering moeten worden gezien, gelet op deze bepalingen. [bedrijf A] heeft daarop onvoldoende uitgelegd waarom deze bepalingen in de gegeven omstandigheden niet zouden gelden. Zij heeft alleen aangevoerd dat Savantics zich niet op de verleende kwijting kan beroepen als er sprake is van bedrog zoals in deze zaak. De rechtbank overweegt dat de beëindigingsovereenkomst is opgesteld met behulp van adviseurs aan beide zijden. In het namens Savantics opgestelde concept van 18 december 2021 was in artikel 2.3 nog niet opgenomen dat partijen afstand zouden doen van het recht om de overeenkomst aan te tasten (het hierboven in randnummer 3.7 geciteerde deel van artikel 2.3). Die bepaling is op instigatie van [bedrijf A] in de overeenkomst opgenomen. Hetzelfde geldt voor een uitbreiding van hetgeen van de finale kwijting zou zijn uitgezonderd. Op voorstel van [bedrijf A] zijn de door Leebo IBS van [bedrijf B] overgenomen projecten ook opgenomen in artikel 4.2 (vgl. het eveneens hierboven in randnummer 3.7 geciteerde deel van dat artikel). [persoon A] heeft bij de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard dat hij van de zaak af wilde en dat deze bepalingen om die reden in de beëindigingsovereenkomst zijn opgenomen. Tegen deze achtergrond kan niet licht worden aangenomen dat het beroep van Savantics op artikel 2.3 en artikel 4.1 van de beëindigingsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Voor zover [bedrijf A] heeft willen betogen dat dit het geval is, had het op haar weg gelegen om dit met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. Haar algemene uitlating dat bedrog aan een beroep op finale kwijting in de weg staat, is daarvoor onvoldoende. Dat betekent dat de finale kwijting en het afstand van recht in de weg staan aan honorering van een beroep op dwaling. Hetzelfde geldt voor de door [bedrijf A] aangevoerde grondslagen onrechtmatige daad en non-conformiteit.
[bedrijf A] heeft ook geen vordering in verband met (de gestelde weigering van Savantics om mee te werken aan) de onderhandse executoriale verkoop van machines
5.7.
De tweede vordering van [bedrijf A] heeft betrekking op de door haar gewenste onderhandse verkoop van (een deel van) de machines die zij bij de ontvlechting van Savantics heeft overgenomen en die aan Savantics zijn verpand. Volgens [bedrijf A] weigert Savantics als pandhouder ten onrechte om daaraan mee te werken. Daardoor lijdt [bedrijf A] schade, die zij becijfert op een bedrag van € 405.000,00.
5.8.
Savantics betwist dat zij weigert mee te werken aan een onderhandse verkoop. Zij voert daartoe onder meer aan dat het ook in haar belang is als er bij verkoop van de machines een zo hoog mogelijke waarde wordt gerealiseerd, omdat zij daardoor een groter gedeelte van haar vordering vanwege de geldlening op de opbrengst van de machines kan verhalen. Savantics betwist daarnaast dat de machines nog de getaxeerde waarde zouden hebben.
5.9.
Alhoewel het op voorhand inderdaad niet logisch lijkt dat Savantics als pandhouder niet zou willen meewerken aan een onderhandse verkoop, kan het antwoord op de vraag of zij heeft geweigerd om mee te werken in het midden blijven. De vordering van [bedrijf A] stuit immers af op het volgende. Zoals door Savantics ook is aangevoerd, heeft zij als pandhouder de bevoegdheid om tot executie van de aan haar verpande zaken over te gaan (artikel 3:248 BW). Dat is geen verplichting. Bovendien kan [bedrijf A] als pandgever een afwijkende wijze van verkoop verzoeken aan de voorzieningenrechter (artikel 3:251 lid 1 BW). Als [bedrijf A] als pandgever een concrete bestemming heeft voor de machines, kan zij met deze bepaling bewerkstelligen dat tot onderhandse verkoop wordt overgegaan. Niet in geschil is dat het in belang van beide partijen is als er een zo hoog mogelijke opbrengst wordt gegenereerd. De rechtbank overweegt in verband met deze vordering ook nog dat de door [bedrijf A] gestelde schade zich pas zal voordoen als de machines daadwerkelijk voor een veel lager bedrag dan de onderhandse verkoopwaarde worden verkocht, zoals door [bedrijf A] bij de mondelinge behandeling ook is erkend.
5.10.
Omdat [bedrijf A] de voorzieningenrechter kan verzoeken een onderhandse verkoop te gelasten en omdat van schade (nog) geen sprake is, wijst de rechtbank ook de tweede (onvoorwaardelijk ingestelde) tegenvordering van Savantics (4.4 onder II) af.
Tussenconclusie
5.11.
De conclusie is dat de tegenvorderingen van [bedrijf A] niet toewijsbaar zijn. In conventie slaagt het beroep van [bedrijf A] op verrekening met haar tegenvorderingen dus niet. Dat betekent dat de vordering van Savantics om [bedrijf A] te veroordelen tot terugbetaling van de geldlening, vermeerderd met de overeengekomen rente van 7% per jaar vanaf 31 maart 2021 (4.1 onder I), wordt toegewezen zoals in de beslissing is vermeld. Met het afwijzen van het beroep op verrekening is de voorwaarde voor het instellen van de eerste tegenvordering van [bedrijf A] (4.4 onder I) vervuld. De rechtbank wijst deze vordering af op grond van de overwegingen die ten grondslag liggen aan de afwijzing van het beroep op verrekening. Ook de tweede tegenvordering van [bedrijf A] wijst de rechtbank af (4.4 onder II).
[persoon A] is niet persoonlijk aansprakelijk
5.12.
Savantics vordert primair dat [persoon A] hoofdelijk (naast [bedrijf A] ) wordt veroordeeld om de geldlening vermeerderd met rente aan haar te betalen. Ter onderbouwing daarvan voert Savantics aan dat [persoon A] als bestuurder van [bedrijf A] en persoonlijk meerdere verplichtingen heeft geschonden. Om te beginnen heeft [persoon A] zich volgens Savantics onvoldoende ingespannen om de geldlening te herfinancieren. [persoon A] heeft wel een financiering geregeld bij NL Investeert voor Leebo IBS, maar heeft nagelaten om de geldlening te herfinancieren. Daarnaast is de waarde van aan Savantics verstrekte zekerheden teniet gegaan doordat (i) [persoon A] twee kostbare machines (de LeeFast en LeeBrick-rolvormlijnen) heeft laten demonteren, (ii) hij een waardevol patent (het LeeBrick-patent) niet heeft verlengd en (iii) hij verpande zaken zonder enig onderhoud buiten heeft laten verroesten. Savantics verwijt [persoon A] ook dat hij weigert om aanvullende zekerheid te verschaffen. Savantics voert ten slotte aan dat [bedrijf A] op volstrekt onjuiste feitelijke en juridische gronden aanzienlijke tegenvorderingen instelt met als doel om onder de betalingsverplichtingen uit hoofde van de geldlening uit te komen. Volgens Savantics is de handelswijze van [persoon A] erop gericht om haar als schuldeiser met lege handen achter te laten en is [persoon A] daarom persoonlijk aansprakelijk.
5.13.
[persoon A] betwist dat hij persoonlijk aansprakelijk is. Hij wijst op de hoge drempel die voor het aannemen van persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders geldt. [persoon A] weerspreekt nadrukkelijk dat hij Savantics met lege handen wil achterlaten. De herfinanciering bij NL Investeert was noodzakelijk om Leebo IBS te redden. Door deze financiering is ook een andere verplichting uit hoofde van de ontvlechting nagekomen, dus Savantics heeft ook baat gehad bij deze financiering. Wat betreft het demonteren van de machines voert [persoon A] aan dat [bedrijf A] deze niet heeft gedemonteerd maar dat deze al in gedemonteerde staat door LPH aan [bedrijf A] zijn geleverd. [persoon A] betwist dat het niet-verlengde patent enige waarde heeft. Verder heeft Savantics volgens [persoon A] al voldoende zekerheid en kan [bedrijf A] bovendien geen aanvullende zekerheid geven.
5.14.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat, als een rechtspersoon tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, uitgangspunt is dat alleen de rechtspersoon aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is echter, naast aansprakelijkheid van die rechtspersoon, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de rechtspersoon. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder voor wat betreft de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt in deze zin kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
5.15.
Savantics heeft na het gemotiveerde verweer van [persoon A] onvoldoende onderbouwd dat [persoon A] als bestuurder van [bedrijf A] het er bewust toe heeft geleid dat [bedrijf A] de geldlening niet zou willen of kunnen terugbetalen. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
5.15.1.
De verplichting tot herfinanciering (artikel 2.2 beëindigingsovereenkomst) is een inspanningsverplichting van [bedrijf A] . Savantics heeft niet toegelicht hoe het eventueel niet voldoen aan deze inspanningsverplichting door [bedrijf A] tot persoonlijke aansprakelijkheid van [persoon A] zou kunnen leiden. Bovendien heeft [persoon A] bij de mondelinge behandeling verklaard dat hij meerdere partijen heeft benaderd maar dat niemand wilde investeren. Er is wel financiering aangetrokken voor de werkmaatschappij Leebo IBS (en dus niet door [bedrijf A] ) om onder meer het Cross Over project te kunnen afmaken. Daarvan is overigens ook het restant van de koopprijs van de machines van € 250.000,00 aan LPH betaald.
5.15.2.
[persoon A] heeft onbetwist aangevoerd dat de twee machines in de zomer van 2021 door LPH zijn gedemonteerd en dat deze machines nog steeds gedemonteerd waren op het moment dat deze op grond van de beëindigingsovereenkomst door LPH aan [bedrijf A] zijn geleverd. Dit kan dus niet leiden tot een verwijt aan [persoon A] als bestuurder van [bedrijf A] .
5.15.3.
Savantics heeft op geen enkele wijze nader onderbouwd waarom het niet verlengen van het LeeBrick-patent betekent dat een waardevolle zekerheid teniet is gegaan. Buiten de naam van dit patent is er geen enkele informatie gegeven over dit patent en de (potentiële) waarde ervan.
5.15.4.
Savantics heeft ook niet genoeg geconcretiseerd dat [bedrijf A] niet goed heeft gezorgd voor de aan haar verpande zaken, dat deze zaken daardoor niets meer of veel minder waard zijn en dat [persoon A] daarvoor als bestuurder een ernstig verwijt te maken is. Daarvoor zijn in ieder geval onvoldoende de foto’s die Savantics van een aantal aan haar verpande zaken in het geding heeft gebracht (productie 16 Savantics).
5.15.5.
De verplichting om aanvullende zekerheid te stellen is een verplichting van [bedrijf A] (artikel 7.3 overeenkomst van geldlening). Savantics heeft niet betwist dat [bedrijf A] niet in staat is om aanvullende zekerheid te stellen, zoals zij heeft aangevoerd. Savantics heeft niet duidelijk gemaakt dat deze onmogelijkheid te wijten is aan [persoon A] .
5.15.6.
Dat de rechtbank de tegenvorderingen van [bedrijf A] afwijst, betekent niet dat deze tegenvorderingen tegen beter weten in zijn ingesteld en dat [persoon A] daarvan als bestuurder dus een verwijt te maken is.
5.16.
Het lag op de weg van Savantics, in aanmerking nemende de onder 5.15.1 tot en met 5.15.6 besproken feiten en omstandigheden, om voldoende concrete feiten te stellen, die maken dat [persoon A] onrechtmatig heeft gehandeld, dan wel tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen ten opzichte van Savantics. Nu Savantics heeft nagelaten haar stellingen voldoende te onderbouwen, heeft zij voor deze vordering niet voldaan aan haar stelplicht en wordt er aan het leveren van bewijs niet toegekomen. De rechtbank wijst de primaire vordering tegen [persoon A] (4.1 onder II primair) af.
[persoon A] moet wel het bedrag van de borgtocht aan Savantics betalen
5.17.
Subsidiair vordert Savantics dat [persoon A] haar € 100.000,00 vermeerderd met rente moet betalen. [persoon A] heeft zich tot dit bedrag persoonlijk borg gesteld voor de nakoming door [bedrijf A] van de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van geldlening.
5.18.
[persoon A] heeft als verweer tegen deze vordering aangevoerd dat hij bij het aangaan van de borgtocht heeft gedwaald doordat [bedrijf A] met de samenwerking met Savantics een kat in de zak heeft gekocht. Als hij dat had geweten had hij zich nooit als borg verbonden.
5.19.
De rechtbank overweegt als volgt. De akte van borgtocht is uitgezonderd van de door partijen aan elkaar verleende finale kwijting. Dat houdt in dat na de ontvlechting de verplichting van [persoon A] in stand is gebleven om als borg maximaal € 100.000,00 te betalen als [bedrijf A] haar betalingsverplichtingen niet nakomt. Dat deze verplichting is blijven bestaan, brengt niet mee dat [persoon A] nu een beroep op dwaling kan doen. Ook hij heeft de beëindigingsovereenkomst ondertekend om daarmee een definitief einde aan het geschil te maken (artikel 2.3 beëindigingsovereenkomst). Daarmee strookt niet dat hij nu toch een beroep op dwaling zou kunnen doen. [persoon A] heeft niet uitgelegd waarom dat anders is. De borgtocht is bovendien niet vernietigd.
5.20.
Omdat [bedrijf A] in verzuim is met het terugbetalen van de geldlening, moet [persoon A] dus het maximale bedrag van de borgtocht aan Savantics betalen. Op borgtocht zijn de bepalingen van hoofdelijkheid van toepassing (artikel 7:850 lid 3 BW). De rechtbank veroordeelt [persoon A] dan ook hoofdelijk, naast [bedrijf A] , tot betaling van het bedrag van € 100.000,00, op de wijze als in de beslissing is vermeld (subsidiaire vordering 4.1 onder II subsidiair onder (a)). Als [bedrijf A] aan haar betalingsverplichting voldoet, hoeft [persoon A] niet te betalen en andersom: als [persoon A] het bedrag van de borgtocht betaalt, hoeft [bedrijf A] geen € 750.000,00 maar € 650.000,00 aan Savantics te betalen.
