ECLI:NL:RBROT:2024:3965
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak
Op 15 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij de verdachte vrijgesproken is van de ten laste gelegde feiten. In deze zaak was er een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie, mr. L. Verhoeven. De vordering was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en betrof een bedrag van € 77.817,24. Tijdens de zitting op dezelfde dag als de uitspraak, heeft de officier van justitie echter gevorderd om de ontnemingsvordering af te wijzen. Dit gebeurde in het licht van een eerder arrest van het hof Den Haag, waarin de vordering voor een medeverdachte was toegewezen, maar waarbij onvoldoende bewijs was geleverd dat de verdachte voordeel had gehad van de betrokken oogst.
De verdediging heeft betoogd dat de ontnemingsvordering afgewezen moet worden, primair omdat de verdachte in de strafzaak vrijgesproken is, en subsidiair omdat het enkele aanwezig hebben van hennep geen voordeel oplevert. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de verdachte inderdaad is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, wat betekent dat er geen basis is voor de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank heeft derhalve de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar gemaakt op de datum van de uitspraak.