ECLI:NL:RBROT:2024:3867

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
ROT 24/3196
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bij intrekking bijstandsuitkering na niet aanleveren bankafschriften

Op 24 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. F. Özer, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. J.M. Tang. Verzoekers hebben een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend nadat hun bijstandsuitkering op 1 maart 2024 was ingetrokken vanwege het niet aanleveren van gevraagde bankafschriften. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 april 2024 behandeld.

De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (Pw). Verzoekers hebben niet voldaan aan de verzoeken van het college om informatie te verstrekken, waaronder bankafschriften van hun minderjarige kinderen en van verzoekster zelf. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers de gevraagde informatie niet hebben ingeleverd en dat hen daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Verzoekers hebben aangevoerd dat zij door persoonlijke omstandigheden, zoals ziekte en financiële problemen, niet in staat waren om de gevraagde informatie tijdig aan te leveren.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gevraagde bankafschriften van belang zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand en dat verzoekers niet hebben voldaan aan hun medewerkingsplicht. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het college in redelijkheid de bijstandsuitkering heeft kunnen intrekken en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hierdoor zijn verzoekers niet gerechtigd tot bijstandsuitkering en is er geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3196

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 april 2024 in de zaak tussen

[verzoeker](verzoeker)
en [verzoekster](verzoekster), uit [plaatsnaam], tezamen: verzoekers
(gemachtigde: mr. F. Özer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. J.M. Tang).

Inleiding

1. Met het bestreden besluit van 1 maart 2024 heeft het college het recht op bijstand van verzoekers op grond van de Participatiewet (Pw) vanaf 18 januari 2024 ingetrokken en de te veel uitgekeerde bijstand over de periode van 18 januari 2024 tot en met 31 januari 2024 teruggevorderd tot een bedrag van € 786,87. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
3.1.
Bij brieven van 26 september 2023 en van 17 oktober 2023 heeft het college verzoekers verzocht om het volgende te verstrekken:
- een kopie van alle afschriften van alle betaal- en spaarrekeningen van verzoekers minderjarige kinderen over de periode van 1 juli 2023 tot en met 1 oktober 2023;
- een kopie van alle afschriften van alle buitenlandse betaal- en spaarrekeningen van [verzoekster] (verzoekster) over de periode van 1 juli 2023 tot en met 1 oktober 2023.
De brief van 17 oktober 2023 vermeldt dat de informatie uiterlijk 17 januari 2024 moet worden aangeleverd en dat, als het niet lukt om de documenten binnen de gestelde termijn in te leveren, contact kan worden opgenomen met de inkomensconsulent.
3.2.
Bij brief van 12 februari 2023 heeft het college het recht op bijstand van verzoekers vanaf 18 januari 2024 opgeschort omdat verzoekers niet hebben gereageerd op het verzoek om informatie van 17 oktober 2023. Daarbij heeft het college verzoekers verzocht om uiterlijk 26 februari 2024 alsnog de gevraagde informatie aan te leveren.
3.3.
Het college heeft het recht op bijstand van verzoekers ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw, omdat verzoekers niet hebben gereageerd op de verzoeken van het college van 17 oktober 2023 en 12 februari 2024 om informatie te verstrekken. Daardoor kan het college het recht op bijstand niet vaststellen. Verzoekers zijn het daar niet mee eens.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt. Het oordeel van de voorzieningenrechter bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5.1.
Bij de beantwoording van de vraag of het college op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw bevoegd is tot intrekking van het aan verzoekers verleende recht op bijstand, staat ter beoordeling of verzoekers het bij het opschortingsbesluit vastgestelde verzuim binnen de daarvoor gestelde termijn hebben hersteld.
5.2.
Niet in geschil is dat verzoekers de gevraagde informatie niet hebben ingeleverd. Daarbij gaat het in deze zaak concreet om de bankafschriften van de ING-rekening op naam van de minderjarige zoon van verzoekers en de bankafschriften van een Bulgaarse rekening op naam van verzoekster.
5.3.
Nu verzoekers niet hebben voldaan aan het herstel van het verzuim, dient vervolgens te worden nagegaan of verzoekers hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan bijvoorbeeld ontbreken als de gevraagde gegevens niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of als verzoekers bewijzen kunnen overleggen waaruit blijkt dat zij redelijkerwijs niet binnen de gestelde hersteltermijn over de gevraagde gegevens hebben kunnen beschikken.
6. Verzoekers voeren aan dat zij niet in staat waren om de gevraagde informatie binnen de gestelde termijn aan te leveren. De diagnose van de ziekte van verzoekster, haar operaties in oktober 2023 en de herstelperiode hebben hun weerslag gehad op verzoekers en hun kinderen. De bankafschriften van de Bulgaarse rekening van verzoekster kunnen alleen worden verkregen door in persoon in Bulgarije te verschijnen. Vanwege de financiële situatie van het gezin, kon het gezin niet afreizen naar Bulgarije. Verzoekers beschikken niet over inloggegevens van de Nederlandse ING-spaarrekening van de minderjarige zoon. Die rekening was geopend om te sparen voor de kinderen, maar werd nooit gebruikt en er staat geen geld op. Ter zitting hebben verzoekers een vergoedingenstaat van maart 2024 overgelegd die vermeldt dat er op de rekening van de minderjarige zoon van verzoekers in de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023 € 0,- rente is uitgekeerd en dat er geen kosten in rekening zijn gebracht voor deze rekening.
7. De gevraagde bankafschriften zijn van belang voor de beoordeling van het recht op bijstand en dienden daarom op grond van de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Pw te worden overgelegd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers niet hebben voldaan aan het herstel van het verzuim om de gevraagde bankafschriften alsnog te overleggen en dat hen daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Dat verzoekers geen bankafschriften van de ING-rekening van hun minderjarige zoon kunnen aanleveren, is door verzoekers niet aannemelijk gemaakt met (een begin van) bewijs. Dat verzoekers de inloggegevens van de rekening zouden zijn kwijtgeraakt, is daartoe onvoldoende. Verzoekers hadden bijvoorbeeld nieuwe inloggegevens kunnen opvragen of de bankschriften via een ING-servicekantoor kunnen opvragen, waartoe zij geen poging hebben ondernomen. Het door verzoekers ter zitting overgelegde stuk van de ING-rekening op naam van hun minderjarige zoon voldoet niet aan het door het college verzochte verzoek om informatie, alleen al omdat hieruit niet blijkt wat het saldo op de betreffende rekening was in de periode waarover de informatie is gevraagd.
Dat verzoekers geen bankafschriften van de Bulgaarse rekening van verzoekster kunnen aanleveren, is door verzoekers ook niet aannemelijk gemaakt. Dat verzoekster in persoon met een ID-bewijs in Bulgarije moet verschijnen om de bankafschriften te verkrijgen omdat er geen telefoonnummer meer aan de rekening is gekoppeld, is niet onderbouwd met (een begin van) bewijs, zoals een brief van de Bulgaarse bank waaruit dit blijkt. Verzoekers hebben ruim voldoende de tijd gehad om dit te regelen. Verweerder heeft geen uitstel hoeven verlenen tot en met de zomervakantie totdat voldoende geld zou zijn gespaard om met het gehele gezin naar Bulgarije af te reizen voor het verkrijgen van de bankafschriften. Niet valt in te zien waarom verzoekster niet zelf naar Bulgarije zou kunnen afreizen. Dat het vanwege de gezondheidstoestand van verzoekster niet mogelijk was om binnen de gestelde termijn te reageren op het verzoek om informatie, is door verzoekers ook niet (met stukken) aannemelijk gemaakt. Gelet op het voorgaande heeft het college de bijstandsuitkering van verzoekers in redelijkheid kunnen intrekken op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college verzoekers geen bijstandsuitkering hoeft te verstrekken. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. van der Hoek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te tekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.