ECLI:NL:RBROT:2024:3933

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
10-195424-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en mishandeling van een illegaal verblijvende vrouw in de prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en mishandeling. De verdachte heeft een illegaal in Nederland verblijvende vrouw gedwongen om in de prostitutie te werken en heeft een deel van haar verdiende geld afgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster heeft vervoerd, overgebracht en gehuisvest, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van geweld en dreiging. De aangeefster, die vanuit Brazilië naar Nederland was gekomen, was afhankelijk van de verdachte voor onderdak en werk. De verdachte heeft haar meerdere keren mishandeld en bedreigd, onder andere door haar te slaan en haar te dwingen met hem mee te gaan. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan mensenhandel in de vorm van seksuele uitbuiting en mishandeling, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-195424-23
Datum uitspraak: 24 april 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. M. de Reus, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 7 februari 2024 en 10 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 7 februari 2024 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.J. Lindhout heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod met het slachtoffer en meewerken aan diagnostiek en behandeling.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten. Daartoe is ten aanzien van feit 1 primair aangevoerd dat er geen sprake is geweest van uitbuiting in de zin van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr.), vanwege het ontbreken van oogmerk op uitbuiting en bijbehorende dwangmiddelen.
In het verlengde daarvan meent de verdediging dat er ook geen bewijs is voor uitbuiting en van het financieel voordeel trekken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair is aangevoerd dat de verdachte niet betrokken is geweest bij de overkomst van de aangeefster. Indien geoordeeld wordt dat de verdachte behulpzaam is geweest bij het regelen van een verblijfplaats, dan ontbreekt het bewijs dat de verdachte dat uit winstbejag zou hebben gedaan.
Wat betreft feit 2 wordt de verklaring van de aangeefster niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel, wat dient te leiden tot vrijspraak.
Beoordeling feit 1
Wettelijk kader
Aan de verdachte is onder feit 1 primair het delict mensenhandel ten laste gelegd, strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Deze strafbaarstelling is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Het belang van het individu bij het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid staat daarbij voorop. Artikel 273f Sr. beoogt bescherming te bieden tegen de aantasting van die integriteit en/of vrijheid. Van uitbuiting in de prostitutie kan worden gesproken wanneer de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin de ‘gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ verkeert, die zelf bepaalt voor wie, maar ook waar, wanneer, met wie, en hoe zij werkt, dat wil zeggen onder welke omstandigheden.
De tenlastelegging is opgesplitst in specifieke verwijten, die in het Wetboek van Strafrecht worden beschreven in artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4, 6 en 9. De delictsomschrijving in sub 1 ziet op het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander om die ander in een uitbuitingssituatie te brengen. Daarbij is dus het oogmerk van uitbuiting vereist. Het verwijt in sub 4 ziet op handelingen waardoor een ander zich beschikbaar stelt voor het verrichten van arbeid of diensten, in dit geval het verrichten van – kort gezegd – prostitutie. Uitbuiting is daarbij een impliciet bestanddeel. Sub 9 gaat over het zich laten bevoordelen uit de opbrengst van prostitutiewerkzaamheden door een ander. De in sub 1, 4 en 9 strafbaar gestelde vormen van mensenhandel omvatten steeds het gebruik van één of meer van de dwangmiddelen genoemd in artikel 273f, lid 1, sub 1, Sr. Dit geldt niet voor het verwijt in sub 6, dat betrekking heeft op het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander.
Handelingen
Op grond van de in de bijlage weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte de aangeefster heeft vervoerd, overgebracht en gehuisvest.
Dwangmiddelen
Vooropgesteld moet worden dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 273f Sr. blijkt dat
instemming van een slachtoffer met de uitbuiting niet in de weg hoeft te staan aan
bewezenverklaring van mensenhandel, als één van de in de wet omschreven
dwangmiddelen is gebruikt. De beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is
voldoende om een gedwongen karakter van het prostitutiewerk aan te nemen. Er hoeft in
dat geval geen sprake te zijn geweest van een zodanige dwang of druk dat er voor het
slachtoffer geen andere keuze meer mogelijk was. Het gaat erom dat het slachtoffer in die
keuzevrijheid is beperkt.
