Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- de moeder bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 2].
Rechtbank Rotterdam
Op 2 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, die verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor een periode van vier weken, aansluitend voor drie maanden. De kinderrechter heeft de moeder van [minderjarige] als belanghebbende aangemerkt, die werd bijgestaan door haar advocaat, mr. A.L. Witteveen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 april 2024, waarbij de moeder en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren, is vastgesteld dat de moeder de Hongaarse taal machtiger is dan de Nederlandse. Daarom is er een beëdigde tolk ingeschakeld. De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige] beoordeeld, die in een gezinshuis verblijft en onder toezicht is gesteld. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een zorgelijke situatie was, maar dat de hulpverlening vanuit Enver nu wel mogelijk is, wat de noodzaak voor uithuisplaatsing vermindert.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige] is om terug te keren naar de vrouwenopvang, waar hij de nodige ondersteuning kan krijgen. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, met de overweging dat de moeder de kans moet krijgen om met de hulpverlening aan de opvoeding van [minderjarige] te werken. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag.