ECLI:NL:RBROT:2024:3967

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
ROT 22/4331
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van de grondslag van een reeds toegekende ZW-uitkering

In deze zaak heeft eiseres, een eigenrisicodrager, een verzoek ingediend bij het UWV om de grondslag van een reeds toegekende Ziektewet (ZW)-uitkering te wijzigen. Eiseres stelt dat de werknemer niet vanuit een dienstverband, maar vanuit de Werkloosheidswet (WW) ziek is geworden. Het UWV heeft dit verzoek opgevat als een verzoek tot herziening van een eerder besluit, maar de rechtbank oordeelt dat het UWV nooit een besluit heeft genomen over de toekenning van de ZW-uitkering aan de werknemer. Hierdoor kan er geen sprake zijn van herziening. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van het UWV op een ondeugdelijke grondslag berust en vernietigt dit besluit. Eiseres had eerder kunnen ageren tegen de eerste ziektedag, maar het UWV heeft niet aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die tot een andere beslissing zouden leiden. De rechtbank verklaart het bezwaar van eiseres gegrond, herroept het primaire besluit en wijst het verzoek van eiseres af. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4331

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr.drs. E.C. Spiering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam 1]).

Inleiding

1.1.
Met het primaire besluit van 6 mei 2022 heeft het UWV een als herzieningsverzoek opgevat verzoek van eiseres van 20 april 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Met het bestreden besluit van 3 augustus 2022 op het bezwaar van eiseres heeft het UWV het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
[naam 2] (werknemer) is op 20 januari 2023 door de rechtbank aangemerkt als belanghebbende. Bij beslissing van 12 januari 2024 heeft de rechtbank vastgesteld dat de werknemer niet heeft gereageerd op de oproep en bepaald dat er daarom van wordt uitgegaan dat hij geen toestemming geeft voor het delen van zijn medische gegevens. De rechtbank heeft verder bepaald dat (slechts) de gemachtigde van eiseres inzage krijgt in de in deze procedure overgelegde medische stukken van de werknemer. De gemachtigde van eiseres heeft daarbij een geheimhoudingsplicht van de medische stukken tegenover eiseres.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en namens het UWV mr. S. Roodenburg.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank heeft bepaald dat de gedingstukken die medische gegevens bevatten niet ter kennisname aan eiseres gebracht mogen worden. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel (voor zover nodig) beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
3. De werknemer ontving tot 2 maart 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW; hier en hierna verwijst “WW” steeds naar de wet zoals die luidde ten tijde van belang) waarna deze uitkering na een melding van de werknemer van 1 maart 2015 is stopgezet omdat de werknemer vanaf 2 maart 2015 een nieuwe baan had gevonden. De werknemer heeft zich op 5 maart 2015 ziekgemeld bij eiseres, die eigenrisicodrager is en hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is gaan betalen.
4. Op 20 april 2021 heeft eiseres het UWV verzocht de grondslag voor de door de werknemer in de periode van 5 maart 2015 tot de entree in de Wet WIA ontvangen ZW-uitkering te wijzigen, omdat, kort gezegd, gebleken was dat de werknemer vanuit de WW in de ZW is ingestroomd. Daardoor heeft eiseres ten onrechte zijn ziekengeld uitbetaald.
5. Het UWV heeft bovengenoemd verzoek opgevat als verzoek tot herziening van de grondslag voor de aanspraak van de ZW-uitkering van de werknemer per 5 maart 2015. Vervolgens heeft het UWV het primaire besluit genomen. Daarin heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van gewijzigde feiten of omstandigheden en het verzoek om die reden niet-ontvankelijk verklaard. Het door eiseres gemaakte bezwaar tegen het primaire besluit heeft het UWV ongegrond verklaard. Daarin heeft het UWV bepaald dat eiseres eerder had kunnen ageren tegen de eerste ziektedag. Daarnaast is niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die inhoudelijk tot een andere beslissing kunnen leiden.

