ECLI:NL:RBROT:2024:3940

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
C/10/659279 / HA RK 23-575
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking inzake verzoek tot verwijdering BKR-registratie

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoeker] tot verwijdering van zijn BKR-registratie. De rechtbank heeft eerder, op 6 december 2023, een tussenbeschikking gegeven waarin [verzoeker] de gelegenheid kreeg om aanvullende gegevens over te leggen. De kern van de zaak betreft de vraag of ING Bank N.V. de registratie van [verzoeker] bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) moet verwijderen of de duur daarvan moet beperken. De rechtbank heeft na een belangenafweging het verzoek van [verzoeker] toegewezen, maar niet in zijn geheel. De rechtbank oordeelt dat de belangen van ING bij het handhaven van de BKR-registratie minder zwaar wegen dan de belangen van [verzoeker]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] een financieel stabiele situatie heeft aangetoond, ondanks dat er enkele onduidelijkheden blijven bestaan over zijn financiële situatie. De rechtbank heeft de BKR-registratie beperkt tot zeven dagen na de uitspraak en ING veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker]. De rechtbank heeft de primaire vordering tot volledige verwijdering van de BKR-registratie afgewezen, maar de subsidiaire vordering tot beperking van de registratie toegewezen. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 2.027,00, te betalen door ING binnen veertien dagen na aanschrijving.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/659279 / HA RK 23-575
Beschikking van 17 april 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Rotterdam,
verzoeker,
advocaat mr. P.C.M. Ouwens te Rotterdam,
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. D.J. Posthuma te Amsterdam.
Partijen worden hierna [verzoeker] en ING genoemd.

1.Kern van de zaak

1.1.
Deze zaak gaat over de vraag of ING de registratie van [verzoeker] bij het Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR) moet verwijderen of de duur daarvan moet beperken.
De rechtbank heeft [verzoeker] bij tussenbeschikking van 6 december 2023 de gelegenheid gegeven om aanvullende gegevens over te leggen. Op basis van de beschikbare gegevens wijst de rechtbank na een belangenafweging het verzoek van [verzoeker] toe.

2.De voortzetting van de procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van 6 december 2023 en de daarin genoemde processtukken;
  • de akte van [verzoeker] van 6 februari 2024 met producties;
  • de antwoordakte van ING van 6 maart 2024 met bijlage.

3.De verdere beoordeling

3.1.
In de tussenbeschikking van 6 december 2023 heeft de rechtbank in het kader van de belangenafweging aangegeven dat in het voordeel van [verzoeker] meeweegt:
  • dat de oorspronkelijke schuld betrekking heeft op een zakelijke financiering waarbij [verzoeker] geen verwijt kon worden gemaakt dat hij de betalingsverplichtingen uit die schuld niet meer kon nakomen;
  • dat [verzoeker] de laatste betalingsregeling die hij heeft getroffen met ING volledig en tijdig is nagekomen;
  • dat de door ING aangevoerde (nieuwe) schulden (tandartsrekening, creditcardschuld en proceskosten) niet zijn komen vast te staan, of niet overtuigend zijn voor de rechtbank dat [verzoeker] opnieuw problematische schulden heeft (laten ontstaan).
3.2.
In het nadeel van [verzoeker] weegt de rechtbank mee:
- dat er sprake was van een aanzienlijk schuld van € 37.500,00;
3.3.
En dan zijn er nog veel onduidelijkheden. Uitgangspunt is dat het aan de verwerkingsverantwoordelijke is, hier ING, om de dwingende gerechtvaardigde gronden aan te voeren voor het verwerken van de gegevens van [verzoeker] die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van [verzoeker] . ING heeft gewezen op de navolgende onduidelijkheden:
  • onduidelijk blijft of de huidige financiële situatie van [verzoeker] stabiel is en ook langdurig stabiel zal kunnen blijven;
  • onduidelijk blijft of het vermogen op de spaarrekening van [verzoeker] is gecreëerd voor deze procedure;
  • onduidelijk blijft of [verzoeker] nieuwe problematische schulden heeft laten ontstaan in de rekening-courantverhouding met [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] );
  • onduidelijk blijft of de riante management fee die [verzoeker] ontvangt een bestendig inkomen is gelet op de resultaten van de vennootschappen;
  • onduidelijk blijft of [verzoeker] ook zonder BKR-registratie een hypothecaire geldlening zou kunnen krijgen.