Uit de inhoud van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting zijn, voor zover relevant, de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
De aangeefster is in 2022 vanuit Brazilië naar Europa gekomen. In december 2022 is zij naar Nederland gekomen en is zij aan de slag gegaan als schoonmaakster. Na ongeveer twee maanden is zij in de prostitutie gaan werken, met als werknamen [werknaam 1] en [werknaam 2] . Op een gegeven moment leerde de aangeefster de verdachte kennen en na enige tijd kregen zij een relatie. De aangeefster noemde de verdachte ‘ [naam 1] ’, ‘ [naam 2] ’ of ‘ [naam 3] ’ en zij noemde zichzelf ‘ [werknaam 1] ’ of ‘ [naam 4] ’. Na verloop van tijd ging de verdachte kamers voor de aangeefster regelen zodat zij daar haar prostitutiewerkzaamheden kon voortzetten. De verdachte bleef in de buurt van aangeefster. Hij bleef soms 24 uur bij haar. Toen de aangeefster een keer niet in een appartement terecht kon, moest zij in de auto van de verdachte blijven slapen. Een andere keer was de aangeefster gevlucht en ging ze werken vanuit de woning van een klant. De verdachte was erachter gekomen waar ze verbleef en heeft haar daar weggehaald. Hij heeft haar toen geslagen, tegen de grond geduwd, bij de haren gepakt en haar gedwongen met hem mee te gaan. Tijdens de relatie heeft de verdachte de aangeefster ook een keer bij de keel gegrepen. De aangeefster had geen sleutel van de woning van [naam 5] aan de Oranjeboomstraat toen zij vanuit die woning als prostituee werkte, maar de verdachte had een sleutel van de deur van de woning en haar slaap-/werkkamer. Die sleutel gaf hij niet aan de aangeefster.
De verdachte bracht de aangeefster naar klanten met de auto en daar moest zij € 100,- voor betalen. Daarnaast moest de aangeefster € 100,- per dag betalen aan de verdachte voor een kamer. Zij was afhankelijk van de verdachte voor onderdak, omdat zij de Nederlandse taal niet sprak en zelf geen plek kon vinden om te verblijven en te werken. De verdachte had haar beloofd dat zij bij hem goed kon verdienen, maar de aangeefster was er uiteindelijk niet beter van geworden. De aangeefster had geprobeerd om voor de verdachte te vluchten, maar dan deed hij zich voor als klant en dan vond hij haar weer. Zo had de verdachte haar uit de woning van een klant gehaald nadat hij haar eerst had mishandeld. De verdachte smeet de aangeefster op de grond en zei daarbij ‘dat ze moest zien wie de baas was’.
De verdachte heeft de aangeefster meerdere keren een foto van een pistool gestuurd om haar te bedreigen. Hij wilde steeds weten hoeveel ze verdiende en als ze weg zou gaan zou hij haar vermoorden. Uit een Whatsapp-chat is gebleken dat de verdachte beledigende taal naar de aangeefster heeft gestuurd en een bericht ‘dat ze een zwerver is zonder hem’. De verdachte gaf aan in de chat dat de aangeefster op Facebook moest kijken en dat haar zoon zal zien hoe zij de verdachte pijpt en dat haar hele familie zal zien hoe de verdachte haar neukt. Vervolgens gaf de verdachte aan dat hij de foto’s op Instagram zal zetten voor haar familie.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van deze feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich ten aanzien van de aangeefster heeft bediend van de in artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr. genoemde middelen geweld, dreiging met een andere feitelijkheid en misbruik van een kwetsbare positie.
(Oogmerk van) uitbuiting
(Het oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan in het tweede lid door de opsomming van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich dat bij de toepassing van die dwangmiddelen sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid (ECLI:GHAMS:2016:5236). In het geval van prostitutiewerkzaamheden zal er
– gelet op de aard van het werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer – in het geval van gebruik van enig dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting. Wanneer gebruik is gemaakt van enig dwangmiddel, is instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant.
