ECLI:NL:RBROT:2024:3899

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
10-340034-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen voorbereidingshandelingen voor het opzettelijk vervoeren van cocaïne en wederrechtelijk verblijven op een besloten haventerrein

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het opzettelijk vervoeren van 84,3 kilogram cocaïne en van wederrechtelijk verblijven op een besloten haventerrein. De officier van justitie was ontvankelijk in de vervolging voor het tweede feit. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van ne bis in idem, omdat beide feiten afzonderlijk bewezen konden worden. De verdachte had slechts één telefoon bij zich, die als organisatietelefoon werd aangemerkt. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig, vooral gezien zijn jeugdige leeftijd en persoonlijke omstandigheden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen had verricht voor het vervoeren van bijna 85 kilogram cocaïne, wat een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond dat er streng moest worden opgetreden tegen drugshandel, ook bij voorbereidende handelingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-340034-23
Datum uitspraak: 17 april 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
raadsvrouw mr. B. Özates, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
3 april 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N.J.P. Coenen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

Volgens de verdediging is de officier niet-ontvankelijk ten aanzien van feit 2 in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1 zou komen. De verdachte wordt onder feit 2 immers dezelfde feitelijke gedraging verweten als onder feit 1, aldus de verdediging. Dit verweer faalt. Artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht belet dat iemand opnieuw wordt vervolgd voor een feit waarover reeds onherroepelijk is beslist. Van een onherroepelijke beslissing is in dit geval nog geen sprake.
De rechtbank verwerpt het verweer tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie..

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
5.1.1.
Standpunt verdediging
Volgens de verdediging is het onderzoek aan de telefoons die bij de verdachte en bij taxichauffeur [naam 1] zijn aangetroffen onrechtmatig geweest. Ten tijde van het onderzoek was er slechts een verdenking van overtreding van artikel 138aa Sr. Een alles omvattend onderzoek aan de telefoons staat niet in verhouding tot deze relatief geringe verdenking. Uit het dossier blijkt onvoldoende welke telefoon is aangetroffen bij de verdachte en op welke wijze het onderzoek aan die telefoon heeft plaatsgevonden, zodat toetsing van de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten en vaststelling van de omvang van de privacy schending niet mogelijk is. Bovendien mocht het onderzoek aan de telefoons niet plaatsvinden zonder voorafgaande rechterlijke toestemming. De Schutznorm is niet van toepassing. De resultaten van het onderzoek aan de telefoons mogen dus niet bijdragen aan het bewijs.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank ziet aanleiding om eerst vast te stellen dat bij de verdachte slechts één telefoon is aangetroffen. Het is op zijn minst verwarrend dat die telefoon in het dossier in sommige stukken wordt aangeduid als iPhone SE en in andere stukken als iPhone 8. Daar komt bij dat verschillende goednummers worden gebruikt, en kennisgevingen van inbeslagname en een beslaglijst in het dossier ontbreken. Desondanks blijkt uit het dossier ondubbelzinnig dat het om één en dezelfde telefoon gaat. In het dossier wordt steeds melding gemaakt van één telefoon die bij de verdachte is aangetroffen. Dat het om dezelfde telefoon gaat, blijkt verder uit het feit dat op ‘beide telefoons’ hetzelfde WhatsAppgesprek is aangetroffen met dezelfde berichten. Overigens is het een feit van algemene bekendheid dat de iPhone SE en iPhone 8 qua uiterlijk sterk op elkaar lijken, dit kan de verwarring verklaren.
Het onderzoek aan de telefoon die bij de verdachte is aangetroffen was, anders dan de verdediging heeft bepleit, niet onrechtmatig. De rechtbank stelt voorop dat, op het moment dat de verdachte werd aangehouden, niet alleen een verdenking bestond van overtreding van artikel 138aa Sr, maar ook van overtreding van de Opiumwet. Hij werd immers midden in de nacht aangetroffen op een terrein in de haven van Rotterdam waar hij niet mocht zijn, samen met medeverdachte [medeverdachte] en [naam 2], terwijl zij tassen vol met bigshoppers en gereedschap bij zich hadden.
Bij de eerste zoekslag in de telefoon van de verdachte was sprake van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van dit onderzoek stuitte de betreffende verbalisant bij het aantreffen van de telefoon in zijn broekzak – dus zonder dat daarvoor een pincode nodig was – op een openstaand WhatsAppgesprek. De verbalisant heeft gerelateerd welke teksten hij in dat gesprek las. Verder heeft hij geen onderzoek gedaan aan de telefoon. Voorafgaande toestemming van de officier van justitie of de rechter-commissaris was voor dit onderzoek van geringe omvang niet vereist.
