ECLI:NL:RBROT:2024:3871
Rechtbank Rotterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beslag op bedrijfsvoorraad en privé bankrekeningen in het kader van strafrechtelijke procedure
In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 22 april 2024, is een klaagschrift behandeld dat was ingediend door de klager op 2 april 2024, op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klager, die wordt verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder valsheid in geschrift en schending van de Sanctiewet 1977, had eerder beslag laten leggen op zijn bedrijfsvoorraad en privé bankrekeningen. Het beslag was gelegd op basis van artikel 18 van de Wet op de economische delicten en artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie had het beslag op de privé bankrekeningen opgeheven, maar het beslag op de bedrijfsvoorraad bleef bestaan.
Tijdens de openbare behandeling op 8 april 2024 zijn de klager, zijn raadsman mr. S.L.J. Janssen, en de officier van justitie mr. R.J.J.S. Visser gehoord. De klager voerde aan dat het beslag op zijn bedrijfsvoorraad hem in ernstige financiële problemen bracht, waardoor hij niet in zijn levensonderhoud kon voorzien. De officier van justitie stelde dat het beslag gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de verdenkingen en het risico van verbeurdverklaring van de goederen.
De rechtbank oordeelde dat het belang van de klager om zijn bedrijfsvoorraad te kunnen verkopen, opwoog tegen het strafvorderlijk belang van het voortduren van het beslag. De rechtbank verklaarde de klager niet-ontvankelijk in het beklag met betrekking tot de bankrekeningen, maar verklaarde het beklag voor het overige gegrond en hefte het beslag op de bedrijfsvoorraad op, met de opdracht tot teruggave aan de klager. De beslissing werd genomen met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de klager en de mogelijkheid dat er opnieuw beslag gelegd kan worden indien de strafrechter later tot verbeurdverklaring besluit.