ECLI:NL:RBROT:2024:3950

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
C/10/676032 / JE RK 24-646
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking tot afwijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 2 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, die verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor een periode van vier weken, aansluitend voor drie maanden. De kinderrechter heeft de moeder van [minderjarige] als belanghebbende aangemerkt, die werd bijgestaan door haar advocaat, mr. A.L. Witteveen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 april 2024, waarbij de moeder en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren, is vastgesteld dat de moeder de Hongaarse taal machtiger is dan de Nederlandse. Daarom is er een beëdigde tolk ingeschakeld. De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige] beoordeeld, die in een gezinshuis verblijft en onder toezicht is gesteld. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een zorgelijke situatie was, maar dat de hulpverlening vanuit Enver nu wel mogelijk is, wat de noodzaak voor uithuisplaatsing vermindert.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige] is om terug te keren naar de vrouwenopvang, waar hij de nodige ondersteuning kan krijgen. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, met de overweging dat de moeder de kans moet krijgen om met de hulpverlening aan de opvoeding van [minderjarige] te werken. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/676032 / JE RK 24-646
Datum uitspraak: 2 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam 1],
hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. A.L. Witteveen, te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking in deze rechtbank van 21 maart 2024 met de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het e-mailbericht met bijlage van de advocaat van de moeder van 29 maart 2024;
- het bericht van het gezinshuis ingekomen bij de rechtbank op 2 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI, [naam 2].
1.3
De kinderrechter heeft ter zitting bijzondere toegang verleend aan een coach van Coachpoint, [naam 3], als toehoorder.
1.4
Aangezien de moeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is,
maar wel de Hongaarse taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met
bijstand van [naam 4], tolk in de Hongaarse taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [naam 4] is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] verblijft in een gezinshuis.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 februari 2024 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 9 februari 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 21 maart 2024 een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 4 april 2024. Het overig verzochte is aangehouden.

3.Het aangehouden verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van vier weken, aansluitend voor de duur van drie maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Thans dient te worden beslist op het verzoek voor de duur van twee weken en drie maanden.
3.2.
De GI handhaaft het verzoek ter zitting en licht dit als volgt toe. Er loopt een ondertoezichtstelling sinds februari dit jaar. De GI trof een zorgelijke situatie aan waarbij het huis vervuild en beschimmeld was. De moeder is naar de vrouwenopvang gegaan. Vanuit de vrouwenopvang is aangegeven dat het gedrag van [minderjarige] onveilig was en dat zij hem niet aankonden. Op grond van deze informatie en het feit dat de vrouwenopvang geen hulp kon inzetten, heeft de GI voor de veiligheid van [minderjarige] verzocht om hem uit huis te plaatsen. Na de machtiging tot uithuisplaatsing bleek dat er wel hulp ingezet kon worden in de vrouwenopvang. Vanuit het gezinshuis waar [minderjarige] nu verblijft worden zorgen gemeld. Zij geven aan dat [minderjarige] een lieve jongen is, die sociaal gezien nog erg jong is en functioneert op babyniveau. De GI wil onderzoeken of het werkelijk gaat lukken in de vrouwenopvang met hulp. De moeder is een lieve moeder die veel om [minderjarige] geeft, maar er is een sterk vermoeden van onderliggende problematiek bij [minderjarige] waardoor de opvoeding te zwaar is voor de moeder. De GI wil [minderjarige] stapsgewijs terugplaatsen, waarbij hij drie dagen naar de moeder gaat. De GI wil daarna beoordelen of het verantwoord is om [minderjarige] helemaal terug te plaatsen. Het vertrouwen in de hulpverlening van Enver moet terugkomen, omdat zij ruis hebben veroorzaakt.

4.De standpunten

4.1
Namens en door de moeder is ter zitting het volgende naar voren gebracht. De moeder is het niet eens met de machtiging tot uithuisplaatsing. Daarnaast is het jammer dat de GI het verzoek handhaaft vanwege hetgebrek aan vertrouwen in Enver. In een korte tijd heeft Enver geconstateerd dat er sprake is van een situatie waarbij er veel wordt gevraagd van het personeel in de vrouwenopvang. De vrouwenopvang had personeelstekort en kon in dat weekend niet de veiligheid van [minderjarige] en de vrouwen in de opvang waarborgen. Later heeft Enver kenbaar gemaakt dat zij zorg kunnen dragen voor de veiligheid van de gezinsleden en de veiligheid binnen de opvang. Daarnaast geeft Enver aan dat zij één op één begeleiding kunnen bieden aan [minderjarige]. De moeder voelt zich beter sinds zij in de vrouwenopvang verblijft. Het is niet in het belang van [minderjarige] om uit huis te zijn geplaatst. [minderjarige] is drie jaar oud en getraumatiseerd. Zijn gedrag is niet gek na alles wat hij heeft meegemaakt. De broertjes hebben er last van en zij plassen in bed sinds [minderjarige] weg is. Ook [minderjarige] is verdrietig. De moeder verzoekt afwijzing van het verzoek en subsidiair om het verzoek aan te houden voor de duur van een maand. Er is een plan van aanpak en een dagprogramma opgesteld met Enver waar iedereen zich aan gaat houden als [minderjarige] wordt thuisgeplaatst.

5.De beoordeling

5.1
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling komt de kinderrechter tot de conclusie dat er ten tijde van het spoedverzoek sprake was van een zorgelijke situatie waarin de veiligheid van [minderjarige] en de bewoners niet kon worden gewaarborgd. [minderjarige] laat gevaarlijk gedrag zien en is niet makkelijk te sturen. Het gezinshuis waar [minderjarige] nu verblijft benoemt de zorgen over [minderjarige] eveneens. Enver heeft na de uithuisplaatsing kenbaar gemaakt de hulp die [minderjarige] nodig heeft te kunnen bieden. Zij kunnen met de moeder aan de slag om ervoor te zorgen dat er wel veiligheid kan worden gecreëerd binnen de vrouwenopvang. Dit maakt dat het naar het oordeel van de kinderrechter niet langer noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] is dat hij uit huis wordt geplaatst. Het feit dat Enver eerder heeft aangegeven deze hulp niet te kunnen bieden en dat dit voor ruis heeft gezorgd bij de GI, maakt niet dat de huidige machtiging tot uithuisplaatsing dient te worden verlengd. De komende tijd is het van belang dat de GI een warme overdracht vanuit het gezinshuis mogelijk maakt, waarbij er tips voor het omgaan met [minderjarige] kunnen worden gegeven aan de moeder en de hulpverlening vanuit Enver. [minderjarige] heeft veel geleerd in het gezinshuis en het is van belang dat hij zich verder kan ontwikkelen in de vrouwenopvang. Daarnaast dient te worden onderzocht wat er onderliggend is aan het gedrag van [minderjarige] en welke kinderopvang passend is voor [minderjarige]. De moeder verdient de kans om aan zichzelf te werken en met de hulpverlening [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft.
5.2
De kinderrechter zal dan ook het aangehouden deel van het verzoek van de GI afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af, voor zover daarop niet eerder is beslist;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.T.F. Chocolaad-de Bos, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024, in aanwezigheid van mr. V. Versteeg als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.