3.4.
Om de hierboven genoemde onduidelijkheden te kunnen ophelderen is informatie nodig waarover juist [verzoeker] beschikt. [verzoeker] heeft ook aangeboden aanvullende informatie te overleggen. Om duidelijkheid te krijgen over de vraag of de huidige financiële situatie van [verzoeker] stabiel is en ook langdurig stabiel zal kunnen blijven heeft de rechtbank [verzoeker] de gelegenheid gegeven om de complete jaarrekeningen, inclusief winst- en verliesrekening en toelichting evenals de grootboeken over 2022 van al zijn vennootschappen over te leggen.
Het spaarsaldo
3.5.
In de akte geeft [verzoeker] als verklaring voor het spaarsaldo dat er bedragen door [naam bedrijf] zijn overgemaakt naar de privé-spaarrekening van [verzoeker] en dat daarnaast het spaarsaldo is gevormd door de overwaarde na verkoop van zijn woning (€ 278.601,74). De afrekening van de notaris heeft [verzoeker] ter onderbouwing overgelegd. ING voert aan dat [verzoeker] geen bankrekeningafschriften of stortingsbewijzen heeft overgelegd waaruit blijkt dat de overwaarde van de woning ook op de spaarrekening van [verzoeker] is gestort. De rechtbank is van oordeel dat een stortingsbewijs niet nodig is, omdat uit het overgelegde bankrekeningafschrift van [verzoeker] (productie 41 bij verzoekschrift) een saldo van
€ 211.503,45 blijkt en de overwaarde van de woning hier een plausibele verklaring voor is. Dat het spaarsaldo zou zijn gevormd voor deze zaak, waarbij er tegenover dit spaarsaldo een evenzo grote rekening-courantschuld bij [naam bedrijf] staat – zoals ING stelt – is dan ook niet komen vast te staan.
Rekening-courantschuld
3.6.
Met betrekking tot de rekening-courantschuld blijkt uit de door [verzoeker] overgelegde jaarrekening van [naam bedrijf] dat de rekening-courantschuld in 2022 is teruggebracht van € 282.165,- in 2021 naar € 1.537,- in 2022. ING voert aan dat nergens uit blijkt dat deze schuld door [verzoeker] is ingelopen met privévermogen; dat uit de grootboekkaart had kunnen blijken hoe het rekening-courantsaldo van een schuld van € 282.165,- naar een schuld van € 1.537,- is gemuteerd, maar dat [verzoeker] de grootboeken van 2022 niet heeft overgelegd. De rechtbank is echter van oordeel dat voor de vraag of de huidige financiële situatie van [verzoeker] stabiel is vooral het feit dát de rekening-courantschuld is ingelopen relevant is. Anders dan ING meent, heeft [verzoeker] zich niet op het standpunt gesteld dat hij in 2022 (slechts) € 102.000,- heeft afgelost, in welk geval de schuld eind 2022 hoger zou zijn dan € 1.537,-, zoals [verzoeker] in de akte na tussenbeschikking stelt. [verzoeker] heeft onderbouwd aangetoond dat hij (in 2022) een schuld aan [naam bedrijf] heeft van € 1.537,- en dat is, mede gelet op zijn spaarsaldo een schuld die hij prima kan dragen en die niet als problematisch kan worden bestempeld.
3.7.
