4.1.2.Beoordeling
Feiten en omstandigheden
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) heeft in het tweede deel van 2020 op grond van valse aanvragen geldbedragen van in totaal € 1.814.352,- uitgekeerd aan de besloten vennootschappen: [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , in het kader van de compensatieregeling transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid (hierna: CRTV). Deze regeling voorziet in een financiële tegemoetkoming aan bedrijven die een vergoeding dienen te betalen aan werknemers die zij vanwege arbeidsongeschiktheid ontslaan.
In de periode 27 oktober 2020 tot en met 28 november 2020 is een deel van deze gelden, te weten € 373.584,-, op bankrekeningen van [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ), [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ) en [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6] ) bijgeschreven. Dit zijn bedrijven van de verdachte, die daarvan in de ten laste gelegde periode bestuurder en enig aandeelhouder was.
Vanaf deze rekeningen zijn kort na de ontvangst daarvan een groot deel van die UWV-gelden overgemaakt – in een aantal gevallen via het bedrijf van de medeverdachte [medeverdachte 1] : [bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7] ) – aan verschillende buitenlandse partijen. Het totaalbedrag van € 373.584,- is kortom witgewassen via de bedrijven van de verdachte. Dit is op zichzelf niet betwist door de verdediging.
Daarbij heeft de inmiddels door de rechtbank veroordeelde [naam 2] vanuit zijn functie bij het UWV meegewerkt aan deze omvangrijke fraude door gegevens ten behoeve van een aanvraag voor de CRTV aan derden te leveren, formulieren waarin die gegevens waren verwerkt — met omzeiling van de gebruikelijke controleprocedures — door het systeem van de UWV te geleiden en deze ten slotte te accorderen. Hij heeft de noodzakelijke gegevens in het systeem van het UWV uit authentieke aanvragen gehaald en deze aan derden ter beschikking gesteld. Deze derden hebben de gegevens vervolgens gebruikt voor het opstellen van valse aanvragen en hebben loonheffingsnummers aan [naam 2] doorgegeven, zodat hij de valse aanvragen in het systeem kon doorgeleiden ter uitbetaling van de vergoeding door de UWV. Op deze manier zijn op naam van zes bedrijven in totaal 43 valse CRTV-aanvragen ingediend.
De stukken in het dossier bevatten aanwijzingen dat [naam 1] ook zelf toegang had tot de bankrekeningen van [bedrijf 6] , [bedrijf 5] en [bedrijf 4] . Immers is voor al deze rekeningen geïnternetbankierd vanaf een apparaat die ook is geregistreerd bij de bankrekeningen van [naam 1] zelf, waarbij dezelfde identificatienummers zijn gebruikt behorende bij [naam 1] . Op deze wijze is voor meer dan € 1 miljoen aan UWV-gelden naar het buitenland overgeboekt.
Wetenschap en betrokkenheid
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of deze verdachte wetenschap en betrokkenheid heeft gehad bij het ten laste gelegde witwassen. Deze zou bestaan in het ter beschikking stellen van zijn BV’s en diens bankrekeningen ten behoeve van het doorsluizen van een deel van het fraude geld.
De rechtbank is om de navolgende redenen van oordeel dat deze wetenschap en betrokkenheid bij de verdachte er is geweest.
Vooropgesteld wordt dat niet is vast komen te staan dat de verdachte in de ten laste gelegde periode zelf bedragen heeft overgeboekt vanaf de bankrekeningen van [bedrijf 4] , [bedrijf 6] en [bedrijf 5] . De verdachte heeft naast [bedrijf 4] ook [bedrijf 6] en [bedrijf 5] opgericht, maar de bedrijfsvoering en het beheer van de bijbehorende bankrekeningen, heeft hij uit handen gegeven aan [naam 1] . Uit het dossier volgt dat [naam 1] toegang had tot de bankrekening van voornoemde BV’s van de verdachte, en overigens ook tot bankrekeningen van andere betrokken BV’s, en [naam 1] is inmiddels veroordeeld voor het witwassen van onder andere de gelden die via de BV’s van de verdachte zijn doorgesluisd. Desondanks is en blijft de verdachte, als destijds enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 4] , [bedrijf 6] en [bedrijf 5] , verantwoordelijk voor hetgeen in zijn bedrijven plaatsvindt. Dit is een juridische en serieuze verantwoordelijkheid die niet zomaar ter zijde geschoven kan worden door aan te geven dat hij weliswaar de bestuurder was, maar dat hij de bankrekeningen, bankpassen en inlogcodes ter beschikking heeft gesteld aan [naam 1] voor hulp bij de bedrijfsvoering. Dit maakt niet dat daarmede zijn verantwoordelijkheid voor de BV’s zou zijn beëindigd.
