4.1.2.Beoordeling
Feiten en omstandigheden
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) heeft in het tweede deel van 2020 op grond van valse aanvragen in totaal € 1.814.352,- uitgekeerd aan de besloten vennootschappen [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 4] , in het kader van de compensatieregeling transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid (hierna: CRTV). Deze regeling voorziet in een financiële tegemoetkoming aan bedrijven die een vergoeding dienen te betalen aan werknemers die zij vanwege arbeidsongeschiktheid ontslaan.
Via de bankrekening van [bedrijf 5] is vervolgens in de periode van 7 tot en met 16 oktober 2020 een deel van het hiervoor genoemde bedrag, te weten in totaal € 230.627,-, doorgeboekt naar de bankrekening van [bedrijf 1] . Dit is het bedrijf van de verdachte, die daarvan in de ten laste gelegde periode de bestuurder en enig aandeelhouder was. Vrijwel direct na ontvangst door [bedrijf 1] zijn deze uit misdrijf afkomstige gelden doorgestort naar buitenlandse bankrekeningen. Het totaalbedrag van € 230.627,- is kortom witgewassen via het bedrijf van de verdachte. Dit is op zichzelf niet betwist door de verdediging.
Daarbij heeft de inmiddels door de rechtbank veroordeelde [naam 2] vanuit zijn functie bij het UWV meegewerkt aan deze omvangrijke fraude door gegevens ten behoeve van een aanvraag voor de CRTV aan derden te leveren, formulieren waarin die gegevens waren verwerkt — met omzeiling van de gebruikelijke controleprocedures — door het systeem van de UWV te geleiden en deze ten slotte te accorderen. Hij heeft de noodzakelijke gegevens in het systeem van het UWV uit authentieke aanvragen gehaald en deze aan derden ter beschikking gesteld. Deze derden hebben de gegevens vervolgens gebruikt voor het opstellen van valse aanvragen en hebben loonheffingsnummers aan [naam 2] doorgegeven, zodat hij de valse aanvragen in het systeem kon doorgeleiden ter uitbetaling van de vergoeding door de UWV. Op deze manier zijn op naam van zes bedrijven in totaal 43 valse CRTV-aanvragen ingediend. Eén van de betrokken bedrijven was [bedrijf 1] .
De stukken in het dossier bevatten aanwijzingen dat [naam 1] ook zelf toegang had tot de bankrekeningen van [bedrijf 1] en ook tot die van [bedrijf 6] [hierna te noemen [bedrijf 6] ], het bedrijf van de medeverdachte [medeverdachte 1] . Immers is voor deze rekeningen geïnternetbankierd vanaf een apparaat dat ook is geregistreerd bij de bankrekeningen van [naam 1] zelf, waarbij dezelfde identificatienummers zijn gebruikt behorende bij [naam 1] .
Op deze wijze is voor meer dan € 1 miljoen aan UWV-gelden naar het buitenland overgeboekt; Voor wat betreft de UWV-gelden die via [bedrijf 1] zijn overgeboekt, gaat het om een bedrag van € 230.627,-.
Wetenschap en betrokkenheid
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of deze verdachte wetenschap en betrokkenheid heeft gehad bij het ten laste gelegde witwassen. Deze zou bestaan in het ter beschikking stellen van zijn BV en bankrekening ten behoeve van het doorsluizen van een deel van het fraudegeld. De rechtbank is om de navolgende redenen van oordeel dat deze wetenschap en betrokkenheid bij de verdachte er zijn geweest.