Uit de inhoud van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting zijn, voor zover relevant, de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Toen de aangeefster een relatie kreeg met de verdachte vertelde hij haar dat hij appartementen voor haar kon regelen om te gaan werken. Daar zou zij veel kunnen verdienen volgens de verdachte. Na verloop van tijd moest de aangeefster alles betalen, onder meer eten en benzine. Zo moest ze € 100,- aan de verdachte betalen en ook € 100,- aan de eigenaar van het appartement van waaruit zij haar prostitutiewerkzaamheden verrichtte. De aangeefster heeft een week vanuit een woning aan de Oranjeboomstraat in Rotterdam gewerkt. Zij moest € 600,- betalen voor het verblijf en ook nog eens € 100,- per dag aan de verdachte, omdat hij de woning voor haar had geregeld. De aangeefster had van een klant € 400,- tegoed en die had dat overgemaakt naar de rekening van de verdachte. Ook was een bedrag van € 210,- op de rekening van de verdachte overgemaakt. De andere klanten hadden het geld aan de aangeefster betaald, die het geld in haar tas moest verstoppen, omdat de verdachte dat geld wilde hebben. Voor de keren dat de verdachte haar naar klanten bracht moest de aangeefster € 100,- per keer betalen.
Hieruit blijkt dat de verdachte financieel voordeel heeft gehad en daar ook op uit is geweest. De aangeefster was ook afhankelijk van de verdachte omdat zij zelf – als illegaal in Nederland verblijvende vreemdeling die de taal niet sprak – geen verblijf kon regelen.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich ten aanzien van de aangeefster schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de vorm van seksuele uitbuiting. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de beoordeling van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
Beoordeling feit 2
Uit de inhoud van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting zijn, voor zover relevant, de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Op 25 juli 2023 ging de politie naar de woning van hoofdbewoner [naam 5] aan de [adres 2] in Rotterdam. In de woning werden de verdachte en de aangeefster aangetroffen. De aangeefster verklaarde dat zij ‘eergisteren’ door de verdachte was mishandeld. De hoofdbewoner verklaarde dat hij had gezien dat de verdachte boven op de aangeefster zat en haar wilde slaan. De politie heeft de aangeefster toen naar de woning van een vriend gebracht. Deze vriend heeft verklaard dat hij letsel had gezien bij de aangeefster.
Conclusie
De verklaring van de aangeefster wordt voldoende ondersteund en bewezen is dan ook dat de verdachte zich ten aanzien van de aangeefster schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1 (primair)
hij in ­­­­­­­­­­­­de periode van ­1 februari 2023 tot en met ­­­­­­­­­­­2 augustus 2023 te Rotterdam en­­­ elders in Nederland ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­een ander, genaamd [slachtoffer] (werkna­­m­en­ [werknaam 1] en­­­ [werknaam 2] ),(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1º van artikel 273f Wetboek vanStrafrecht genoemde middelen, te weten door ­­­­­­­­­­­geweld ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ en­­­ dreiging met ­­­­­­­­­ een andere feitelijkheid ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­en­­­ door misbruik van een kwetsbare positie ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­,
1) heeft ­­­­­­­­­vervoerd, overgebracht en gehuisvest ­­­­­­­­­­­­­­­ met hetoogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1), en­­­ ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­
­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­3) heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ te bevoordelenuit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derdetegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),en­­­(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] (artikel 273 f lid 1 sub 6), waarbij dat geweld ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­ en­­­ die dreiging met ­­­­­­­een andere feitelijkheid ­­­­­­hebben bestaan uit:-het mishandelen van die [slachtoffer] (onder andere door die [slachtoffer] te slaanen­­­ ­­­­bij de keel te grijpen en­­­ te duwen en­­­ aan de haren te trekken);-het bedreigen van die [slachtoffer] met de dood (onder andere door die [slachtoffer] foto’s te sturen waarop een vuurwapen zichtbaar is);-het in ernstige mate beperken van de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer] ;-het dreigen op internet foto’s en/of filmpjes te publiceren van voor die [slachtoffer] compromitterende aard, en­­­-het dreigen aan anderen te vertellen dat die [slachtoffer] als prostituee werkzaamwas;-het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersendeen/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer] ; ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­-het brengen en­­­ houden van die [slachtoffer] in een positie waar zij niet over haareigen financiële middelen kon beschikken;