De rechtbank acht aannemelijk dat bij het tweede onderzoek aan de telefoon een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte is gemaakt. Met daartoe bestemde soft- en hardware zijn toen immers, voor zover mogelijk, de in het toestel aanwezige gegevens uitgelezen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van dit onderzoek blijkt echter dat de officier van justitie toestemming had gegeven de telefoon te onderzoeken. Gelet op die toestemming, is van onrechtmatig verkregen bewijs geen sprake.
Voor zover het verweer ziet op het onderzoek aan de telefoons van taxichauffeur [naam 1], laat de rechtbank het verweer onbesproken. De rechtbank gebruikt de uitkomsten van dat onderzoek namelijk niet voor het bewijs.
5.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 2
De verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde bekend. De rechtbank zal dit feit zonder nadere bespreking bewezen verklaren.
5.3.
Bewijswaardering feit 1
5.3.1.
Feiten en omstandigheden
In de avond van 21 december 2023 zijn de verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en een derde persoon ([naam 2]) per auto naar het Hapag-Lloydterrein gebracht aan [adres 2]. Kort na middernacht (rond 00.10 uur op 22 december 2023) zijn zij bij het terrein aangekomen. Eenmaal uitgestapt, zijn de drie mannen over het hek van het Hapag-Lloydterrein geklommen. Daarbij hebben zij meerdere tassen meegenomen het terrein op.
Rond 03.15 uur zijn de drie mannen terug over het hek geklommen, op dezelfde plek als waar ze ruim drie uur eerder waren ingeklommen. Buiten het hek stond medeverdachte [medeverdachte] met een telefoon aan zijn oor. De telefoon ging vervolgens van hand tot hand tussen de drie mannen, waarbij ook de verdachte de telefoon tegen zijn oor hield. Uiteindelijk heeft de verdachte de telefoon in zijn broekzak gestopt. Vervolgens is hij opnieuw over het hek geklommen, terug het Hapag-Lloydterrein op. [naam 2], die op dat moment nog buiten het terrein stond, heeft de verdachte de tassen aangegeven die buiten het hek waren gelegd.
Op dat moment is de politie in actie gekomen. Kort daarop zijn de drie mannen aangehouden. Op de plek waar zij zijn in- en uit geklommen, heeft de politie sporttassen gevonden met daarin bigshoppers, schroevendraaiers, hamers, een doppenset, breekijzers, een klimtuig, een beitel, betonscharen en een accu tol.
Ten tijde van zijn aanhouding was de verdachte in het bezit van een iPhone. Met deze iPhone werd via WhatsApp contact onderhouden met het contact ‘[naam 3]’. Op 22 december 2023 werd rond 01.40 uur op de telefoon een bericht ontvangen van [naam 3] met daarin een foto met de tekst ‘[containernummer]’. Dat nummer hoorde bij een container die door de politie is aangetroffen op het terrein van Hutchinson Ports ECT Delta. Achter het kopschot van de container bevonden zich 85 pakketten met daarin in totaal 84,3 kilogram cocaïne.
5.3.2.
Standpunt verdediging
Er is geen bewijs voor de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen. De bij verdachte aangetroffen telefoon is niet van hem. De telefoon is de verdachte in zijn handen gedrukt en hij wist niet wat er op stond. De verdachte hoorde niet op het terrein te zijn en wist dat het geen zuiver klusje was, maar wist niet dat het om verdovende middelen ging.
5.3.3.
Beoordeling
Uit de feiten, zoals hierboven weergegeven, en in onderling verband beschouwd, kan naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie worden getrokken dan dat de verdachte, zijn medeverdachte [medeverdachte] en [naam 2] op het Hapag-Lloydterrein aanwezig waren als uithalers, met als doel de cocaïne uit de container met nummer [containernummer] te halen. Daarbij handelde de verdachte tezamen en in vereniging met (in ieder geval) [medeverdachte] en [naam 2]. Tussen hen was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. De drie mannen zijn in dezelfde auto naar het haventerrein gebracht, zijn op dezelfde plek over het hek van het Hapag-Lloydterrein geklommen, hebben elkaar geholpen met het op het terrein brengen van de sporttassen met daarin bigshoppers en gereedschap en hebben zich samen op het Hapag-Lloydterrein begeven. Ruim drie uur later zijn zij weer gezamenlijk over het hek terug geklommen. Vervolgens hebben zij alle drie gebruikgemaakt van de telefoon die bij de verdachte is aangetroffen. De rechtbank stelt vast dat dit een zogeheten organisatietelefoon was, waarop de instructies binnenkwamen over de container die de mannen moesten zoeken. De telefoon is immers enkele uren voordat de mannen zich naar het Hapag-Lloydterrein begaven voor het eerst actief geworden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat in de Rotterdamse haven op grote schaal verdovende middelen per container worden binnengebracht, verstopt tussen legale goederen, en dat deze verdovende middelen door middel van uithalers verder worden vervoerd. Het moet de verdachte en zijn medeverdachte dan ook duidelijk zijn geweest dat zij met iets illegaals bezig waren toen zij midden in de nacht met sporttassen vol bigshoppers en gereedschap over het hek van het Hapag-Lloydterrein klommen, op zoek naar een specifieke container. Deze omstandigheden samengenomen maakt dat minst genomen sprake is van voorwaardelijk opzet op het voorbereiden van het vervoeren van harddrugs. De verdachte heeft immers bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het zou gaan om een grote partij cocaïne.