Beoordeling door de rechtbank

6. Ter zitting heeft het UWV verklaard dat het in dit geval, anders dan het pleegt te doen als een eigenrisicodrager een ZW-uitkering moet gaan betalen, nooit een besluit heeft genomen ten aanzien van de toekenning van de ZW-uitkering aan de werknemer. Hieruit volgt dat er ook geen sprake kan zijn van een herziening van die toekenning, zodat het bestreden besluit geen stand kan houden.
7. Omtrent de feitelijke gang van zaken in maart 2015 moet het er op grond van de beschikbare gegevens en met name de door eiseres overgelegde schermprints uit het door haar gebruikte systeem Easyflex voor gehouden worden dat de werknemer op maandag 2 maart 2015, zijn eerste werkdag, betrokken is geraakt bij een kop-staart-botsing. Na afhandeling van de papieren daarvan is hij gaan werken. Dat heeft hij ook op 3 maart 2015 en mogelijk ook op 4 maart 2015 gedaan. Op 5 maart 2015 heeft hij zich ziekgemeld met klachten die volgens eiseres aan de botsing kunnen worden gerelateerd. Eiseres heeft hem over de gehele eerste week van 2 t/m 6 maart 2015 90% ziekengeld betaald.
8. Het UWV heeft ter zitting toegelicht dat het zich op het standpunt stelt dat de WW-uitkering van de werknemer is geëindigd doordat hij met ingang van 2 maart 2015 niet langer werkloos was (artikel 20, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW). Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW, voor zover hier van belang, is daarvoor immers onder meer vereist dat iemand in een kalenderweek ten minste vijf arbeidsuren minder heeft dan gemiddeld en onder arbeidsuur moet op grond van artikel 1a, aanhef en onder a, van de WW worden verstaan een uur waarover een werknemer inkomen uit arbeid heeft ontvangen. Niet in geschil is dat de werknemer die op grond van artikel 7:629 BW heeft ontvangen, zodat hij niet ten minste vijf arbeidsuren minder had dan gemiddeld.
9. Eiseres heeft de juistheid van dit betoog in algemene zin niet betwist, maar primair aangevoerd en toegelicht dat haar beroepsgronden zo moeten worden begrepen dat de uitsluitingsgrond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW aan het betoog van het UWV voorafgaat en erop voor gaat: geen recht op uitkering heeft de werknemer die een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet of een uitkering die naar aard en strekking daarmee overeenkomt. Die situatie doet zich voor, aldus eiseres. Aan het eind van de week van 2 t/m 6 maart 2015 kon immers worden vastgesteld dat de werknemer vanwege zijn uitval op in elk geval de donderdag en de vrijdag meer dan vijf uur werkloos is geweest en dus over die gehele week nog recht zou hebben gehad op WW-uitkering als hij geen uitkering op grond van artikel 7:629 BW zou hebben ontvangen, die met een ZW-uitkering moet worden gelijkgesteld. Het UWV heeft hierop gereageerd dat de vraag of een werknemer werkloos is voor gaat op de vraag of sprake is van een uitsluitingsgrond.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is het gelijk in deze voorrangskwestie aan het UWV. Hoewel alle relevante artikelen uit de WW in dezelfde paragraaf “de voorwaarden voor het recht op uitkering” zijn opgenomen, gaat de vraag of sprake is van werkloosheid logischerwijze vooraf aan de vraag of er een uitsluitingsgrond van toepassing is. Daar komt bij dat wanneer in dit geval geen sprake was geweest van een nieuwe baan, maar wel van ziekte, het recht op WW-uitkering op grond van artikel 20, zesde lid, aanhef en onder a, in samenhang met het eerste lid, aanhef en onder b, WW niet zou zijn geëindigd gedurende de eerste dertien weken van ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Wanneer daarentegen geen sprake was geweest van het ongeval, maar wel van de nieuwe baan, zou het recht op WW-uitkering wel zijn geëindigd. Ook hieruit volgt dat de WW-uitkering niet door de ziekte, maar door de nieuwe baan is geëindigd.
11. Eiseres heeft zich subsidiair nog beroepen op artikel 20, negende lid, van de WW. Daarin is bepaald dat het zesde lid, aanhef en onder b, van dat artikel van overeenkomstige toepassing is op de werknemer die, kort gezegd, uit hoofde van de in dat onderdeel bedoelde werkzaamheden, in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 20, eerste lid, aanhef onder b, van de WW is, zoals al overwogen, bepaald dat het recht op uitkering eindigt voor zover de werknemer niet langer werkloos is. In het zesde lid, aanhef en onder b, van de WW is bepaald dat het eerste lid, onderdeel b, niet van toepassing is op de werknemer, die ten minste 52 weken onafgebroken recht op uitkering heeft gehad, mits de werknemer werkzaamheden als werknemer gaat verrichten nadat hij gedurende 13 aaneengesloten kalenderweken geen arbeidsuren heeft gehad.
Blijkens het besluit van het UWV van 27 januari 2015 is de werknemer, na een aanvraag van 12 januari 2015, met ingang van 6 januari 2015 een WW-uitkering toegekend. Dit betekent dat niet is voldaan aan de genoemde voorwaarde dat ten minste 52 weken onafgebroken recht op uitkering moet hebben bestaan. Daaruit volgt dat ook het subsidiaire standpunt van eiseres niet slaagt.

Conclusie en gevolgen

12. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is omdat het bestreden besluit op een ondeugdelijke grondslag berust. Het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd. Het primaire besluit deelt dat lot, aangezien het op dezelfde onjuiste grondslag is gebaseerd. Doende wat het UWV zou moeten doen, zal de rechtbank daarom het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaren, het primaire besluit herroepen en het inleidende verzoek van eiseres afwijzen, omdat er geen grond is voor toekenning van de ZW-uitkering per 5 maart 2015 op de verzochte grondslag dat werknemer vanuit de WW in de ZW is ingestroomd.
13. Omdat het beroep en het bezwaar gegrond zijn, moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling (punt). In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De wegingsfactor is 1. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift (1 punt) ingediend, heeft deelgenomen aan de hoorzitting in bezwaar (1 punt), heeft een beroepschrift (1 punt) ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998,-.
14. De rechtbank bepaalt tot slot dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht (van € 365,-) aan haar moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- herroept het primaire besluit;
- wijst het verzoek van eiseres van 20 april 2021 af;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt het UWV op het door eiseres betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten tot een bedrag van € 2.998,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.