2
hij ­­­­­omstreeks 23 juli 2023 te Rotterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] te slaan ­­­­­­­­­­­­­.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.(primair)

mensenhandel

2
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel. Hij heeft een illegaal in Nederland verblijvende vrouw gedwongen in de prostitutie laten werken en een deel van het verdiende geld van haar afgenomen. Mensenhandel, waarbij iemand onder uitoefening van dwang in de prostitutie wordt gehouden, is een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter. Mensenhandel in de vorm van gedwongen prostitutie wekt terecht veel weerzin op in de samenleving. Het is namelijk een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten doorgaans lange tijd de psychische gevolgen hiervan ondervinden. Door deze wijze van handelen heeft de verdachte bovendien een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 21 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 april 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte heeft in het gesprek met de reclassering aangegeven dat de aangeefster schuldig is in onderhavige zaak, omdat zij zijn bril heeft gebroken en hij enkel zijn geld terug wilde. In het gesprek met de reclassering heeft de verdachte een bagatelliserende houding laten zien ten opzichte van het ten laste gelegde en de feiten waarvoor hij eerder is veroordeeld. De reclassering heeft zorgen over de houding van de verdachte. Bij een veroordeling wordt het van belang geacht om meer inzicht te krijgen in de denkpatronen van de verdachte door middel van diagnostiek. De reclassering vindt het noodzakelijk dat, bij een veroordeling, een aantal bijzondere voorwaarden wordt verbonden aan een voorwaardelijk gedeelte van de op te leggen straf.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Voor deze feiten is alleen een forse gevangenisstraf op zijn plaats. Daarbij rekent de rechtbank de verdachte aan dat hij op geen enkele wijze inzicht heeft getoond in het verwijtbare van zijn handelen.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten voor mensenhandel. De rechtbank ziet in deze zaak voornamelijk omstandigheden die passen bij de in de toelichting op het oriëntatiepunt beschreven elementen van ‘categorie II’.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden. Die valt lager uit dan de eis van de officier van justitie omdat de rechtbank onder meer een kortere pleegperiode bewezen acht. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een voorwaardelijk gedeelte van de op te leggen straf, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, omdat de verdachte er in het gesprek met de reclassering en ook tijdens de zitting geen blijk van heeft gegeven dat hij gemotiveerd is om die voorwaarden na te leven.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.350,- aan materiële schade en een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De vordering tot schadevergoeding is niet door de benadeelde partij ondertekend. In samenhang met de aangifte is echter voldoende duidelijk dat het slachtoffer zich als benadeelde partij in het geding heeft willen voegen. Aan het ontbreken van de handtekening kan dan ook voorbij worden gegaan.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Hij heeft geen punt gemaakt van het ontbreken van de handtekening van de benadeelde partij, omdat de op de terechtzitting aanwezige raadsman door haar is gemachtigd en hij haar tevens heeft bijgestaan tijdens de verhoren bij de rechter-commissaris.
Beoordeling
De rechtbank volgt de standpunten van de officier van justitie en de verdediging met betrekking tot het ontbreken van de handtekening van de benadeelde partij. De vordering tot schadevergoeding zal dan ook inhoudelijk worden beoordeeld.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht.
Materiële schade
De benadeelde partij stelt dat een deel van de opbrengst van haar werkzaamheden, te weten bedragen van respectievelijk € 210,- en € 400,-, op de rekening van de verdachte is gestort, wat wordt onderbouwd door stukken uit het dossier. De verdachte betwist dit onvoldoende gemotiveerd. Dit deel van de vordering zal dan ook worden toegewezen. Het dossier houdt verder onvoldoende in op grond waarvan de precieze omvang van de overige aan de verdachte afgedragen bedragen zouden kunnen worden vastgesteld of geschat.