ING voert met betrekking tot de aflossing van de rekening-courantschuld verder nog aan dat er mogelijk sprake is van een constructie. European Insurance B.V. (hierna: European Insurance) is een van de besloten vennootschappen waarin [verzoeker] aandelen houdt. Een schuld van European Insurance aan [naam bedrijf] zou zijn opgelopen met een bedrag dat ongeveer gelijk is aan de mutatie van de rekening-courantschuld die [verzoeker] aan [naam bedrijf] heeft ingelost. Het bedrag klopt niet helemaal, maar het verschil zou een afrondingsverschil in verband met de rente kunnen betreffen. De door ING aangevoerde constructie is naar het oordeel van de rechtbank te speculatief en ING heeft niet met een verwijzing naar de jaarrekening van European Insurance onderbouwd dat de vordering op [verzoeker] van dezelfde omvang als dat de schuld van European Insurance aan [naam bedrijf] is toegenomen.
3.8.
Tot slot voert ING nog als verweer dat de rekening-courantverhouding per 2023 of per heden niet is aangetoond door [verzoeker] en dat dit van belang is om de huidige positie van [verzoeker] te beoordelen. Hoewel het klopt wat ING aanvoert zal de rechtbank het niet aan [verzoeker] tegenwerpen dat hij niet meer heeft overgelegd dan waartoe hem de gelegenheid is geboden in het dictum van de tussenbeschikking van 6 december 2023. In het dictum wordt verwezen naar rechtsoverweging 5.18 van de tussenbeschikking en niet (ook) naar rechtsoverweging 5.12. Tijdens de zitting is ook gesproken over de rekening-courantverhouding in 2022.
3.9.
De rechtbank heeft in de tussenbeschikking van 6 december 2023 wel stilgestaan bij rekening-courantopnames van [verzoeker] in januari 2023 en hieruit afgeleid dat er nog een actuele rekening-courantverhouding is. Het bestaan van een rekening-courantverhouding maakt op zichzelf niet dat er van een langdurige stabiele financiële situatie van [verzoeker] geen sprake kan zijn. Met een bedrag van € 1.537,- aan schuld in 2022 kan niet van een problematische schuld worden gesproken.
Management fee
3.10.
[verzoeker] ontvangt via [naam bedrijf] een salaris/management fee voor zijn werkzaamheden bij (onder andere) Easy Nuts B.V. (hierna: Easy Nuts), European Insurance en Skipdeposit Groep (hierna: Skipdeposit). [verzoeker] heeft in de akte zijn aangiften inkomstenbelasting overgelegd over de periode 2018 tot en met 2022 waaruit blijkt dat hij een groeiend inkomen heeft dat aansluit bij de bedragen die hij stelt aan management fee te ontvangen.
3.11.
ING voert ten aanzien van Easy Nuts aan dat de schuldenpositie van de vennootschap is gestegen in 2021 en dat die schuld in 2022 alleen maar verder is opgelopen.
Uit de jaarcijfers van Easy Nuts blijkt echter dat het grootste deel van de schuld van Easy Nuts een schuld is aan Nuts Groep B.V. (hierna: Nuts Groep). [verzoeker] heeft – onbetwist door ING – gesteld dat Nuts Groep een strategische participatie heeft in Easy Nuts. Het is dan ook niet aannemelijk dat Nuts Groep haar vordering op Easy Nuts ineens zou opeisen.
Daarbij komt dat Nuts Groep een van de medeaandeelhouders in Easy Nuts is en daarmee ook een belang heeft bij het voortbestaan van Easy Nuts.
Voor het overige bestaat de schuld van Easy Nuts vooral uit schulden bij de Belastingdienst waarvan de betalingsverplichting is uitgesteld in verband met de corona-uitstelregelingen. ING voert aan dat het een feit van algemene bekendheid is dat de Belastingdienst inmiddels actief coronaschulden incasseert. De rechtbank merkt op dat even zo zeer bekend is dat de Belastingdienst bedrijven de gelegenheid geeft om via een betalingsregeling de uitgestelde betalingsverplichtingen alsnog stukje bij beetje na te komen. Dat de schuld bij de Belastingdienst een actueel en acuut probleem is voor Easy Nuts is dan ook niet vast komen te staan.
3.12.
