In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen [persoon A] en [persoon B] over de afrekening van een incasso-opdracht. [persoon A] heeft aan [persoon B] de opdracht gegeven om een huurachterstand van zijn huurders te incasseren. Na een aantal betalingen door de huurders, die de huurachterstand hebben verminderd, eist [persoon A] dat [persoon B] het resterende bedrag van € 4.286,- aan hem uitbetaalt, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. [persoon B] erkent dat hij nog gelden moet afdragen, maar betwist de hoogte van het bedrag en de verschuldigdheid van de gevorderde kosten.
Tijdens de zitting op 28 februari 2024 zijn beide partijen gehoord. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een overeenkomst van opdracht tussen [persoon A] en [persoon B]. De rechter oordeelt dat [persoon B] tekort is geschoten in zijn verplichtingen door de ontvangen betalingen van de huurders niet aan [persoon A] door te betalen. De kantonrechter heeft [persoon B] veroordeeld om het bedrag van € 4.286,- aan [persoon A] te betalen, met wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten van € 553,60. De overige eisen van [persoon A] zijn afgewezen, evenals de tegeneis van [persoon B] voor een redelijk loon voor zijn werkzaamheden.
De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van [persoon A] begroot op € 1.028,03 en heeft bepaald dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad is. Dit betekent dat [persoon A] het vonnis kan laten uitvoeren, ook als [persoon B] in hoger beroep gaat. De uitspraak is gedaan door mr. K.J. Bezuijen en is openbaar uitgesproken op 26 april 2024.