Daarbij komt dat de verdachte ondanks dat hij het beheer van de bankrekeningen van zijn BV’s deels uit handen had gegeven, wel steeds zicht heeft gehad op die bankrekeningen. Hij heeft met grote regelmaat, soms meerdere keren per dag gelden contant opgenomen en op de zitting heeft hij erkend dat hij wel degelijk zag dat er in de ten laste gelegde periode grote geldbedragen op zijn rekeningen binnenkwamen en dat die werden door geboekt. Ook is de verdachte er door zijn boekhouder op aangesproken dat er grote geldstromen zichtbaar waren die niet strookten met de omzetten van zijn bedrijven. Dat de grote sommen geld op zijn rekeningen te verklaren waren door de in- en verkoop van dure auto’s met [bedrijf 5] , zoals op de zitting betoogd, klopt dus niet.
De medeverdachte thans veroordeelde [naam 1] heeft samen met anderen het bedrag van ruim 1,6 miljoen euro via allerlei bankrekeningen weggesluisd naar buitenlandse bankrekeningen. In het strafvonnis van deze rechtbank waarbij [naam 1] voor deze UWV fraude is veroordeeld, overweegt de rechtbank als volgt:
“De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van gelden die door een aantal bedrijven door middel van fraude van het UWV waren ontvangen, ter hoogte van een bedrag van bijna 1,6 miljoen euro. Dat witwassen gebeurde middels de bankrekeningen van diverse, bestaande BV’s, waarna het geld uiteindelijk naar het buitenland is overgeboekt. De verdachte heeft daarbij de eigenaren van die verschillende BV’s en de onbekend gebleven partijen bij wie de gelden uiteindelijk terecht zijn gekomen, bij elkaar gebracht. Anders dan de verdachte op de terechtzitting heeft verklaard, gaat de rechtbank er daarbij ook van uit dat hij gezamenlijk met de bestuurders van die BV’s de bankrekeningen monitorde, hij met hen overlegde en samen met hen de overboekingen deed. Dit volgt uit zijn eigen verklaring bij de FIOD en ook overigens uit het dossier”.
De verklaring van [naam 1] waarnaar de rechtbank heeft verwezen, strekt ertoe dat de verdachte, tezamen met [naam 1] zelf en de thans veroordeelde [naam 2] en de medeverdachten [medeverdachte 2] en de verdachte op [adres 2] de plannen tot deze fraude hebben besproken en dat de verdachte zijn medewerking zou verlenen door het ter beschikking stellen van de BV en de bankrekening alsmede de bankpasjes en inlogcodes hiervan om de fraudegelden door te boeken naar andere bestemmingen. Deze medewerking van de verdachte is cruciaal geweest immers, zonder het beheer over bankrekeningen is het niet mogelijk om fraudegelden weg te sluizen.
De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 3] ondersteunt deze verklaring van [naam 1] . Hij verklaart over de afspraken die in een gesprek in augustus/september zijn gemaakt en waarbij [medeverdachte 3] en de verdachte onder meer tezamen met [naam 1] en [medeverdachte 1] deze fraude zou plegen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte wist van de aanwezigheid en criminele herkomst van het totaalbedrag van € 373.584,- op de bankrekeningen van zijn BV’s, en van het doorstorten van een groot deel daarvan naar (buitenlandse) bankrekeningen. De verdachte heeft hierbij een belangrijke rol gespeeld, door welbewust zijn BV’s en de bijbehorende bankrekeningen en bankpassen aan [naam 1] ter beschikking te stellen. Dit is een cruciale schakel in het geheel, want zonder (het beheer over) deze bankrekeningen was het niet mogelijk geweest om de fraudegelden weg te sluizen. Bovendien heeft de verdachte ook zelf witwashandelingen verricht door een deel van het fraudegeld contant op te nemen.
Medeplegen
De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van de getuige [medeverdachte 3] en de veroordeelde [naam 1] volgt, dat de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, waarbij uitvoering is gegeven aan een gezamenlijk plan.