Dat de schuldenpositie van Easy Nuts zodanig is dat hieruit volgt dat het niet reëel is te verwachten dat Easy Nuts in staat is de managementvergoeding van [verzoeker] te betalen en blijven betalen is niet komen vast te staan. De management fee die [verzoeker] ontvangt uit zijn werkzaamheden voor Easy Nuts is zodanig dat de rechtbank geen aanleiding ziet om de (door ING betwiste) financiële stabiliteit van de start-ups European Insurance en Skipdeposit te bespreken. Zelfs al zou deze inkomstenbron (management fee die [verzoeker] ontvangt voor zijn werk bij deze twee vennootschappen) wegvallen, dan nog is er een voldoende inkomen om van een stabiele financiële situatie te kunnen spreken.
3.13.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat financiële stabiliteit (vooral in de toekomst) voor zelfstandig ondernemers zoals [verzoeker] lastiger aan te tonen is dan voor mensen die in loondienst werken. Dat maakt echter niet dat er zwaardere eisen gesteld mogen worden. Er moet weliswaar meer informatie worden overgelegd, want alleen een salarisstrookje is onvoldoende en ook de omzet (alleen) zegt niets over de financiële
stabiliteit van het inkomen van de DGA (zie de beschikking van 26 november 2021). Uitgangpunt blijft wel dat een ieder gelijk moet worden behandeld.
3.14.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] inmiddels voldoende gegevens heeft overgelegd om te kunnen concluderen dat er sprake is van een financieel stabiele situatie.
Staat de BKR-registratie in de weg aan het verkrijgen van een hypotheeklening?
3.15.
ING heeft in haar antwoordakte opgemerkt dat [verzoeker] geen hypotheekaanvraag of hypotheekofferte heeft overgelegd of inzichtelijk heeft gemaakt hoe potentiële hypotheekverstrekkers de financiële staat van de vennootschappen waarin [verzoeker] participeert beoordelen. Dat is juist. [verzoeker] heeft in zijn akte gesteld dat met de BKR-registratie hypotheekverstrekkers niet eens de beoordeling willen maken of aan [verzoeker] een hypothecaire geldlening kan worden verstrekt.
3.16.
Dat de BKR-registratie eraan in de weg staat dat [verzoeker] een hypothecaire geldlening kan afsluiten is door ING an sich niet betwist. ING heeft aangevoerd dat er ook zonder BKR-registratie geen hypotheeklening aan [verzoeker] zou worden verstrekt in verband met het ontbreken van een financieel stabiele situatie ingegeven door de financiële staat van de vennootschappen waarin [verzoeker] participeert. De rechtbank gaat uit van een financieel stabiele situatie zoals hiervoor ook overwogen. De onduidelijkheid of een hypotheekverstrekker in dit geval wel of niet een financiering zal verstrekken aan [verzoeker] dient in dat kader niet als nadeel voor [verzoeker] in de belangenafweging mee te wegen. [verzoeker] kan geen berekening van een hypotheekverstrekker overleggen, want de hypotheekverstrekkers willen niet eens naar de jaarstukken van de vennootschappen waarin [verzoeker] participeert kijken.
3.17.
Gelet op het vermogen van [verzoeker] (r.o. 3.5), de schulden van [verzoeker] (r.o. 3.9) zijn management fee (r.o 3.14), de koopsom van de woning die hij wenst te kopen en het inkomen van zijn echtgenote heeft ING door te verwijzen naar haar opmerkingen over de financiële staat van de vennootschappen onvoldoende gemotiveerd betwist dat zonder BKR-registratie aan [verzoeker] een hypotheeklening verstrekt zou worden.
Conclusie
3.18.
[verzoeker] heeft tijdens de zitting toegelicht dat zijn belang bij een beëindiging van de BKR-registratie groot is. Op dit moment verblijft [verzoeker] samen met zijn vrouw en twee kinderen in een huurwoning. Als productie 56 heeft [verzoeker] de e-mail van de verhuurder overgelegd waarin de verhuurder aangeeft dat de huurovereenkomst eindigt per juli 2024 en niet verlengd zal worden. Het vinden van een nieuwe huurwoning in de nabije omgeving is [verzoeker] (in ieder geval tot het moment van het indienen van de akte in februari 2024) niet gelukt. Voor de schoolgang van de kinderen wil [verzoeker] in dezelfde omgeving blijven wonen. [verzoeker] wil een andere woning kopen en daarvoor zal hij een hypotheeklening moeten afsluiten. ING heeft aangevoerd dat de wens om een woning te kopen in deze zaak onvoldoende belang vormt.