Immateriële schade
De rechtbank is verder van oordeel dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000,-. Voor het overige deel van de vordering is de onderbouwing ontoereikend.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook toewijzen tot een totaalbedrag van € 5.610,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Nader onderzoek naar de gegrondheid van dat deel van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat dat een onevenredige belasting van het strafproces vormt. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 2 augustus 2023.
De verdachte zal worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.610,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 57, 273f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen een bedrag van
€ 5.610,-(
zegge: vijfduizendzeshonderdtien euro), bestaande uit € 610,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 5.610,-(hoofdsom,
zegge: vijfduizendzeshonderdtien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 5.610,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
63 (drieënzestig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Zinnen, voorzitter,
en mrs. I. Bouter en A. Hello, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2023 tot en met 14 november 2023 te
Rotterdam en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer] (werkna(a)m(en) [werknaam 1] en/of [werknaam 2] ),
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1º van artikel 273f Wetboek van
Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere
feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing
en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden
voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven
of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te
verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer] heeft,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het
oogmerk van uitbuiting (artikel 273f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid
of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat
die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of
diensten (van seksuele aard) (artikel 273f lid 1sub 4), en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen
uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde
tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer]
(artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een
andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
-het mishandelen van die [slachtoffer] (onder andere door die [slachtoffer] te slaan
en/of aan/bij de keel te grijpen en/of te duwen en/of aan de haren te trekken);
-het bedreigen van die [slachtoffer] met de dood (onder andere door die [slachtoffer]
[slachtoffer] foto’s te sturen waarop een vuurwapen zichtbaar is);
-het in ernstige mate beperken van de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer] ;
-het dreigen op internet foto’s en/of filmpjes te publiceren van voor die [slachtoffer]
compromitterende aard, en/of
-het dreigen aan anderen te vertellen dat die [slachtoffer] als prostituee werkzaam
was;
-het zich op boze en/of agressieve en/of (anderszins) dreigende en/of overheersende
en/of denigrerende toon/wijze te uiten tegen die [slachtoffer] ;
-het onder controle houden en/of onder druk zetten van die [slachtoffer] (onder
andere door die [slachtoffer] voortdurend te blijven benaderen via de telefoon)
waardoor het voor die [slachtoffer] werd bemoeilijkt zich aan die controle en/of die
prostitutiewerkzaamheden te onttrekken;
-het brengen en/of houden van die [slachtoffer] in een positie waar zij niet over haar
eigen financiële middelen kon beschikken;
en/of waarbij voornoemde (onder 2)) “enige handeling” heeft bestaan uit:
-het (laten) regelen van (een) werkplek(ken) voor die [slachtoffer] ;
-het onderhouden van contacten met en/of het maken van afspraken met (potentiële)
(prostitutie)klant(en) voor die [slachtoffer] en/of het maken van afspraken met die
(potentiële) klant(en) over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te
betalen bedragen;
-het begeleiden van die [slachtoffer] bij/naar escortwerkzaamheden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij,
in of omstreeks de periode van 1 februari 2023 tot en met 14 november 2023 te
Rotterdam en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander, te weten een persoon met de Braziliaanse nationaliteit, althans van
buitenlandse afkomst, te weten [slachtoffer] ,
-behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis
door Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie en/of genoemde
personen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft
en/of
-uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf
in Nederland en/of een andere lidstaat in de Europese Unie, en/of genoemde
personen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft
door een woonruimte en/of een verblijfadres en/of een werkadres ter beschikking te
stellen en/of te regelen,
en (aldus) de doorreis en/of het transport en/of toegang door/naar en/of het
verblijf in Nederland en/of een land in de Europese Unie georganiseerd en/of
gefaciliteerd en/of gecoördineerd,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s), wist(en) of ernstige redenen had(den) te
vermoeden dat die toegang of die doorreis of dat verblijf wederrechtelijk was;
2
hij op of omstreeks 23 juli 2023 te Rotterdam
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] te slaan en/of stompen.