Vooropgesteld wordt dat niet is vast komen te staan dat de verdachte in de ten laste gelegde periode zelf bedragen heeft overgeboekt vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] . Uit het dossier volgt dat [naam 1] toegang had tot de bankrekening van [bedrijf 6] , en overigens ook tot bankrekeningen van andere betrokken BV’s, en [naam 1] is inmiddels veroordeeld voor het witwassen van onder andere de ‘ [bedrijf 6] -gelden’. Desondanks is en blijft de verdachte als destijds enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] , verantwoordelijk voor hetgeen in zijn bedrijf plaatsvindt. Dit is een juridische en serieuze verantwoordelijkheid die niet zomaar ter zijde geschoven kan worden door aan te geven dat een derde bereidheid zou hebben uitgesproken het bedrijf voor de verdachte te verkopen. De door de verdediging aan de rechtbank overgelegde stukken waaruit zou moeten blijken van daadwerkelijke verkooppogingen doen hieraan niet af. Ook dat de verdachte aan [naam 1] de bankrekening en bankpas van [bedrijf 1] ter beschikking heeft gesteld, maakt niet dat daarmede zijn verantwoordelijkheid voor de BV zou zijn beëindigd.
De medeverdachte en thans veroordeelde [naam 1] heeft samen met anderen het bedrag van 1,6 miljoen euro via allerlei bankrekeningen weggesluisd naar buitenlandse bankrekeningen. In het veroordelende vonnis overweegt de rechtbank als volgt:
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van gelden die door een aantal bedrijven door middel van fraude van het UWV waren ontvangen, ter hoogte van een bedrag van bijna 1,6 miljoen euro. Dat witwassen gebeurde middels de bankrekeningen van diverse, bestaande BV’s, waarna het geld uiteindelijk naar het buitenland is overgeboekt. De verdachte heeft daarbij de eigenaren van die verschillende BV’s en de onbekend gebleven partijen bij wie de gelden uiteindelijk terecht zijn gekomen, bij elkaar gebracht. Anders dan de verdachte op de terechtzitting heeft verklaard, gaat de rechtbank er daarbij ook van uit dat hij gezamenlijk met de bestuurders van die BV’s de bankrekeningen monitorde, hij met hen overlegde en samen met hen de overboekingen deed. Dit volgt uit zijn eigen verklaring bij de FIOD en ook overigens uit het dossier.
De verklaring van [naam 1] waarnaar de rechtbank heeft verwezen, strekt ertoe dat de verdachte, tezamen met [naam 1] zelf en voornoemde [naam 2] en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op [adres 2] de plannen tot deze fraude hebben besproken en dat de verdachte zijn medewerking zou verlenen door het ter beschikking stellen van de BV en de bankrekening hiervan, om de fraudegelden door te boeken naar andere bestemmingen.
De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 3] ondersteunt deze verklaring van [naam 1] . Hij verklaart over de afspraken die in een gesprek in augustus/september zijn gemaakt en waarbij [medeverdachte 3] en de verdachte onder meer tezamen met [naam 1] en [medeverdachte 1] deze fraude zou plegen. Daarnaast is uit het FIOD-onderzoek gebleken dat de verdachte, anders dan hij heeft verklaard, in de periode waarin de overboekingen plaatsvonden veelvuldig contact heeft gehad met [naam 1] . Hij heeft in november 2020 zelfs nog met [naam 1] in Dubai verbleven en is mede op diens kosten teruggereisd. Hij had zeer geregeld telefonisch contact met [naam 1] .
Voorts blijkt uit onderzoek naar de bij het internetbankieren gelogde gegevens dat de bankrekening van [bedrijf 1] tot en met november 2020 met enige regelmaat door de verdachte is geraadpleegd vanaf zijn Samsung telefoon welke ook door de privébankrekening van [verdachte] is gebruikt om te internetbankieren.
Tevens heeft de verdachte, hetgeen hij ook ter zitting heeft erkend, naar aanleiding van een melding van de bank van [bedrijf 1] ABN/AMRO in december 2020 een nieuwe bankpas voor [bedrijf 1] aangevraagd. Hieruit blijkt dat – anders dan de verdachte heeft verklaard – hij wel degelijk toegang en beschikking had over de bankrekening van [bedrijf 1] .
Medeplegen
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van de getuige [medeverdachte 3] en de veroordeelde [naam 1] volgt, dat de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, waarbij uitvoering is gegeven aan een gezamenlijk plan.