3.19.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat op dit moment de belangen van ING bij de BKR-registratie, te weten enerzijds het beschermen van [verzoeker] tegen overkreditering en anderzijds het waarschuwen van overige kredietverstrekkers, minder zwaar wegen dan de belangen, grondrechten en fundamentele vrijheden van [verzoeker] .
3.20.
Op 2 maart 2021 is voor het krediet dat [verzoeker] bij ING was aangegaan in de BKR een codering 3 geplaatst met een einddatum na vijf jaar. De BKR-registratie is niet de volledige periode ten onrechte geweest. Het heeft geduurd tot na de tussenbeschikking van de rechtbank van 6 december 2023 dat [verzoeker] met de stukken kwam waaruit kon worden afgeleid dat er sprake is van een financieel stabiele situatie. Gelet op de beschikking van 26 november 2021 en de reactie van ING bij e-mail van 2 mei 2023 (productie 6 bij verzoekschrift) had het [verzoeker] eerder al duidelijk kunnen en moeten zijn dat hij ter onderbouwing van zijn financieel stabiele situatie andere (aanvullende) gegevens diende te overleggen.
3.21.
De primaire vordering om de BKR-registratie te verwijderen wijst de rechtbank af. Wel wijst de rechtbank de subsidiaire vordering van [verzoeker] toe, met dien verstande dat de kredietregistratie dient te worden beperkt tot
24 april 2024(te weten zeven dagen na dat deze beschikking wordt uitgesproken). Inmiddels is de situatie zo gewijzigd dat de BKR-registratie tot en met 2 maart 2026 niet langer voldoet aan het subsidiariteitsbeginsel en proportionaliteitsbeginsel.
3.22.
[verzoeker] vordert een dwangsom op te leggen, maar laat na om feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat ING een beschikking van de rechtbank niet zou nakomen. De gevorderde dwangsom wijst de rechtbank dan ook af.
Proceskosten
3.23.
[verzoeker] heeft gevorderd om ING te veroordelen in de proceskosten tot driemaal het liquidatietarief. De door [verzoeker] genoemde argumenten dat ING te lichtzinnig, op ondeugdelijke gronden en zonder aanvullende informatie op te vragen tot afwijzing van de verwijderingsverzoeken is overgegaan zijn niet komen vast te staan. De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 3.20 waarin reeds is geoordeeld dat het op de weg van [verzoeker] zelf lag om eerder dan na het tussenvonnis van 6 december 2023 stukken over te leggen waaruit bleek dat er sprake was van een financieel stabiele situatie. Er is geen sprake van buitengewone omstandigheden zoals misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen van ING die rechtvaardigen dat ING wordt veroordeeld tot proceskosten begroot tot driemaal het liquidatietarief.
3.24.
De rechtbank begroot de kosten aan de zijde van [verzoeker] op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat € 1.535,00 (2,5 punten × tarief € 614,00)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.027,00
3.25.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
beperkt de termijn van de duur van de door ING gedane BKR-registratie/BKR-codering en de vermeldingen daarvan met betrekking tot [verzoeker] (t.a.v. contractnummer [contractnummer] ) bij Stichting Bureau Kredietregistratie te (4006 EB) Tiel aan de Teisterbantlaan 2a tot
24 april 2024;
4.2.
beveelt ING de BKR-registratie/BKR-codering en de vermeldingen daarvan met betrekking tot [verzoeker] (t.a.v. contractnummer [contractnummer] ) bij Stichting Bureau Kredietregistratie uiterlijk
24 april 2024te (doen laten) verwijderen en verwijderd te houden;
4.3.
veroordeelt ING in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 2.027,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als ING niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet ING
€ 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.4.
veroordeelt ING in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
4.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Wijsman-van Veen en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.2990/3726