Vordering tot afsluiten overlijdensrisicoverzekering wordt afgewezen
5.21.
Savantics heeft subsidiair ook gevorderd dat [persoon A] een overlijdensrisicoverzekering moet afsluiten met Savantics als begunstigde (4.1 onder II subsidiair onder (b)). Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [persoon A] een kopie van de door hem afgesloten verzekering in het geding gebracht. Volgens Savantics voldoet deze niet volledig aan hetgeen partijen hebben afgesproken. De rechtbank heeft met partijen besproken of zij elkaar op dit punt niet zouden kunnen vinden. Zoals in dat kader met hen besproken, hebben partijen de rechtbank na de zitting laten weten dat zij overeenstemming hebben bereikt over de vestiging van een openbaar pandrecht eerste in rang ten gunste van Savantics op de uitkering ingevolge de door [persoon A] afgesloten overlijdensrisicoverzekering. Savantics heeft daarmee geen belang meer bij haar vordering. De rechtbank wijst deze dan ook af.
Buitengerechtelijke kosten
5.22.
Savantics vordert van [bedrijf A] betaling van een bedrag van € 6.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Onder verwijzing naar door haar in het geding gebrachte brieven en e-mails stelt Savantics dat zijzelf en haar advocaat tal van werkzaamheden hebben verricht om haar vordering buitengerechtelijk te incasseren. [bedrijf A] heeft de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten betwist, omdat zij betwist dat Savantics na verrekening met haar tegenvorderingen een vordering op haar heeft. Tegen de gevorderde kosten is verder geen afzonderlijk verweer gevoerd.
5.23.
De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Omdat Savantics en [bedrijf A] geen consumenten zijn, is het versturen van een enkele brief voldoende om aanspraak te kunnen maken op vergoeding. De rechtbank stelt vast dat Savantics voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat zij buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht (vgl. de sommatiebrief van 28 april 2023, randnummer 3.8). Het gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank wijst het bedrag van € 6.775,00 dan ook toe.
Proceskosten en beslagkosten
5.24.
[bedrijf A] krijgt in conventie geen gelijk en zij moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van Savantics worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding € 106,73
- griffierecht € 5.737,00
- salaris advocaat € 7.004,00 (2 punten x tarief VII)
-------------------------------
Totaal € 12.847,73
5.25.
Omdat Savantics en [persoon A] in conventie ten opzichte van elkaar over en weer gelijk en ongelijk krijgen, compenseert de rechtbank de proceskosten tussen hen. Dat betekent dat zij ieder de eigen kosten moeten dragen. Dat geldt ook voor de kosten die Savantics heeft gemaakt voor de conservatoire beslagen die zij ten laste van [persoon A] heeft gelegd.
5.26.
[bedrijf A] is in reconventie de partij die ongelijk krijgt. Dat betekent dat zij ook de proceskosten in reconventie moet betalen. Omdat sprake is van zelfstandige tegenvorderingen van [bedrijf A] , waardeert de rechtbank bij de begroting van het salaris van de advocaat de punten op gelijke voet als de conventie. De rechtbank rekent daarbij één punt voor de conclusie van antwoord in reconventie. De proceskosten van Savantics worden begroot op een bedrag van € 3.502,00 (1 punt x tarief VII).
5.27.
De nakosten (voor conventie en reconventie samen) worden begroot op € 278,00, plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing.
5.28.
In totaal moet [bedrijf A] dus aan proceskosten aan Savantics betalen een bedrag van (€ 12.874,73 + € 3.502,00 + € 278,00=) € 16.627,73, plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [bedrijf A] om aan Savantics te betalen een bedrag van € 750.000,00, vermeerderd met de contractuele rente van 7% per jaar vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [bedrijf A] om aan Savantics te betalen een bedrag van € 6.775,00 aan buitengerechtelijke kosten,
6.3.
veroordeelt [persoon A] hoofdelijk, naast [bedrijf A] , om aan Savantics te betalen een bedrag van € 100.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen van [bedrijf A] af,
in conventie en in reconventie
6.6.
veroordeelt [bedrijf A] in de proceskosten, aan de zijde van Savantics begroot op een bedrag van € 16.627,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [bedrijf A] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet zij € 92,00 extra aan Savantics betalen, plus de kosten van betekening,
6.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.M.P. Cremers en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.
1918/3010