ECLI:NL:RBROT:2024:3884

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
10/730000-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde wegens gebrek aan medewerking aan psychologisch onderzoek

Op 9 april 2024 heeft de rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van zes jaar uitzit, heeft meerdere kansen gehad om mee te werken aan psychologisch onderzoek, maar heeft deze niet benut. Het openbaar ministerie diende op 29 november 2022 een vordering in tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling, die door de rechtbank werd toegewezen. Dit uitstel werd later opnieuw verlengd op verzoek van het openbaar ministerie, omdat het psychologisch onderzoek nog niet had plaatsgevonden. Tijdens de zitting op 9 april 2024 werd de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. van Rijswijk, mondeling gewijzigd tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De rechtbank oordeelde dat het psychologisch onderzoek essentieel is voor het inschatten van het recidiverisico en het opstellen van passende voorwaarden. De veroordeelde heeft echter herhaaldelijk geweigerd om mee te werken aan het onderzoek, wat de rechtbank ertoe bracht te concluderen dat het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt. De rechtbank heeft daarom de vordering van het openbaar ministerie toegewezen en beslist dat de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege blijft.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf 1
VI-zaaknummer: 99/000780-37
Parketnummer: 10/730000-19
Datum uitspraak: 9 april 2024
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam in de zaak tegen de veroordeelde:

[veroordeelde] ,

geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [detentieadres] ,
raadsman mr. R.B.J.G . Baggen, advocaat te Arnhem.

Opgelegde straf

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2019, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.

Vordering van 29 november 2022

De veroordeelde is eerder in aanmerking gekomen voor voorwaardelijke invrijheidstelling
op 31 december 2022. Op 29 november 2022 heeft het openbaar ministerie toen echter een
vordering ingediend tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de
veroordeelde voor de duur van 120 dagen, voor het uitvoeren van psychologisch onderzoek
en het opstellen van een reclasseringsadvies met passende voorwaarden.
Op 23 december 2022 heeft de rechtbank deze vordering toegewezen en bepaald dat de
voorwaardelijke invrijheidstelling werd uitgesteld met een termijn van 120 dagen, teneinde
veroordeelde de gelegenheid te geven alsnog aan nader psychologisch onderzoek mee te
kunnen werken.

Vordering van 31 maart 2023

Dit uitstel heeft meegebracht dat de veroordeelde in beginsel op 30 april 2023 opnieuw voor
voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking zou kunnen komen waarbij het resterende
strafdeel 610 dagen zou bedragen.
Op 31 maart 2023 heeft het openbaar ministerie echter opnieuw een vordering ingediend tot
uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, nu voor de duur van
365 dagen.
Op 26 april 2023 heeft de rechtbank deze vordering toegewezen en bepaald dat de voorwaardelijke invrijheidstelling werd uitgesteld met een termijn van 365 dagen.

Vordering van 28 maart 2024

Dit uitstel heeft meegebracht dat de veroordeelde op 29 april 2024 opnieuw voor voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking zou kunnen komen waarbij het resterende strafdeel 245 dagen zou bedragen.
Op 28 maart 2024 heeft het openbaar ministerie opnieuw een vordering ingediend tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde.
Bij de vordering is overgelegd het rapport van 4 maart 2024 van Reclassering Nederland, (hierna ook: de reclassering) en het advies van 26 februari 2024 van de inrichting waar de veroordeelde verblijft.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 9 april 2024.
De officier van justitie mr. M.A. van Rijswijk en de raadsman (niet gemachtigd) zijn gehoord. De veroordeelde is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, niet verschenen.
[naam 1] (reclasseringswerker) is telefonisch gehoord.
De officier van justitie heeft de vordering mondeling gewijzigd in die zin dat is
gerekwireerd tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Een psychologisch onderzoek is noodzakelijk om een advies te geven over het verlenen van een voorwaardelijke invrijheidstelling en een plan van aanpak op te stellen. De veroordeelde heeft diverse kansen gehad om mee te werken aan een psychologisch onderzoek. Steeds komt de veroordeelde echter op het laatste moment terug van een toezegging om mee te werken.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

OntvankelijkheidHet openbaar ministerie is ontvankelijk in de vordering, nu de vordering tijdig is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij berust.

Beoordeling

Het advies van de penitentiaire inrichting en van de reclassering van respectievelijk 26
februari 2024 en 4 maart 2024 is om uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen. Dit omdat de veroordeelde alsnog de bereidheid heeft uitgesproken om mee te werken aan het geïndiceerde psychologisch onderzoek.
Ter terechtzitting heeft [naam 1] van de reclassering telefonisch het volgende verklaard. De veroordeelde heeft recent een gesprek gehad met een
psycholoog en hij zou worden aangemeld voor verder onderzoek. De veroordeelde heeft echter kort voor de aanmelding meegedeeld dat hij toch niet mee wil werken aan het
psychologisch onderzoek.
Uit een e-mailbericht van 28 maart 2024 van de casemanager van de penitentiaire inrichting ([naam 2]) blijkt eveneens dat de veroordeelde niet wil meewerken aan een psychologisch onderzoek.
Gelet op het voorgaande en het verhandelde op de terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde de nodige kansen heeft gekregen van de reclassering om mee te werken aan het psychologisch onderzoek. De veroordeelde heeft deze kansen niet benut. Daarbij heeft de veroordeelde in het kader van twee eerdere vorderingen tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling, ook de mogelijkheid gehad om mee te werken aan psychologisch onderzoek. De veroordeelde kiest er echter steeds voor om dit niet te doen.
Het psychologisch onderzoek is van groot belang om zicht te krijgen op de persoonlijkheid van veroordeelde, voor het inschatten van het recidiverisico en voor het opstellen van passende bijzondere voorwaarden. Nu het tot drie keer toe niet mogelijk is gebleken om het psychologisch onderzoek uit te voeren doordat de veroordeelde weigert mee te werken, is de rechtbank van oordeel dat door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt.
De rechtbank daarom van oordeel dat de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege dient te blijven en zal de vordering van de officier van justitie toewijzen.

BeslissingDe rechtbank:

wijst toe de vordering tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze beslissing is genomen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. J.T.P. Pot en S.M. den Hollander, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 april 2024.
De jongste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.