Omdat de rechtbank niet buiten gerede twijfel kan vaststellen dat de cocaïne al in de container zat toen de container in de haven van Rotterdam werd gelost, wordt de verdachte vrijgesproken van het voorbereiden van de
invoervan cocaïne. Tussen het moment waarop de container is gelost en het moment waarop de verdachte het Hapag-Lloydterrein heeft betreden, heeft de container het haventerrein immers verlaten.
5.3.4.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde (feit 2) heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij in de periode van 21 december 2023 tot en met 22 december 2023 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, alleen om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk vervoeren, van 84,3 kilogram cocaïne
- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededader(s), wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- zich onbevoegd te begeven op het besloten terrein van Hapag-Lloyd, gelegen aan de [adres 2], en
- met één of meer mededader(s) telefonisch en via Whatsapp contacten te onderhouden en informatie uit te wisselen en
- sporttassen en bigshoppers en schroevendraaiers en hamers en een doppenset en breekijzers en klimtuig en een beitel en betonscharen en een accutol voorhanden te hebben;
2
hij op 22 december 2023 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein van Hapag-Lloyd gelegen aan de [adres 2], terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) zich de toegang hebben verschaft tot die besloten plaats door middel van inklimming.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
2.
de voortgezette handeling van:
wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
zich de toegang verschaffen tot een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen door middel van inklimming, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen voorbereidingshandelingen verricht voor het vervoeren van bijna 85 kilogram cocaïne. Gezien de aangetroffen hoeveelheid cocaïne, moet deze bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Internationale drugshandel veroorzaakt veel rand- en gevolgcriminaliteit. Het op de markt brengen van cocaïne vormt daarnaast een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. De verdachte was door zijn handelen een essentiële schakel binnen de handel van cocaïne. Hij lijkt uitsluitend gedreven te zijn geweest door eigen financieel gewin. Tegen drugshandel moet, ook als het gaat om voorbereidende handelingen, streng worden opgetreden.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 maart 2024. Dit rapport houdt – voor zover van belang – het volgende in. De opleiding, het werk en de familie van de verdachte worden als beschermende factoren gezien. Het risico op recidive wordt als gemiddeld ingeschat. Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen. De reclassering vindt interventies of toezicht niet nodig.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Voor het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij uitspraken in soortgelijke zaken en heeft zij gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zo heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank ziet in de jonge leeftijd en in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om, in voor hem positieve zin, af te wijken van de eis van de officier van justitie. Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. De proeftijd heeft als doel de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 56, 57 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. K.Th. van Barneveld, voorzitter,
en mrs. H. Wielhouwer en G.B. Plomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 21 december 2023 tot en met 22 december 2023 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
- het opzettelijk afleveren, verstrekken en/of vervoeren, van 84,3 kilogram cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1,
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- zich (onbevoegd) te begeven op het (besloten) terrein van United Waalhaven Terminal gelegen aan [adres 3] en/of Hapag-Lloyd, gelegen aan de [adres 2], en/of
- met één of meer mededader(s) (telefonisch en/of via Whatsapp) contacten te onderhouden en/of informatie uit te wisselen en/of
- één of meerdere sporttassen en/of bigshoppers en/of schroevendraaiers en/of hamers en/of een doppenset en/of breekijzers en/of klimtuig en/of een beitel en/of betonscharen en/of een accutol voorhanden te hebben;
2
hij op of omstreeks 22 december 2023 te Rotterdam, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein van United Waalhaven Terminal, gelegen aan de [straatnaam] en/of Hapag-Lloyd gelegen aan de [adres 2], terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang heeft/hebben verschaft tot die besloten plaats door middel van inklimming.