ECLI:NL:RBROT:2024:3893

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
ROT 24/3509
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen en spoedeisend belang in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van een verzoeker tegen de herziening van zijn AOW-pensioen door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB had op 29 maart 2024 besloten het AOW-pensioen van verzoeker, die sinds februari 2023 opnieuw gehuwd is, te herzien naar de gehuwdennorm van € 912,52 per maand. Dit leidde tot een terugvordering van € 4.297,54 aan te veel ontvangen AOW-pensioen. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R. Küçükünal, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn pensioen naar de norm voor alleenstaanden te behouden.

De voorzieningenrechter heeft op 25 april 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigde van de SVB aanwezig waren. De rechter overweegt dat voor het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een spoedeisend belang vereist is. In deze zaak is het spoedeisend belang betwist door de SVB, die aanvoert dat verzoeker geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie en dat er geen acute noodzaak is om de beslissing te versnellen. Verzoeker heeft weliswaar gesteld dat hij moeite heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er geen onomkeerbare situatie dreigt en dat verzoeker de bezwaarprocedure kan afwachten.

Uiteindelijk concludeert de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisend belang is en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. Daarom wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3509

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 april 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam], verzoeker

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

de Sociale verzekeringsbank, de SVB

(gemachtigde: mr. G.E. Eind).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de herziening van zijn pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.1.
Met het bestreden besluit van 29 maart 2024 heeft de SVB het AOW pensioen vanaf februari 2023 herzien naar de gehuwdennorm, zijnde € 912,52 per maand. Daarbij heeft de SVB vanaf februari 2023 te veel ontvangen AOW pensioen ten bedrage van
€ 4.297,54 van verzoeker teruggevorderd. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De SVB heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van SVB.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
2. Na het overlijden van zijn vrouw ontving verzoeker vanaf juni 2022 een AOW pensioen naar de norm voor een alleenstaande. Verzoeker is op 24 januari 2023 opnieuw gehuwd. Zijn vrouw woont in Turkije. Vanwege het huwelijk heeft de SVB het AOW pensioen van verzoeker vanaf februari 2023 herzien naar de norm voor gehuwden. Verzoeker is het daar niet mee eens. Hij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat hem alsnog een AOW pensioen naar de norm voor een alleenstaande wordt toegekend.
Is er een spoedeisend belang?
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat zij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft. Verzoeker heeft hierover in zijn verzoekschrift gesteld dat hij nu moeite heeft om te voorzien in zijn levensonderhoud of zijn vaste lasten te betalen. De SVB heeft het spoedeisend belang betwist.
4. De voorzieningenrechter is met de SVB van oordeel dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft. Verzoeker heeft geen inzicht gegeven in zijn totale inkomen (inclusief bijvoorbeeld toeslagen en zijn concrete uitgaven). Niet is gesteld of gebleken dat er betalingsachterstanden zijn. Dat maakt dat de voorzieningenrechter het niet aannemelijk acht dat verzoeker de bezwaarprocedure niet zou kunnen afwachten. Ter zitting heeft verzoeker ook erkend dat zijn situatie op dit moment nog niet volledig dreigt te ontwrichten. Dat naar gesteld misschien over twee maanden een onhoudbare situatie zal ontstaan, maakt niet dat er op dit moment onverwijlde spoed is in de zin van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. Met betrekking tot de terugvordering is niet gesteld of gebleken dat de SVB tot invordering is overgegaan, zodat ook hierin geen spoedeisend belang gelegen kan zijn.
5. Omdat geen sprake is van een spoedeisend belang, kan de gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de SVB ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend.

Conclusie en gevolgen

6. Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.