Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 april 2024 in de zaak tussen
en [verzoekster](verzoekster), uit [plaatsnaam], tezamen: verzoekers
Rechtbank Rotterdam
Op 24 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. F. Özer, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. J.M. Tang. Verzoekers hebben een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend nadat hun bijstandsuitkering op 1 maart 2024 was ingetrokken vanwege het niet aanleveren van gevraagde bankafschriften. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 april 2024 behandeld.
De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (Pw). Verzoekers hebben niet voldaan aan de verzoeken van het college om informatie te verstrekken, waaronder bankafschriften van hun minderjarige kinderen en van verzoekster zelf. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers de gevraagde informatie niet hebben ingeleverd en dat hen daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Verzoekers hebben aangevoerd dat zij door persoonlijke omstandigheden, zoals ziekte en financiële problemen, niet in staat waren om de gevraagde informatie tijdig aan te leveren.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gevraagde bankafschriften van belang zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand en dat verzoekers niet hebben voldaan aan hun medewerkingsplicht. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het college in redelijkheid de bijstandsuitkering heeft kunnen intrekken en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hierdoor zijn verzoekers niet gerechtigd tot bijstandsuitkering en is er geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.