ECLI:NL:RBROT:2024:4016

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
C/10/675147 / JE RK 24-521
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 17 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De zaak betreft de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, die het verzoek heeft ingediend. De moeder van [voornaam minderjarige] is belast met het ouderlijk gezag, maar de minderjarige verblijft momenteel in een pleeggezin. De kinderrechter heeft de procedure op basis van een verzoekschrift van de GI, dat op 5 maart 2024 is ingediend, behandeld tijdens een mondelinge zitting op 17 april 2024.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de situatie van [voornaam minderjarige] ernstig bedreigd wordt door de onveilige opvoedsituatie bij de moeder, die in het verleden getuige is geweest van huiselijk geweld. De moeder heeft recentelijk een dochter gekregen, die ook uit huis is geplaatst, en haar eigen stabiliteit is nog niet hersteld. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de moeder momenteel niet in staat is om de nodige zorg en stabiliteit te bieden aan [voornaam minderjarige].

De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening eveneens te verlengen tot 18 april 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker of andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/675147 / JE RK 24-521
Datum uitspraak: 17 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. R.V. Paniagua te Rotterdam,
[pleegouder 1] en [pleegouder 2],
hierna te noemen de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 29 februari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 5 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de pleegouders;
- een vertegenwoordigster van de GI, te weten mw. [persoon A] .

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] .
2.2.
[voornaam minderjarige] verblijft in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen tot meerderjarigheid. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft ter zitting het verzoek mondeling gewijzigd in die zin dat wordt verzocht om de machtiging uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Het verzoek ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling wordt gehandhaafd en de verzoeken worden als volgt toegelicht.
De afgelopen maanden zijn onrustig geweest. De moeder is bevallen van een dochter. De baby verblijft in een ander pleeggezin. Door de onrust zijn de (on)mogelijkheden van de moeder nog niet duidelijk. Momenteel lijkt de situatie tot rust gekomen.
De moeder heeft met [voornaam minderjarige] bezoekmomenten gehad; één keer in de twee weken op de woensdag. Na deze bezoeken was [voornaam minderjarige] steeds tot maandag van slag. De bezoeken met zijn moeder zijn belastend voor hem. Youthcare begeleidt de bezoeken en heeft aangegeven dat de moeder soms moeite heeft om bij [voornaam minderjarige] aansluiting te vinden, haar ouderrol te pakken en pedagogische vaardigheden in bepaalde situaties toe te passen. [voornaam minderjarige] domineert daarin. Vanwege de zorgen is de frequentie van het bezoek tussen [voornaam minderjarige] en de moeder verminderd naar één keer per maand anderhalf uur. Naar aanleiding van de verklaringen van de moeder en haar advocaat is aangegeven dat de GI de frequentie van de bezoeken opnieuw zal bespreken met de moeder.
4.2.
Namens de moeder heeft haar advocaat zich ter zitting niet verzet tegen het verzoek van de GI. Wel heeft hij gevraagd om meer in de uitbreiding van de omgang tussen [voornaam minderjarige] en de moeder te investeren, nu zij inmiddels de plaatsing van [voornaam minderjarige] in het pleeggezin accepteert.
4.3.
In aanvulling op het betoog van haar advocaat heeft de moeder ter zitting het volgende verklaard. Zij vindt het moeilijk dat [voornaam minderjarige] beter bij het pleeggezin kan opgroeien, maar zij begrijpt dit wel. De moeder betreurt het dat zij [voornaam minderjarige] momenteel maar één keer per maand ziet. Zij ziet hem te weinig.
4.4.
De pleegouders hebben zich ter zitting evenmin verzet tegen het verzoek van de GI. De pleegvader heeft toegelicht hoe het met [voornaam minderjarige] gaat en heeft verklaard dat [voornaam minderjarige] behoefte heeft aan veel rust, structuur en regelmaat. De pleegmoeder heeft verklaard dat de bezoeken tussen [voornaam minderjarige] en de moeder ook de komende periode begeleid moeten worden.

5.De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [voornaam minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. In zijn eerste levensjaren heeft [voornaam minderjarige] in de opvoedsituatie bij de moeder onvoldoende veiligheid, stabiliteit en continuïteit gehad. Zo is [voornaam minderjarige] getuige geweest van huiselijk geweld tussen de ouders en met de ex-vriend van de moeder. Vanwege de zorgen is [voornaam minderjarige] in januari 2020 uit huis geplaatst. Door een medische spoedsituatie is [voornaam minderjarige] in juni 2021 opnieuw uit huis geplaatst. Sinds april 2022 verblijft [voornaam minderjarige] in het huidige perspectief biedende pleeggezin.
5.1.
De situatie van de moeder is nog niet stabiel. De moeder heeft haar behandeling bij GGZ Delfland vanwege haar zwangerschap beëindigd. Onlangs is zij bevallen van haar dochter. Deze dochter is ook uit huis geplaatst. Tijdens de omgang met [voornaam minderjarige] heeft de moeder moeite om hem te bieden wat hij nodig heeft, zoals door de GI ter zitting is toegelicht. Vanwege de onrust rond de nieuwe zwangerschap van moeder en de geboorte van haar dochter zijn de (on)mogelijkheden van de moeder ten aanzien van [voornaam minderjarige] nog niet duidelijk. Nu de moeder nog niet zelfstandig in staat is om de bedreigde ontwikkeling af te wenden en [voornaam minderjarige] een voldoende veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden, blijft ook de komende periode hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk. Ook is het in het belang van [voornaam minderjarige] om zijn plaatsing in het pleeggezin voort te zetten. Daarbij houdt de kinderrechter rekening met het door de GI overgelegde rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 8 januari 2024, waarin de Raad heeft aangegeven dat het perspectief van [voornaam minderjarige] bij het pleeggezin ligt en dat het belangrijk is dat de GI zal investeren in de relatie tussen [voornaam minderjarige] , de moeder en het pleeggezin. Daarom acht de kinderrechter het in het belang van [voornaam minderjarige] dat de GI de komende periode met de moeder en de pleegouders de (on)mogelijkheden zal bespreken over het al dan niet uitbreiden van de omgang tussen [voornaam minderjarige] en de moeder.
5.2.
Gelet op al het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarom zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk in het de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] tot 18 april 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 18 april 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024 door
mr. A.M.I. van der Does, kinderrechter, in aanwezigheid van D. van der Aa als griffier, en op schrift gesteld op 1 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.